In Ieper komt alles tien jaar later. Eerst de neergang, nu de opgang. Portret van een dodenstad die niet langer een dode stad wil zijn.

Het was niet de slimste boer die in Zonnebeke de lucht in vloog. Salto mortale, met tractor en al. Hij ging met een slijpschijf op bommenjacht. Tachtig jaar na Flanders Fields schrikken ze in Ieper en omstreken nog altijd geregeld op van bommen die met twee generaties vertraging hun doel missen. Zéér domme bommen.

‘In het Ieperse nemen de doden veel plaats in’, schreef Luc Schepens in 1974. Het wekt geen verwondering dat de vijf stedelijke musea van Ieper dit jaar de eerste verjaardag van hun samengaan vieren met een tentoonstelling over de dood. Memento Mori. Gedenk te sterven. Alle vijf togen ze in hun kelders op zoek naar ‘opmerkelijke objecten omtrent de dood’. Die liggen er voor het rapen.

Buiten de muren van de musea botst de toekomst nog elke dag op het verleden. Ieper herstelde zich trager van economische rampspoed dan de andere steden in Zuidwest-Vlaanderen. Tien jaar na Roeselare en Kortrijk loopt de motor van de nieuwe economie er zich vandaag nog warm. De stad heeft nog zo’n vijftig hectaren toe te wijzen voor nieuwe bedrijven. En elke spadesteek kan een avontuur zijn.

Zo werden bij werken aan de uitbreiding van een industrieterrein op 26 augustus 1998 vier stoffelijke resten gevonden. De commissaris van politie rapporteerde aan Piet Chielens, conservator van het vorige week door de Raad van Europa gelauwerde In Flanders Fields Museum (IFFM): ‘Bij nader onderzoek kon met zekerheid de nationaliteit van twee van hen worden vastgesteld: twee Britse knopen en een ampule jodiumtinctuur wezen erop dat een van de twee een Brit was, terwijl een Pruisische knop en een stukje cocarde van een pinhelm een ander als Duitser aanwezen.’

Vriend en vijand, broederlijk overgeleverd aan dezelfde wormen. Gesneuveld voor… Ja, voor wie of wat eigenlijk? Na zovele decennia is zo’n berichtje nog altijd ontluisterend voor sommigen. ‘Tot op vandaag de dag zijn er hier in Ieper nog altijd mensen die vinden dat je alleen maar de Britse bevrijder mag herdenken. Dat Duitse kerkhoven hier niet thuishoren’, zegt Piet Chielens. ‘Terwijl herdenken toch juist zou moeten zijn dat je de hele samenleving onder ogen neemt. Maar nee, voor velen betekent het nog altijd: hún winnaar kiezen en die dan op een sokkel zetten.’

‘Soms krijg ik boze brieven van familieleden van Britse veteranen: “Mijn grootvader is níét voor niets gestorven, zoals u suggereert”. Het museum laat hen verward achter. Ze worden overweldigd door de bewust gewilde chaos waarmee ik de oorlog aanraakbaar wil maken. Ze worden geschokt door de impliciete vraag of een oorlog, welke dan ook, wel zo legitiem is als de oorlogvoerders ons willen doen geloven? Is het dat wel waard: die weggeschoten generatie, die kapotte stad?’

Het is alsof in Lourdes een museum zou staan dat de bedevaarders confronteert met nuchtere feiten over verschijningen en andere paranormale verschijnselen. Heiligschennis.

Ook herdenken wordt al snel een religie. Na elke oorlog heeft de mens behoefte aan Grote Verhalen, aan zingeving. Aan winnaars en verliezers, helden en martelaren die om Iets gevochten hebben. En mythen zijn dan snel geboren. Gevoelige snaren vervolgens even snel geraakt. Denk maar aan de nog altijd voor velen onverteerbare waarheid over de Gebroeders Van Raemdonk, verderop in het westelijke landschap. Twee Vlamingen die niét in elkaars armen stierven en evenmin voor de Vlaamse of een andere hogere zaak.

Als Chielens zijn weg voortzet, kan het in 2002 wel eens tot een diplomatieke rel tussen Groot-Brittannië en België komen. Dan opent het museum zijn deuren voor een tentoonstelling over de grote conflicten uit de twintigste eeuw. Chielens wil daarin de anatomie van de oorlog blootleggen. Hij wil illustreren hoe spanningen groeien, worden aangewakkerd (mede door de media) en hoe het ontstekingsmechanisme an sich altijd en overal even banaal is. Een schot in Sarajevo, een of twee zinnen van Adolf Hitler, een toespraak van Margaret Thatcher die de oorlogsbodems richting Falklands stuurde, en opnieuw een schot in Sarajevo. Hetzelfde mechanisme, dezelfde hel. Geen makkelijke boodschap, want vele Britten menen ongetwijfeld dat er in de Falklands ook gevochten is voor de eer van hun grootvaders die in Ypres Salient gesneuveld zijn.

Chielens wil met zijn aanpak de sprong wagen van een statisch en sacraal memoriaal naar een actueel studiecentrum voor oorlog en vrede. Het is de bedoeling dat stad en streek in 2002 diezelfde sprong maken. Dan wordt voor het eerst een tweejaarlijkse Vredesprijs uitgereikt die dezelfde actuele waarde moet krijgen als de Nobelprijs voor de Vrede.

Ieper wil af van zijn imago een schrijn te zijn, een stad geworden anachronisme. Het wil de brug slaan tussen het begin van de waanzinnige vorige eeuw en het begin van de nieuwe eeuw. Van dynamiet naar dynamiek.

BEDUCHT VOOR GEBAKKEN LUCHT

Er zijn nog wel meer gevoelige terreinen waarop de stad, onder wiens vleugels Chielens opereert, zich de jongste jaren begeeft. Ieper zoekt aansluiting bij de nieuwe tijd. Bij de informatiemaatschappij van Jo Lernout en Pol Hauspie, natuurlijk, maar ook bij het moderne denken over tijd en ruimte, geschiedenis en urbanisme.

De stad stelt daarmee zichzelf ter discussie. Zijn bestaansreden als bedevaartsoord voor fronttoeristen, zijn aanschijn als nagebouwde middeleeuwse stad, zijn omgang met de architectuur van stad en landschap binnen en buiten de vestingsmuren.

Die oefening is er gekomen uit noodzaak. Omdat de nieuwe tijden zich begonnen op te dringen. Het toerisme ging achteruit. Ieper moest worden ontsloten voor de volgende generaties. De Britse veteranen sterven uit, en ook hun familieleden slaan rond 11 november al eens een jaartje over. Het Eerste Wereldoorlog-museum dat voor de komst van IFFM in april 1998 in de Lakenhallen was ondergebracht, zat onder het stof en de mottenballen. Het was klassiek en zeer anekdotisch, etaleerde uniformen en beschreef het kaliber van bommen en granaten. En hoewel de stad zeer alert blijft voor de Britse reacties op de nieuwe wind, lijkt het opzet geslaagd: het museum lokt jaarlijks tweehonderdduizend bezoekers.

Op andere fronten legde de stad nog meer behoedzaamheid aan de dag alvorens het nieuwe te omarmen. Met de achterdocht een provincienest eigen reageerde het CVP-stadsbestuur aanvankelijk op de belangstelling van Lernout en Hauspie, beide van de streek afkomstig, om in Ieper hun versie van Silicon Valley uit te bouwen.

Spraaktechnologie? Weinigen konden er zich tot voor enkele jaren iets bij voorstellen. En de Ieperlingen zagen in al die nieuwerwetse hocus pocus al helemaal geen waardig alternatief voor de neergang van de textielindustrie. Het leek hen eerder om machines te gaan die mensen overbodig maken dan om machines die mankracht vergen om ze te vervaardigen.

‘Si Picanol va, tout va’, was jarenlang het motto. Door de inkrimping van de internationale markt voor textielmachines moest Picanol in de jaren tachtig afslanken van 2000 naar 1200 werknemers. In dezelfde neergaande golf zagen de Ieperlingen bedrijven als Lee en Levi’s de deuren sluiten. Ieper was beducht voor gebakken lucht toen Lernout en Hauspie eraan kwamen. Tot Yves Leterme (CVP), tegenwoordig volksvertegenwoordiger en schepen van Ieper maar in die tijd nog timmerend aan een Europese carrière, de namen van het duo almaar vaker hoorde vallen in gesprekken van Duitse en Britse experts. De CVP sprak daarop het old boys-netwerk aan, onder meer het advocatenbureau Loeff-Claeys-Verbeke, om het paradepaardje van wat Flanders Language Valley (FLV) zou worden toch nog binnen te halen. Het duo zelf had tegen die tijd al 600 kleine investeerders rond zich verzameld.

Picanol blijft met meer dan duizend werknemers de grootste werkverschaffer van de streek. Lernout en Hauspie volgen pas op de zesde plaats met vierhonderd à vijfhonderd arbeidsplaatsen. Maar dat moet binnen enkele jaren een viervoud zijn. De grootste tien werkgevers staan voor bijna driekwart van de industriële tewerkstelling. Door het nieuwe economische elan van de jongste jaren vindt ook Picanol een nieuwe adem. Het toerisme en de kleine- en middelgrote ondernemingen trekken de rest op gang.

Ieper begon daarmee aan een avontuur. Hoewel FLV pas in november 1999 officieel de deuren opende, zagen op en rond de campus al een dertigtal catering-bedrijfjes het licht. Van een advocatenbureau tot sandwichbars. Die bloei en de onzekerheid over het vervolg van dit onuitgegeven succesverhaal plaatsen de stad voor nieuwe uitdagingen. Het zou wel eens te bedrijvig kunnen worden aan de rand van de stad, ten koste van de activiteit in de kuip van Ieper. Dus nam de stad voorlopig zijn toevlucht tot een milde vorm van protectionisme. Lernout en Hauspie gingen rond de tafel zitten met het NCMV. De toeleveringsbedrijfjes op de campus mochten bij voorkeur wel werk verschaffen aan Ieperlingen, maar ze kregen het verbod om in het straatbeeld reclame te maken. Het is niet de bedoeling dat Ieperlingen daar hun broodjes of kantoorbenodigdheden gaan inslaan.

Druk gaat er van FLV ook al uit op de woningmarkt. Hoewel de reële vraag naar woningen en grond nog beperkt blijft, omdat de meeste werknemers jonge pendelaars zijn die Gent en Kortrijk als slaap- en woonplaats verkiezen, beginnen de prijzen in het Ieperse te stijgen. Speculatie steekt de kop op. Immobiliënkantoren strijden om grote verkavelingen. Hotelketens, zoals Novotel, zoeken een goede stek. Liefst in ‘een historisch kader’, zoals dat heet.

LANDSCHAPPELIJK VANDALISME

De stad begint zich zorgen te maken over al dat stenen geweld. Ze huurde een jonge architecte in die sinds enkele weken door de Ieperse straten dwaalt. Ze houdt halt voor gevels, noteert, overschouwt het landschap binnen- en buitengaats vanaf de vestingmuur. Want de ‘historische’ gebouwen mogen dan wel amper tachtig jaar oud zijn, het stadsbeeld hoort zoveel bij de streek als de oorlogskerkhoven. De replica van de stad die in de Grote Oorlog tot ruïnes werd gebombardeerd, en die ei zo na – had het, zoals bekend, van Winston Churchill afgehangen – nooit meer was herrezen op dezelfde plek, blijft kwetsbaar.

Er zijn al fouten gemaakt. Achter de Lakenhallen verscheen in het zicht van de imposante gevel en tussen accorderende rijhuizen een warenhuis. Geen Marks & Spencer, het had gekund, maar een winkel van een keten die jarenlang overal in België dezelfde lelijke, gifgele gevels neerpootte. Zolang er niet aan de beschermde monumenten wordt geraakt, heeft de stad geen verhaal tegen dit soort landschappelijk vandalisme. Want Ieper kent geen Bijzonder Plan van Aanleg. Appartementen, woningen, hotels: het moet allemaal dossier per dossier beoordeeld worden.

Ook hier nam de stad onlangs zijn toevlucht tot een protectionistische maatregel ad hoc. Iedereen die binnen de Ieperse muren nog wil bouwen of verbouwen moet voorafgaand aan de aanvraag voor een bouwvergunning zijn dossier indienen bij de stad. Voor een pre-advies.

Ook buiten de stadsmuren verandert het landschap. En ook die mutatie moet in de hand worden gehouden om blunders te vermijden. De traditionele landbouw beleeft er zijn zwanenzang. Mondjesmaat wordt er overgeschakeld op biologische teelt. Maar vaker nog hoopt de boer een mooie prijs te krijgen voor zijn hoeve. Die vreemde vogels die in en rond de FLV-campus neerstrijken, en op zoek zijn naar een landelijke residentie, zijn niet krenterig. De boerenorganisaties zijn tegen die uitverkoop, maar achter hun rug informeert de boer zelf op de zitdag van deze of gene schepen discreet naar de prijs. Een spaarpotje voor het pensioen.

Het is het moment. Want halfweg 2004 valt het doek. Dan moet de ruimtelijke orde gehandhaafd worden. Tot die tijd kunnen boerderijen nog omgetoverd worden tot woningen. Ze mogen zelfs nog worden uitgebreid. Als het maar ‘geen postmodernistische kasten’ worden. Of erger, fermettes. Pestmodernisme. Smaken verschillen. Sommigen noemen het zeven verdiepingen tellende hoofdgebouw van FLV ook ‘een kathedraal’, de grandeur van de Lakenhallen waardig. Anderen vinden het een gedrocht. Op termijn moet het geheel van gebouwen op de campus vanuit de lucht de vorm aannemen van een oor. Een vloek in het landschap, vinden velen. Heiligschennis (bis).

‘Het is een geluk bij een ongeluk dat we tien jaar later tot bloei zijn gekomen dan Roeselare of Kortrijk’, vertelt Yves Leterme. ‘Er is nog plaats. En we hebben niet die loodzware erfenis van zonevreemde bedrijven. De economische groei kan nu gelijktijdig met de ruimtelijke ordening worden uitgebouwd. Maar het vergt bijzondere waakzaamheid.’

En terwijl het nieuwe zich in en rond de stad verdringt, is het oude aan vernieuwing toe. De oudste huizen, opgetrokken in de jaren twintig, zijn vandaag allemaal uitgeleefd. Vooral de huisjes in de Sint-Pieterswijk zijn aan renovatie toe. Bijna één op de vier woningen in Ieper mist ‘klein comfort’.

TUSSEN CONSERVATISME EN AUTHENTICITEIT

Ieper Leeft? Welja, ook in de dodenstad ligt deze verschrikkelijke slogan, die het kleinste gehucht van zijn Vlaamse regering leerde, in elke mond bestorven. En de twee pijlers van het levende Ieper, FLV en IFFM, verzinnebeelden tegelijkertijd het begin van de vorige en deze eeuw. ‘We zijn geestesgenoten’, zegt Piet Chielens. ‘We werken beide vanuit onze tijd. In het vernieuwde museum, in 2010, moet die symbiose zich ook vertalen in het museum. Dan zal er zeker spraaktechnologie in verwerkt worden.’

Ieper staat de komende jaren voor de uitdaging om het oude te actualiseren en het nieuwe te integreren. Het is soms dansen op een slappe koord.

Chielens: ‘De Ieperlingen zijn op hun hoede voor de vernieuwing. De stad wil dat het beheersbaar blijft. Dat is een terechte reflex. Maar minder terecht is de meer conservatieve variant van die reflex. Sommigen denken: we moeten Ieper bevriezen in de tijd. Dat komt tot uiting in het homogene stadsbeeld. Ieper is een nagebouwde middeleeuwse stad. Niet iedereen wil binnen dit schrijn de confrontatie aangaan. Sommigen willen een tijdsgewricht sacraliseren. Zoals de oorlog zelf, zoals in de herdenking ervan soms één engagement op sterk water wordt gezet. Dat staat haaks op het idee van vernieuwing. Hoe vernieuw je, zonder de authenticiteit te schaden? Dat is de taak waar deze stad voor staat. Het boeiende is dat het vandaag nog alle kanten uit kan. Ook de economische ontwikkeling kan nog altijd eindigen in een banale uitverkoop.’

De discussie over de missende schakel van de A19 tussen Ieper en Veurne behoort tot dat spanningsveld. En ook de controverse over de jaarlijkse rally. Economie en ecologie, toerisme en woonkernen, rust en onrust. Het gonst allemaal door elkaar. Het verstomt alleen voor een verre, verlate knal, of voor de Last Post aan de Menenpoort. Nog elke avond, door twee brandweermannen geblazen op een bugel. ‘Geef ons die bugels maar’, schreef Sophie De Schaepdrijver. ‘Zij klinken voor de nacht valt over de Westhoek, zij klinken voor de doden, voor alle doden, en voor de stad der stilte, die Ieper – de hemel zij geprezen – allang niet meer is.’

Foto’s Patrick De Spiegelaere

De tentoonstelling ‘Memento Mori’ loopt nog tot 18 juni in het Stedelijk Museum, Ieperleestraat 31. Info: 057/22.85.82

Filip Rogiers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content