Daniel Mendelsohn leek als kind zo erg op zijn oudoom Sjmiël Jäger, dat oudere familieleden in tranen uitbarstten wanneer ze hem zagen. Verloren, het verslag van zijn zoektocht naar het gezin van Sjmiël dat omkwam in de Holocaust, zorgde in Amerika voor een sensatie. Een gesprek.
Verloren is een van de indringendste, menselijkste boeken die ooit over de Holocaust zijn verschenen. Klopt het dat u niettemin nooit van plan bent geweest daar een boek over te schrijven?
DANIEL MENDELSOHN: Ik ben een classicus, geen historicus van de Holocaust. Verloren is in de eerste plaats een boek over mijn familie, een poging de fundamenten van mijn eigen geschiedenis terug te vinden. Een geschiedenis waartoe ook de Holocaust behoort. Mijn doel was een leegte op te vullen, een des te doordringender leegte doordat ze wezenlijk aan de Shoah te wijten is. Maar de vernietiging van de Joden was niet wat als eerste mijn belangstelling wekte. Ik ben aan dit lange, vijf jaar durende onderzoek begonnen, aan die reizen, het verzamelen van tientallen getuigenissen over de zes verdwenen leden van mijn familie, omdat het mij als academicus stoorde dat er bladzijden uit hun persoonlijke geschiedenis ontbraken. Mijn verhaal is als een prisma waar je ook de contouren van het grotere geheel van de Holocaust door kunt ontwaren. Maar van begin tot eind concentreer ik me op die zes.
U laat in het begin van uw onderzoek weten dat het Jodendom ver van u af staat.
MENDELSOHN: Je kunt in de Verenigde Staten opgroeien zonder veel religie, maar met veel Joodsheid. Mijn vader is een man van de wetenschap, een wiskundige. Hij is door en door atheïstisch en heeft weinig op met het bovennatuurlijke. Maar ik heb hem mijn broer Matt eens horen vermanen: ‘Het kan je zelf misschien gestolen worden dat je Joods bent, maar er zal altijd wel iemand zijn om je daaraan te herinneren. Wees er dus maar liever trots op!’ Mijn moeder is heel godsdienstig, zoals haar vader, mijn grootvader, die voor mij echt een figuur van het Jodendom was, niet alleen omdat hij heel vroom was, maar ook omdat hij het Europese verleden van de Joden belichaamde. Al in mijn vroegste jeugd was ik hevig geïnteresseerd in hem en in de ouderen van de familie.
Ik woonde in Long Island, New York. Een typische voorstadsomgeving, de nulgraad van de cultuur, waar in de jaren 1960 en 1970 naar het winkelcentrum gaan de enige culturele ervaring was. Vandaar dat gevoel van oppervlakkigheid, dat ik bestreed door toenadering te zoeken tot mijn oude Joodse familieleden en te proeven van hun rijke vertelkunst, in een geschiedenis te duiken die verder dan één jaar terugging… Die oude heren en mevrouwen kwamen verscheidene keren per jaar over uit Florida. Ze spraken zeven talen, aten dingen die ik niet kende. Dat wilde ik ook. Ik had een emotionele band met hen, maar zij waren vooral ook het beginpunt van mijn zoektocht naar een authentieke cultuur, naar diepte en geschiedenis. Het Jodendom, of eigenlijk Joods-zijn, behelsde voor mij een aantal niet zozeer religieuze als wel culturele richtpunten. Ik ben niet godsdienstig. Maar ik ben altijd ondergedompeld geweest in die cultuur.
Maar u bent wel classicus geworden.
MENDELSOHN: Daar heb ik veel voordeel van gehad. Er is dus die familie. Maar door mijn omgang met de klassieken heb ik ook een levendige belangstelling voor de oudste wortels van de Europese cultuur. Zo heb ik een dubbele blik ontwikkeld: nieuwsgierigheid gemengd met empathie voor de onderdrukten, maar ook voor de onderdrukkers en de beulen. Van kleins af had ik al een passie voor de Romeinen en de Egyptenaren, al wist ik van de rabbijn in de synagoge dat zij de slechteriken in onze cultuur waren. Die stereoscopische kijk heb ik altijd behouden, en dat is denk ik mijn diepgang ten goede gekomen.
Het blijft een vreemde mengeling.
MENDELSOHN: Athene en Jeruzalem? Vindt u? Op school was ik, zoals alle jongetjes, weg van de Griekse mythologie. Een wereld vol seks, intriges, monsters en vreemde wezens, en dan de dwaasheden die de goden kunnen begaan! Maar mijn voorliefde voor verhalen dank ik allereerst aan mijn Joodse grootvader, die een buitengewone verteller was. Mijn boek is dan ook gewijd aan het vertellen. Er is een frappant verschil tussen orale en geschreven vertelkunst, en de manier waarop het orale verandert in het geschrevene boeit me zeer. Door mijn onderwerp ben ik gaan nadenken over de manier waarop de geschiedenis die je leest geschiedenis is geworden.
Ik herinner de lezer er in Verloren aan dat er grote problemen zijn met de manier waarop een persoonlijke belevenis een verhaal wordt, met de manier waarop iemand als ik die verhalen die hij heeft gehoord samenbrengt in een geschreven tekst. Er gaan voortdurend dingen verloren. De titel van het boek doelt niet alleen op de zes ‘verdwenen’ leden van mijn familie, maar ook op nog andere verdwijningen. Niet alleen van mensen, maar ook van feiten, van gezichtspunten.
Is er een sleutelmoment geweest waarop u hebt besloten aan dit project te beginnen?
MENDELSOHN: Meer een opeenvolging van momenten, sinds mijn kindertijd. En toen kwam de crisis van het veertig worden, dat ogenblik dat je evenveel verleden als toekomst hebt en de oudere generatie begint te sterven. De Geschiedenis zelf heeft me de kans gegeven dit boek te schrijven. Zonder Gorbatsjov zou niets van dit alles mogelijk zijn geweest en had ik niet in de Oekraïne met mensen kunnen gaan praten.
Op een mooie dag in 2001 zei ik tegen mijn oudere broer Andrew dat ik naar Bolesjiv wilde gaan, het plaatsje in de Oekraïne – het vroegere Poolse Bolechow – waar de wieg van mijn familie staat. Het leek een krankzinnig idee. Het was allemaal zo lang geleden, mijn grootvader was al twintig jaar dood, de band met het stadje was zo dun geworden. Maar Andrew zei: ‘Ik ga mee.’ Mijn zus Jennifer vroeg of ze ook mee mocht, net zoals mijn jongere broer Matt, die de foto’s wilde maken. Eerst is daar een artikel voor het magazine van The New York Times uit gekomen, en dan jaren later dit boek.
U bent op zoek gegaan naar de geschiedenis van uw oudoom Sjmiël Jäger- op wie u als kind zoveel leek dat oudere familieleden soms in tranen uitbarstten wanneer ze u zagen. Hebt u altijd al willen weten wat er achter dat verdriet zat?
MENDELSOHN: Ik heb altijd geweten dat de geschiedenis van Sjmiël, zijn vrouw Ester en hun vier dochters, die door de nazi’s waren vermoord, taboe was. En tot mijn grootvader stierf, in 1980, heb ik altijd gedacht dat alleen de pijn, de rouw, hem belette erover te praten. Maar toen we in zijn spullen die brieven ontdekten waarin zijn broer hem smeekte hem het geld te bezorgen waarmee hij de Oekraïne kon ontvluchten, hebben we begrepen dat hij ook een diep schuldgevoel moet hebben gehad. Alle Joden in Amerika hebben zich tijdens de oorlog schuldig gevoeld, omdat ze niet meer konden doen voor hen die in Europa waren gebleven. Maar dit was wat anders. De smeekbeden van Sjmiël, zijn verzoeken om geld, waren zo expliciet en zo hartverscheurend dat je je vanzelf afvroeg wat de geadresseerden hem uit Amerika wel geantwoord konden hebben. Maar dat zullen we dus nooit weten, want die brieven zijn, zoals alle bezittingen van Sjmiël, samen met hem verdwenen in Bolechow.
Aangezien ik niets afwist van die oudoom in Oekraïne en ik mijn grootvader aanbad, maakte ik de gevolgtrekking dat Sjmiël een ongeliefd familielid was geweest, of een bedelaar. Uit sommige brieven kon ik opmaken dat hij geld had gekregen van zijn Amerikaanse familie, maar de som waar hij om vroeg, 5000 dollar, was kolossaal voor die tijd, tweemaal het jaarinkomen van mijn grootvader. Ik weet ook dat die verscheurd werd door schuldgevoel. Waarom zou hij anders heel zijn leven lang, als boetedoening, de brieven van Sjmiël op zijn hart in een portefeuille bij zich hebben gedragen?
Hoe bent u op het idee gekomen Bijbelverhalen in het boek te verwerken?
MENDELSOHN: Het idee om er de Thora bij te betrekken kreeg ik precies omdat ik de behoefte voelde om licht te werpen op het raadsel van de verhouding tussen die twee broers, om het emotionele te verbinden met het verstandelijke. Ik aanbad mijn grootvader, maar ik moest onwillekeurig toch denken dat hij zijn broer misschien verraden had. Die gedachte drukte zwaar op me. Als goede academicus heb ik dus een tekst gezocht die dat onbehagen in perspectief zette, en toen kwam ik uiteraard uit bij Kaïn en Abel en bij de commentaren van rabbi Rachi. De uitwerking van die teksten op mijn verhaal was zodanig dat ik besloten heb ze er maar integraal in op te nemen, om de lezer een instrument te geven met behulp waarvan hij beter uit de voeten kan met de abstracte vragen in het verhaal.
Er is nog een andere reden. Naarmate ik vorderde met het verhaal van ons onderzoek naar de dood van Sjmiël en de zijnen, realiseerde ik me dat het boek al te zeer op een detectiveroman begon te lijken. En toen heb ik, uit angst het verhaal te trivialiseren, bedacht dat het goed zou zijn om die passages over de Bijbel ertussen te schuiven – om de lezer af te remmen en hem ertoe uit te nodigen wat afstand te nemen en even na te denken over die menselijke conflicten, over Goed en Kwaad.
Het raadsel van Goed en Kwaad?
MENDELSOHN: In de Bijbel vernietigt God Sodom en Gomorra zonder dat je weet waarom. Je veronderstelt dat er zich allerlei onnoemelijks afspeelde, maar het Kwaad wordt nooit duidelijk benoemd. Het Goede ook niet overigens, in zijn absoluutste manifestatie, als God Isaak ervoor behoedt geofferd te worden door zijn vader. Verloren is doortrokken van dat dubbele raadsel. Ik kom steeds maar weer terug op die niet te beantwoorden vraag: waarom redden sommige mensen, in Bolechow of elders, hun naasten, terwijl anderen hen meedogenloos afmaken?
Ik herinner me een documentaire over dat protestantse dorpje, in Frankrijk, waar ze Joden hadden verborgen (Le Chambon-sur-Lignon, nvdr). Een oude dame wie gevraagd werd waarom ze zoveel risico’s had gelopen voor onbekenden, antwoordde verbluft: ‘Maar hoe hadden we dat dan niet kunnen doen?’ Ze had geen verklaring. De verklaring verdwijnt in het onzegbare. Je kunt je hetzelfde afvragen bij Bosnië. Waarom is de naar behoren werkende multiculturele samenleving daar plotseling tot gruwelen vervallen? Mijn onderzoek in die oude Oost-Poolse microkosmos waar, in de marge van de georganiseerde Holocaust, mensen van de ene dag op de andere hun Joodse buren zijn gaan afslachten, heeft me een grote les geleerd: hoe ongelooflijk broos de beschaving is. Er was niet al te veel voor nodig – honger, terreur – om ze in enkele dagen tijd te doen verkeren in chaos en barbarij.
Opvallend in het boek is dat u niet oordeelt.
MENDELSOHN: Vanaf het begin heb ik me voorgenomen niets te lezen over de vernietiging van de Europese Joden en de mensen die ik ondervroeg niet mijn a priori’s op te dringen. Door te doen of ik niets van de Holocaust afwist, dacht ik de authentiekst mogelijke antwoorden te kunnen krijgen. Dat hield in dat ik mijn oordelen moest opschorten, vooral over de Oekraïners. Heel mijn jeugd heb ik horen zeggen: ‘De Duitsers zijn erg, de Polen nog erger, maar de Oekraïners zijn de ergsten.’ Maar als humanist ben ik ervan overtuigd dat alle mensen hetzelfde zijn en dat schanddaden zeker niet typisch zijn voor één bepaalde natie. Geen enkel volk is moreel inferieur aan een ander. De Holocaust dwingt je ertoe na te denken over het mechanisme dat van normale mensen moordenaars maakt. De Oekraïners hebben hun eigen Holocaust gehad. Vijf miljoen mensen heeft Stalin de hongerdood ingejaagd voor de Duitsers kwamen. Ze koesterden een diepe wrok tegen de Joden, die naar zij, ten onrechte, meenden, de oude communistische elite vertegenwoordigden. Dat is wat van hen in het bijzonder hevige antisemieten heeft gemaakt.
Het Kwaad is niet het exclusieve bezit van de boosaardigen. Wat me frappeert in de Holocaust is niet dat, zoals in Les Bienveillantes, de roman van Jonathan Littell, mensen die al moordzuchtig-incestueus-onderdrukt homoseksueel zijn en alle clichés van de morele decadentie tentoonspreiden, oude Joodse omaatjes beginnen te mollen. Maar dat die lieve en eerlijke buren die naar de kerk gaan en dol zijn op kinderen daar op een dag toe besluiten.
Ik ben geen romanschrijver. Mijn boek is een journalistiek en academisch werk. Ik heb niet mijn toevlucht tot de verbeelding willen nemen, heb elke neiging tot nabootsing, tot reenactment, de geest van die stomme themaparken dus, die de waarneming van de geschiedenis bij de Amerikanen zo misvormt, bewust onderdrukt. Ik wijs de oppervlakkige en weerzinwekkende neiging af die wij in de VS hebben om het onzegbare op te sluiten in keurige en geruststellende verhaaltjes, om mensen in musea geblindeerde wagons te laten bezoeken, net voor de sandwich met kip in de cafetaria, en hen te laten geloven dat ze zo de kwestie grondig bestudeerd hebben. De waarheid is dat we nooit zullen weten wat er precies is gebeurd. Ik ben een aanhanger van de Griekse tragedie. De tragedie, dat betekent dat er gruwelijke dingen gebeuren. En dat je dat onder ogen moet zien.
Wat wilt u bereiken bij uw lezers?
MENDELSOHN: Het boek gaat over het verlangen om te weten – een verlangen dat verdwijnt zodra het bevredigd is. In Verloren speel ik met het verlangen te weten van de lezer, ik herhaal vaak de woorden ‘moeilijk of onmogelijk te achterhalen’. Waarom zouden lezers alles moeten weten? Waarom zouden ze het verdienen alles te weten?
Verloren is een boek voor mensen van mijn generatie, veertigers en vijftigers, de laatste generatie die nog contact gehad zal kunnen hebben met overlevenden van de Holocaust. Mijn kinderen zullen er nooit nog zien. Nu is het ultieme moment, de laatste kans. Daarom is het dus voor alles een boek over de mondelinge overlevering, over het verbale contact met echte mensen, anders dan een onderzoek op basis van boeken. Want als die neuronen eenmaal dood zijn, is het afgelopen. Een uitgewist geheugen kun je niet vervangen. Vandaar ook dat gevoel van haast dat geleidelijk over de lezer komt. Snel, snel, voor het te laat is!
U hebt een familie teruggevonden.
MENDELSOHN: Ha! De Jägers! Dat is meer dan een clan, het is een land op zichzelf. Bevolkt door immigranten die met elk been in een ander werelddeel staan. Een land waarvan ik de geografie en de onbekende gebiedsdelen heb kunnen verkennen. Ik heb een reis in de beschaving van mijn grootvader gemaakt voor ze voor eeuwig verdween, met haar keuken, haar rituelen, haar herinneringen en haar taal. Er zullen andere immigrantensaga’s komen, van Koreanen, Latino’s, noem maar op. Maar deze is verdwenen. Ze komt nooit meer terug.
© LIRE/ VERTAALD EN BEWERKT DOOR HERMAN JACOBS
DANIEL MENDELSOHN, VERLOREN. OP ZOEK NAAR ZES VAN DE ZES MILJOEN, DE ARBEIDERSPERS, AMSTERDAM/ANTWERPEN, 560 BLZ., 29,95 EURO.
DOOR PHILIPPE COSTE