Vertel eens aan de lezers waar Nederlandstaligen elkaar ontmoeten in het Brusselse nacht- en cultuurleven. Zo’n suggestie komt wellicht van een niet-Brusselaar.
Wat is een Nederlandstalige in Brussel? Die spreekt in de dagelijkse omgang behalve Nederlands ook veel Frans, Engels en soms zelfs Spaans. Wie hier enkele jaren woont, weet ook niet altijd welke taal hij nu juist waar gebruikt, of waarom hij bij de Marokkaan zijn brood in het Frans besteld terwijl de bakker zelf al maanden zijn best doet om in het Nederlands te antwoorden. En waarom hij op café in Elsene dan wél zijn ‘pintje’ besteld, ook al vertikken ze het daar om ook maar een woord Nederlands te praten.
In het centrum van Brussel worden dit soort weigeringen bijzonder zeldzaam, ‘maar ze bestaan wel nog’, getuigt café-eigenaar Rudolf Van Bochove. ‘Laatst zat ik in De Walvis en we bestellen iets in het Nederlands. We hadden nu niet meteen verwacht een Nederlandstalig antwoord te krijgen, maar schrokken toch even toen da joenk een afgemeten ici on parle français over haar lippen perste. En dan de naam Walvis kiezen. Je moet het maar doen.’
Van Bochove kan er zich als ingeweken Nederlander die hier sinds 1985 woont nog altijd over opwinden, maar daarom bezoeken er niet minder Vlamingen dit puur-Franstalige café aan het Kanaal, dat overigens zonder twijfel een van de meest multiculturele cafés in Brussel is. ‘Dat kan ook niet anders’, nuanceert Van Bochove. ‘In die buurt van het Klein Kasteeltje wonen ongeveer 150 verschillende nationaliteiten op een zakdoek. En aan de overkant van het Kanaal ligt Molenbeek, tot nader order nog steeds Klein Marokko.’ Multicultureel ja, maar wel met venijnige kantjes. Jamal, een opvallende verschijning in de Vlaamse wijk, werd toen hij in De Walvis werkte zelfs als een buitenstaander beschouwd door zijn eigen landgenoten. ‘Omdat hij uitstekend Nederlands praat, noemden ze hem daar de Marokkaanse Jood.’
De Vlaamse wijk rond de Dansaertstraat en de Vlaamse Steenweg mag dan door sommigen een Nederlandstalige enclave genoemd worden, Nederlands zal ook hier nooit de eerste taal worden. ‘Alleen is dat vandaag ook niet de belangrijkste uitdaging’, zegt Jan Goossens, artistiek directeur van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS), die enkele straten verderop aan de Arduinkaai gelegen is. ‘Wij blijven ons bewust van de enorme emancipatorische functie die de KVS heeft gehad voor de Vlaamse cultuur in Brussel. De vorige generaties hebben die strijd met goed resultaat gestreden. Dankzij hen hoeven wij vandaag niet meer te vrezen, we moeten alleen waakzaam blijven.’
De Franstalige arrogantie waarover de Brusselse Vlamingen tien jaar geleden nog met recht en reden klaagden, heeft intussen grotendeels plaatsgemaakt voor het besef dat zij, de Franstaligen, in de toekomst evenmin als alle andere gemeenschappen in de Europese hoofdstad nog een overwicht zullen hebben. ‘Brussel zal alleen nog bestaan uit minderheden’, zegt Goossens. ‘Vandaar dus dat wij ons met de KVS bezighouden met andere prioriteiten, zoals: kan Brussel werken als intercultureel experiment? In die zin hebben we ook een voorbeeldfunctie voor de andere Vlaamse steden. Want als het hier in de KVS niet lukt om de verschillende gemeenschappen uit de stad te betrekken bij onze werking, dan denk ik dat het er voor de rest van Vlaanderen ook bijzonder somber uitziet.’
Over de interculturaliteit in de Vlaamse wijk zijn sommige Brusselaars echter nogal sceptisch. Van zware samenlevingsproblemen is hoegenaamd geen sprake, maar dat nagenoeg alle jonge, hoogopgeleide Vlamingen die zich in het hart van Brussel komen vestigen, dat zelfde kleine dorp uitkiezen om te wonen, te eten of uit te gaan, doet al snel denken aan een getto. ‘Ikzelf woon al een tijdje aan het Justitiepaleis, maar mijn eerste vijf jaar in Brussel heb ik in de Vlaamse wijk gewoond’, zegt Goossens. Het dorp werd hem langzaamaan te veel. ‘Op de duur kende ik iedereen. Als je buitenkwam om een brood te gaan halen, kwam je pas drie uur later terug thuis omdat je met Jan en alleman een koffie moest drinken of een babbeltje wou slaan.’
Ook Vlaams parlementslid Sven Gatz (VLD), met een bijzondere interesse voor stadsvernieuwing, heeft de voorbije jaren moeten vaststellen dat die paar duizend Vlamingen in het centrum van Brussel elkaar vooral treffen binnen die ene vierkante kilometer tussen de Beurs en het Kanaal. ‘Sinds mijn geboorte (1967) zijn elk jaar weer Vlamingen vertrokken uit de hoofdstad. Maar de jongste jaren kiezen de Nederlandstalige nieuwkomers vooral voor het centrum. Ik kan daar alleen blij om zijn. En dat die bijna allemaal in dezelfde wijk wonen is geen onoverkomelijk probleem. In elke grote stad zoeken subgroepen elkaar op.’
‘Segregatie of gettovorming zoals we die kennen van Amerikaanse steden als Dallas, is het gelukkig niet’, vult Goossens aan. ‘Zelfs het ‘Vlaams dorp’ is gemengd. En zij die het na een aantal jaren beu worden, kunnen altijd in een van de andere leuke buurten van Brussel gaan wonen.’
Au Daringman
De Dansaertstraat staat vooral bekend om de vele modehuizen en luxeboetieks die er de afgelopen twintig jaar hun etalage hebben gevonden. Dat is evenzeer het geval voor de daarmee parallel lopende Vlaamse Steenweg. In wezen niet veel meer dan een kasseiweg die zich van het Sint-Katelijneplein tot aan het Kanaal slingert, maar steeds populairder bij de liefhebbers van de betere horecazaken. Wie de buurt het beste kende, maar de straat wellicht nooit scherp gezien heeft, was Oskar, wijlen de hond van Martine, de charmante cafébazin van Au Daringman. Toen zij rond de millenniumwende La Puce aan het Vossenplein inruilde voor dit volkscafé aan de Vlaamse Steenweg, verhuisde Oskar mee. Hier in de Vlaamse wijk werd hij nog populairder dan hij al was in de Marollen. Tot kort voor zijn dood, afgelopen zomer, werd hij door de dierenarts weliswaar stekeblind, heel hardhorend en moeilijk te poot verklaard, maar niettemin ‘kerngezond’. Zijn hele leven zwierf Oskar door het Brusselse centrum. ‘Op zijn medaillon met telefoonnummer stond Oscar’, vertelt Martine. ‘Maar in mijn hoofd heette hij Oskar, naar het jongetje in De Blikken Trommel van Günter Grass. Soms stak hij zelfs de Kleine Ring over.’ Meestal vond hij zijn woning wel terug, maar vaak kreeg hij daar de tijd niet voor. ‘Tientallen keren ben ik opgebeld door de politie, het hondenasiel of een bezorgde klant die allemaal dachten dat hij zijn weg niet zou terugvinden.’
Oskar oversteeg de bekendheid van de Daringman. Toen hij stierf, noemde de stadskrant Brussel deze Week hem ‘een van de populairste honden die Brussel ooit gekend heeft’. Met hem is in elk geval het belangrijkste ‘meubelstuk’ verdwenen uit het volkscafé met de sanseveria’s voor de ramen.
Ook in de andere horecazaken was Oskar een graag geziene gast. Op het terras van De Markten duurde het soms uren voor hij zijn uitweg vond tussen de vele tafeltjes. Wie daar van de lente tot de herfst vaak lang blijven plakken, zijn de talrijke klarinet-, accordeon- of vioolspelers die wellicht de helft van hun omzet beuren van klanten die na hun gift hopen dat ze dan sneller hun eindeloze ‘Marina, Marina’-cover of nauwelijks herkenbare versie van ‘Bamboleo’ tot een einde brengen.
‘Die mannen weten inderdaad dat ze zich voor het Gemeenschapscentrum wat meer kunnen permitteren’, zegt cafébaas Johan Willekens van De Markten. ‘Maar heel wat meer problemen heb ik met de clochards die van de vroege openingsuren van het Gemeenschapscentrum gebruik maken om zich in onze wc’s te verfrissen of zichzelf een shot toe te dienen. De ambulance is hier zo al een paar keer moeten komen. En dat irriteert.’
Voor de rest heeft de cafébaas weinig zorgen. ‘Ja, ik heb goed geboerd. Tien jaar geleden had niemand, ikzelf incluis, gedacht dat het zo een vaart zou lopen met slaatjes en koffie. De reputatie van voorganger De Kristallen Bol was namelijk niet al te best. De eigenaar had een uitgesproken flamingantisch gedachtegoed en zijn café zat vol met Vikings. In het begin waren er wat klachten over de kokkin die Franstalige gerechten op het bord schreef, maar niemand die daar nog om maalt. Ik ben ook een fiere Vlaming, maar in Brussel kan je dat uitgesproken Vlaams-nationalisme maar beter achterwege laten.’
In die belgitude van de Vlaamse wijk vinden ook bekende koppen zich gemakkelijk terug. Het is moeilijk om tijdens een uitstapje beroemdheden als Josse De Pauw, Arno Hintjens of Dominique Deruddere níet tegen het lijf te lopen. Maar in De Markten kan je toch beter gokken op Jan Decorte, die er zijn tweede woonkamer heeft, maar zich minder dan zijn collega’s-artiesten laat verleiden tot een kroegentocht in de buurt. Een kroegentocht lijkt ons nochtans aangewezen om iedereen voor het slapengaan nog eens goedenacht te wensen.
20.50 uur De Markten
Eerst wat eten, nu we hier toch zijn. Naar goede gewoonte duurt het een poos voor het personeel de bestelling komt opnemen. ’s Avonds mag het wat rustiger dan over de middag. ‘Uw personeel straalt altijd een zekere rust uit’, proberen we beleefd bij Willekens. ‘Ja, vaak een beetje té veel. Ik heb er voor gekozen om niet met professionele obers te werken. Die zouden hier niet passen. Maar over de middag mag best een tandje bijgestoken worden. Veel mensen uit de buurt houden hier hun middagpauze bij een broodje of een slaatje. Het kan niet dat ze eerst drie kwartier moeten wachten om vervolgens in een kwartiertje alles naar binnen te schrokken.’
Onze pint na het eten wordt vergeten. Zat worden duurt hier dubbel zo lang als in andere cafés. En dat kadert dan wel weer binnen Willekens’ concept. ‘We gaan ’s avonds vroeg dicht omdat ik de combinatie van eetplaats en dronkemanscafé niet zie zitten.’
21.28 uur Kafka
Twee straten verderop ligt de bruinste der Brusselse bruine kroegen. Aan de toog zitten twee Franstaligen. Maar de ober vraagt de fotografe in het Nederlands om haar flits niet meer te gebruiken. De man aan de toog, die het op zijn zenuwen kreeg van dat geflits, haalt zijn slag thuis. Even daarna vertrekt hij, blij dat hij als vaste klant zijn zin heeft gekregen.
Echt welgekomen zijn we hier niet. Toch kan de Kafka sinds de oprichting midden jaren 1980 bogen op een reputatie die zelfs de internationale toeristenfolders haalt. Wie komt hier? Veelal mensen die graag hun eigen gangetje gaan. In de hoek zitten vier mannen en een vrouw. Er staan streekbieren op hun tafel en veel halflege glazen. Collega’s die wat lang zijn blijven hangen. Het mannelijke deel van het koppel trekt verveeld aan zijn sigaret als zijn vrouw plots gelijktijdig met zijn collega naar het wc gaat en de twee langer wegblijven dan een doordeweekse plas. Maar voor de rest valt hier weinig te beleven. Zelfs Franz Kafka blikt verveeld vanaf zijn vergeelde poster naar beneden. ‘Ja, er zijn betere tijden geweest’, beaamt de vroegere mede-eigenaar Van Bochove (híj weer, hij heeft een voet in alle cafés uit de buurt, zo blijkt). ‘Ik heb al getwijfeld om het nog eens over te nemen. Veel zin heb ik niet, maar het doet pijn om het nog verder richting afgrond te zien glijden.’
Op weg naar de volgende halte passeren we aan de Dépôt, vlak naast de Beursschouwburg die vandaag niet open is. In de Dépôt zit geen volk. Het interieur is overdadig gesponsord door een sterkedrank-gigant. In een van de hipste buurten van het land, omgeven door de designwinkels van de Dansaertstraat, zit geen kat in het hippe interieur. Iedereen mag hier dan al hip zijn, de cafés die de echte cool cats bezoeken, kunnen maar beter authentiek zijn. De analyse is simpel: de Dépôt is té hip.
22.10 uur Le Coq
Heeft de Kafka een plaatsje in de geschiedenisboeken verworven, dan is dat zeker het geval voor Le Coq, open van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, maar de laatste tijd wel iets minder vol dan tijdens zijn glorietijden. Behalve drie tooghangers en een internationaal gezelschap zit er alleen een oude man bij het raam. Hij zit hier al een tijdje. ‘Vijftien jaar om precies te zijn.’ En steeds op dezelfde plaats, in het deel van Le Coq dat als een aquarium op het trottoir staat. ‘Van hieruit zie ik de Beurs. Aan de andere tafels zie je alleen een muur’, is de simpele verklaring. Boven zijn helroze neus hangen zijn oogjes waterachtig in hun kassen. Veel zin om zijn schup af te kuisen heeft hij nog niet. ‘Middernacht, dat is ongeveer mijn uur. Daarna begin ik alles door elkaar te slaan.’
In tegenstelling tot veel jonge bezoekers, merkt de habitué weinig verschil met vroeger, al gaan zijn oogjes wel flikkeren als hij de naam Bruna Damiano hoort, de cafébazin die hier dertig jaar het mooie weer maakte. ‘Het is nooit meer goed gekomen, na haar accident. Jean-Pierre zien we nu en dan nog eens. Hij trakteert wel, maar ik hield vooral van Bruna. Het was voor haar dat we kwamen. Jean-Pierre had hier ook niets te zeggen, al denkt hij nu nog van wel.’
22.43 uur Bizon
In de Bizon zijn reporters welgekomen. ‘Wat drinken jullie?’ De namiddagdut met daarop een lasagne en twee koppen koffie eisen hun tol in de maagstreek. Een cola en een Spa dan maar. ‘Stevig’, grijnst de barman. Veel frisdrank wordt hier niet gedronken. ‘De Bizon staat blijkbaar in de Lonely Planet, en dat laat zich voelen.’ Meer dan elders worden hier halve liters gedronken. Aan de tafels horen we onder meer Spaans, Chinees en Engels.
Voor de rest is de Bizon de vreemde eend in de Sint-Gorikswijk. ‘Tien jaar geleden kon je hier al terecht’, herinnert de barman zich. Nu ligt het cafeetje wat verscholen tussen de grote etablissementen die Fréderique Nicolay hier uit de grond gestampt heeft. ‘En die allemaal op elkaar gelijken’, voegt Yves De Vresse, uitbater van de Monk eraan toe. ‘Dat is het mooie aan de Vlaamse cafés. Ze hebben allemaal een eigen gezicht.’
23.38 uur Monk
Zo’n eigen gezicht heeft zeker de Monk. Zelden moet er een café op zo een korte termijn dergelijke mythische proporties aangenomen hebben. Wie hier binnenstapt en de lambriseringen met antieke lampen en spiegels gadeslaat, vermoedt onmiddellijk dat de keet nooit een ander interieur heeft gekend. Nochtans moesten de vennoten Van Bochove en De Vresse hier drie jaar geleden twintig centimeter valse wanden, valse bakstenen, plastieken bloembakken en een vals plafond weghalen om het café nieuw leven in te blazen. ‘Om het zo te laten, was het net niet lelijk genoeg’, zegt De Vresse. ‘Het had alles om een succesvol Oost-Duits Bahn-café te worden.’ Dat is er gelukkig niet van gekomen.
Bijna middernacht en de Monk zit stampvol. Het café blijft succesverhaal nummer 1 van de Vlaamse wijk. Naast de vaste meubelstukken aan de toog, komen hier ook steeds meer studenten, een publiek dat zich aangesproken voelt door de populaire rockoptredens op maandagavond. De legende wil dat de Monk het enige café in Brussel is met uitzicht op de Noordzee. De clou vertellen, kan het mopje alleen nog flauwer maken.
00.11 uur Roskam
In een pand waar tot twee jaar geleden niemand nog aandacht aan schonk, hebben Johan en Leentje, die vroeger onder meer in de Monk achter de toog stonden, een pact gesloten met Van Bochove. En wat in de Monk kon, kan blijkbaar ook in de Roskam. Met heel degelijke muziek en enkele schemerlampen in de duisternis heeft de Roskam zich in een jaar tijd ontpopt tot een alleraardigste nieuwkomer die net zo goed als de overige kroegen uit de buurt teert op een ons-kent-ons-sfeertje. ‘Ik weet niet of we veel mensen weggelokt hebben bij de Monk’, zegt Van Bochove. ‘Er is gewoon een café bijgekomen op de ronde.’ Of die bloeiende cafés belangrijk zijn voor de buurt? ‘Voor de buurt niet. Het enige wat we krijgen, zijn klachten van de buren en bezoek van de politie. Voor de samenleving van de wijk zijn de cafés waarschijnlijk wel belangrijk. Het is hier bijzonder gemakkelijk integreren.’
00.42 uur Au Daringman
Laatste halte. Voor de meeste klanten blijkbaar. De gekke uitspattingen zijn gereserveerd voor het weekend. (Ooit al op café gezeten waar plots de TL-verlichting uitgaat, de muziek helemaal wordt opengedraaid en iedereen, na een moment van verstomming, in het duister luid begint mee te gillen met een overjaarse hardrockband?) De dag erna is er van die feestjes niets meer te merken. Tenzij de wallen onder de ogen van de stamgasten.
Door Hannes Cattebeke
‘Brussel zal in de toekomst bestaan uit minderheden.’
In de belgitude van de Vlaamse wijk vinden enkele bekende koppen zich terug.