Een socialist met een smoel

BRUNO TOBBACK 'Hadden ze me niet gevraagd, dan was ik niet actief geworden bij de SP.A. © JIMMY KETS/REPORTERS

Zaterdag verkiezen de Vlaamse socialisten Bruno Tobback tot hun nieuwe voorzitter. De enige vraag die telt, is of het met meer dan 80 dan wel 90 procent van de stemmen zal zijn. Toch is de nieuwe sterke man van de SP.A geen open boek. Vlaanderen weet dat hij zoon is van zijn vader, en dat hij van een Alp viel tijdens het klimmen. Iedereen ‘kent’ Bruno Tobback wel. Maar wat weten we van hem?

‘Ik vind Bruno Tobback voor iemand die Tobback heet betrekkelijk vriendelijk. Hij is zelfs redelijk verstandig te noemen. (…) Een keurige heer, niet direct een barricadefiguur. Redelijk rationeel. (…) Als ik Bruno Tobback zie, heb ik de indruk dat hij ernstiger overkomt dan de gemiddelde politicus. Ik weet niet of dat een sterk punt is of een zwakte. Hij heeft een zekere sérieux.’

Enzovoort. Die woorden komen niet van Louis Tobback of een andere SP.A’er. Ze zijn te horen in een filmpje dat Bruno Tobback op 21 mei 2007 zelf op YouTube zette, en deel uitmaakte van de (achteraf desastreus uitgepakte) Ja!-campagne. Dit filmpje heet ‘Ja! Ik ben Rik Torfs. Kerkjurist en nog veel meer’. Vier jaar geleden werd Rik Torfs bereid gevonden om de Leuvense SP.A’er een duwtje in de rug te geven, nu is hij senator en huisideoloog van de CD&V. Tobback jr. kan er smakelijk om lachen: ‘Ik heb in niet veel partijen vijanden rondlopen.’ Maar waar zijn z’n vrienden?

Paradoxaal genoeg: de jonge Tobback was niet automatisch voorbestemd voor de politiek. Tobback: ‘Hadden ze me niet gevraagd, dan was ik niet actief geworden bij de SP.A. Vanaf mijn jongste jaren liep ik wel rond in de partij, mee met die van thuis. Mijn ouders hebben mijn hele jeugd mijn gezondheid op het spel gezet in rokerige zalen. Ik ben zelf pas actief aan politiek beginnen te doen toen de Stulens mij kwam vragen. Ik studeerde toen rechten aan de VUB. Als dat niet was gebeurd, weet ik niet wat er van mij gekomen was. De Leuvense Jong-Socialisten waren stilaan oud aan het worden, en ze zochten iemand jong. Vandaar.’

‘De Stulens’ is Jo Stulens, toen vooral cultureel bezig en vandaag doorgegroeid tot de secretaris van de SP.A-federatie Vlaams-Brabant. Hij is dus de organisatorische rechterhand van al wie in Leuven en omstreken de dienst uitmaakt bij de socialisten: vader en zoon Tobback, Frank Vandenbroucke ook. Twintig jaar geleden al speurde Stulens naar talent, op zijn manier. ‘In het Leuven van toen was er maar één optie om op te vallen: een beetje guerrilla voeren.’ Ze voerden actie om ‘Twee Bronnen’ van de ondergang te redden, de voormalige technische school van de hand van Henry Van de Velde. Begin jaren negentig had het toenmalige stadsbestuur plannen om het complex om te bouwen tot appartementen. Dat is niet doorgegaan. En ze stookten ook vuurtje in de eigen partij. Stulens: ‘Met drie Jong-Socialisten, Bruno incluis, hebben we een paar maanden lang echt álle socialistische eetfestijnen afgelopen in Leuven. Grote paniek! De jonge mannen hadden blijkbaar grote ambitie.’

En toch is dat niet zo. Tobback studeert rechten, droomt zelfs even van een theateropleiding (‘Ik ben uiteindelijk toch op een schouwtoneel beland’), is amateurfotograaf, in het winterseizoen ook skimonitor, maar geen politicus in spe. ‘Ik dacht aan een carrière in de advocatuur. Niet aan de balie van Leuven, liever bij een internationaal kantoor in Europees of handelsrecht in Brussel. Ik heb stage gedaan bij de Europese Commissie bij Karel Van Miert, en heb in Gent nog een tijd de cursus milieurecht van Hubert Bocken gevolgd. Meer dan een telg uit een BSP-geslacht ben ik een kind van de Club van Rome. De ‘No Time to Waste’-T-shirts waren mijn ding, meer dan “het socialisme”. Dat was er wel, zij het op de achtergrond. Maar het was geen toeval dat ik geen sociaal recht erbij nam, maar milieurecht.’

De actieve politiek komt er toch bij. In 1994 zijn de provincieraadsverkiezingen nog gekoppeld aan die voor de gemeenten. Louis Tobback is lijsttrekker voor de gemeente, maar op de lijst voor de provincieraad heeft de SP nog ‘een Tobback’ nodig. Zoon wordt lijstduwer: niet omdat hij Bruno is, maar omdat hij Tobback heet. Hij behaalt ongeveer 7000 stemmen en wordt verkozen. Bon, een zoveelste provincieraadslid, niemand kijkt er echt van op. Bij de lokale SP vindt trouwens niet iedereen dat Bruno dringend móét doorgroeien tot toppoliticus. Louis Tobback heeft al een politieke zoon: Frank Vandenbroucke. Die was de voorbije jaren piepjong partijvoorzitter, en zou vanaf oktober 1994 Willy Claes (die naar de NAVO vertrok) opvolgen als minister van Buitenlandse Zaken. Kortom: er is al schoon volk genoeg in Vlaams-Brabant.

Maar dan breekt het Agustaschandaal uit. Naar Vlaanderen wordt de oproep ‘De SP is nodig’ gelanceerd, intern luidt het ordewoord: ‘Alle hens aan dek.’ Bovendien wordt voor de eerste keer het Vlaams Parlement rechtstreeks verkozen: er is dus nogal wat schoon volk nodig om de lijsten te vullen. Louis Tobback trekt de Senaatslijst, Frank Vandenbroucke de Kamerlijst, Bruno Tobback prijkt als lijstduwer op die van het Vlaams Parlement. Hij wordt verkozen, zelfs met 20.000 stemmen. Zo trekt hij naar het Vlaams Parlement, ‘zij het zonder grote ambitie’. Tijdens die eerste parlementaire jaren beëindigt hij zijn stage, en laat hij zich inschrijven aan de Brusselse balie. Politiek is nog altijd geen lotsbestemming.

Niet dat ‘de kleine Tobback’ zich niet amuseert. Hij komt terecht in het Vlaams Parlement, een ideale biotoop voor een politicus met interesse voor leefmilieu. ‘Het Mest Actie Plan, de decreten natuurbehoud en ruimtelijke ordening, dat lag allemaal in het verlengde van wat mij als advocaat interesseerde’, aldus Tobback. ‘We waren bezig de academische inzichten van Bocken om te zetten in decreten. En als parlement veranderden we nog voor een derde wat uit de Vlaamse regering kwam. Na uitgebreid meerderheidsoverleg, maar ook in de discussies met VLD’er André Denys, die toen vanuit de oppositie grote sier maakte. Ik vond dat toen dermate boeiend dat dit niveau van politiek voor mij volstond.’

‘Geen harde werker’

‘Het volstond’: in die jaren krijgt Bruno Tobback de naam dat hij geen harde werker is, geen man die tot diep in de nacht zijn dossiers blokt. Die reputatie heeft hij nog altijd. Dat komt natuurlijk omdat het klopt. Zo is hij als parlementslid, zo werkt hij als fractieleider en minister. Dat zal niet anders zijn als partijvoorzitter.

Tobback: ‘Ik heb niet de ambitie om voortdurend te bewijzen dat ik de laatste voetnoot van elk dossier gelezen heb. Maar voor ik mij op het schouwtoneel waag, wil ik eerst weten waarover het gaat. Als het moet, héb ik dus ook die laatste voetnoot gelezen. Een goed politicus is niet hij die een dossier als eerste vanbuiten kent, wel hij die het het best begrepen heeft. Ik ga ervan uit dat de mensen van de studiedienst, de knappe koppen op de kabinetten en de betrokken ambtenaren de dossiers doorgaans beter kennen dan ik. Zo niet, dan heb ik de verkeerde medewerkers aangetrokken. Als een politicus in elk domein zijn best doet om slimmer te zijn dan zijn staf, is hij zijn tijd én die van zijn medewerkers aan het verliezen. Een politicus moet vervolgens de brug zijn tussen die “technocraten” en de samenleving: de mensen die voorwerp zijn van het wetgevende werk, en die ook wel hun ideeën hebben over wat er moet gebeuren.’

Tobback staat niet op noch gaat hij slapen met politiek. Hij heeft nog een eigen leven erbuiten. Het kan zijn zwakte worden. Maar misschien ook zijn sterkte. Stulens: ‘Als hij te fel geleefd wordt, keert hij zich af. Kijk wat hij doet: klimmen en zeilen. Solitaire sporten. Geen groepssporten. Hij zal zich niet laten leiden door zijn werk. Of zich laten opsluiten op een partijhoofdkwartier, en toestaan dat zijn entourage hem bij het handje neemt. Dat vindt hij verstikkend, dan wringt hij tegen.’

Tobback: ‘Wie geen leven naast de politiek heeft, wordt zot. Die is niet meer bruikbaar. Ik zit nu in zo’n intense periode, overal voor afdelingen spreken en om één uur ’s nachts half slapend naar huis rijden. Ik merk dat mijn wereld krimpt. Je kunt haast niet meer relevant nadenken. Het is dus nuttig en verfrissend om af en toe tv te kijken, in plaats van te stoefen dat je daar geen tijd voor hebt. Want intussen zit heel Vlaanderen wel tv te kijken, en spreekt men daarover.’

De ‘druïden’ van de vakbond

Bruno Tobback beklimt vervolgens de ladder. Vlaams fractieleider, vanaf 2003 ook federaal minister van Pensioenen en Leefmilieu in de regering-Verhofstadt II. Tobback: ‘Dat was tegelijk een cadeau en een ‘zie mij hier’-gevoel. Ik kwam voor het eerst in de federale regering: ‘Wow, dat is Laurette Onkelinx. En die daar, Guy Verhofstadt. Het ging er ook veel ruiger toe dan destijds in Vlaanderen. Karel De Gucht probeerde op een ministerraad geweldig te imponeren, hard roepen en zo. Na twee vergaderingen heb ik uitgelegd dat dit geen indruk maakte omdat ik van kinds af aan thuis iemand heb meegemaakt die daarin nog véél straffer was dan zij allemaal samen. ‘Als ge denkt dat ge het beter kunt dan senior, probeer maar.’

Voor het eerst krijgt Tobback junior ook een eigen smoel. Op pensioenen moet hij zijn weg zoeken, ook in de omgang met de administratie en de topmedewerkers. Hij vindt het een goed idee om op zijn kabinet een ‘pensioenspel’ te spelen met de fine fleur van de sociale decision makers, spelbord en pionnen incluis – er wordt achteraf wat gegniffeld met ‘het groentje’. Maar hij leert. Zijn toenmalige woordvoerder Laurent Winnock: ‘Na een tijd was hij een meester in timing. Hij wist precies wanneer hij moest inzetten. Neem de welvaartsbonus (Tobbacks voorstel om de pensioenverhoging uit te betalen in centen in plaats van procenten, en vervolgens samen te ballen tot één premie, die dan als een soort zichtbare ‘dertiende maand’ bij het pensioen zou komen, nvdr): tijdens het laatste grote conclaaf van de regering-Verhofstadt wist hij daar een van de grote thema’s van te maken, ook al was hij nog een junior als minister. En die welvaartsbonus kreeg ook nog een prominente plaats in de State of the Union van Verhofstadt.’

Niet dat iedereen applaudisseert voor zijn ideeën. Hij komt in conflict met de sociale partners, die de bijkomende middelen voor pensioenen willen toekennen met prioriteit aan ‘de oudste en laagste’ pensioenen en niet willen weten van de centen in plaats van procenten. Tobback heeft geen zin in een maatregel die een bepaalde groep maandelijks een paar euro beter maakt en die dus niet zichtbaar is: ‘Het mocht de Tobback-bonus heten.’ Hij zegt tegen de knappe koppen van de vakbonden dat ze ‘druïden’ zijn, de enige ingewijden in geheime formules en afspraken waar behalve zijzelf niemand veel van snapt. Tobback: ‘Het waren heroïsche discussies met de vakbond. Het eerste tegenargument was: “Maar de informatica van de Rijksdienst voor Pensioenen is er niet op voorzien om dat zo uit te betalen.” Et alors?‘ En terwijl de vakbonden het hebben over ‘de kathedraal’ van de sociale zekerheid, daagt Tobback ze uit door te spreken van ‘de koterij’ van de sociale zekerheid: een oud huis waaraan steeds bijgebouwd is, en dat dus een grondige renovatie nodig heeft.

Maar het resultaat is dat die hervorming niet gedragen wordt door ‘het veld’: vanaf het ogenblik dat Tobback minister af is, wordt beslist om de welvaartsbonus af te schaffen. Extra middelen gaan prioritair naar… de oudste en laagste pensioenen.

Dat is het verhaal van 2007: de socialisten krijgen een pak rammel en verdwijnen (federaal) in de oppositie. Johan Vande Lanotte treedt af als voorzitter. Bruno Tobback ‘had misschien wel willen overwegen’ om zich kandidaat-voorzitter te stellen, maar Vande Lanotte decreteert dat het aan Caroline Gennez is. Dan maar fractieleider in de Kamer, denkt Tobback. Maar daar wint die andere ex-minister, Peter Vanvelthoven, in een interne stemming bij de fractieleden. Bovendien is er druk vanuit de SP.A-leiding: de voorkeur gaat uit naar Vanvelthoven.

‘Gewoon gezegd’

Het is achteraf gezien Tobbacks grote geluk. De kopstukken die eerst opstonden, zijn met orkaankracht weggeblazen. Vanvelthoven is door de eigen partijleiding op nogal denigrerende wijze vervangen als Limburgs kopstuk door Ingrid Lieten. En Caroline Gennez heeft besloten geen kandidaat meer te zijn.

Tobback kijkt het in die jaren aanvankelijk wat aan. (Wanneer hij in 2008 een ongeluk heeft bij het klimmen, is het medio september. De andere Kamerleden zijn al weer aan de slag, Bruno Tobback is nog met vakantie.) Hij doet wat hij graag doet. En van tijd tot tijd bezoekt hij het ouderlijke huis in de Goede Haardlaan. Ook al wordt er tussen Tobback senior en de junior(s) stevig gediscussieerd, die familiebijeenkomsten hebben de reputatie ‘de belangrijkste partijbijeenkomst van het land’ te zijn. Zo raken de batterijen weer gevuld.

Wanneer Peter Vanvelthoven begrijpt dat hij in Brussel geen toekomst heeft, is het Bruno Tobback die hem opvolgt als Kamerfractieleider. En hij doet dat goed, voor zover een federaal politicus de laatste jaren nog iets goed kan doen. Maar Tobback slaagt erin op het spreekgestoelte zijn kritieken helder en scherp te formuleren. En hij toont dat hij de technieken van het tv-debat beheerst. Hij laat de nieuwe Groen!-kandidate Eva Brems de hoeken van de VRT-studio zien, doordat hij het groene partijprogramma beter kent dan zijn opponente. Niet slecht voor een man die niet prat gaat op zijn dossierkennis.

Hij (en niet Frank Vandenbroucke) wordt de nieuwe voorzitter van de federatie Vlaams-Brabant. Het is een functie die hem ligt: hij bezoekt de afdelingen, debatteert met de lokale partijleden, wordt in eigen regio stilaan erkend als de nieuwe nummer één. Intussen blijft hij loyaal tegenover Caroline Gennez. Als hij zich eens kritiek permitteert – niet tegen journalisten, maar intern – dan viseert hij het feit ‘dat het werk zelden afgemaakt wordt. Ideeën worden gelanceerd, maar waartoe ze uiteindelijk leiden is minder duidelijk’. Dat is precies, zeggen partijgenoten, waarin Tobback sterk is: focusseren. Als hij ervoor gaat, dan komt hij aan. Een bergbeklimmer heeft geen andere optie.

Als Caroline Gennez bekend maakt wat al bekend is, namelijk dat ze geen kandidaat is om zichzelf op te volgen, is er maar één kandidaat. Freddy Willockx trekt nog wel even bij de Gentse burgemeester Daniël Termont aan de mouw, maar die roert niet. Niemand doet dat. Behalve Bruno Tobback. En van de mogelijke tegenkandidaten is er zelfs niemand die een poging doet om de kansen af te toetsen bij een aantal afdelingen.

Dat maakt dat Tobback niet schatplichtig is aan king makers, een euvel dat Gennez wel parten speelde. ‘Ik ben door een aantal mensen gevraagd. Ik heb aan anderen laten merken dat ik graag gevraagd zou worden. En een aantal anderen heb ik het gewoon gezegd.’ Hij kiest Joke Quintens als running mate. Quintens is een Limburgse, een goede vriendin ook van de Tobbacks. Tobback neemt zijn beslissing zonder de Limburgse powers that be vooraf te raadplegen over Quintens. Dat leidt even tot gegrom. Maar het geluid haalt zelfs de daarin immer geïnteresseerde media niet.

Carrièremakers

Voorzitter worden, die kunst heeft Tobback inmiddels onder de knie. Voorzitter zijn, dat wordt nog iets anders. Hij is er zich goed van bewust dat de structurele tekorten van de SP.A onder Tobback dezelfde zijn als die onder Gennez. ‘Onze grote zwakte is dat we nog altijd met een been vastzitten in de langste periode dat we ooit meegeregeerd hebben, sinds Van Miert inbrak in de Vlaamse regering. We zijn er sinds 1988 niet uitgeraakt. Daardoor is de sociaaldemocratie verworden tot sociaaltechnocratie. We hebben een cultuur gekweekt van “uitleggers van bestuur”, veeleer dan van dragers van een boodschap. We hebben ons daarop georganiseerd. Dat is onze grootste zwakte. We doen te veel aan bestuur, te weinig aan politiek. Het is mijn ambitie om daarmee te stoppen – niet met besturen, maar wel met “besturen vanuit het bestuur”. We zijn ook te veel een carrièreapparaat en te weinig een politieke partij geweest. Er is niets mis met het maken van carrières, maar daarvoor dienen partijen toch niet?’

En intussen moet Tobback doen waar socialisten slecht in geworden zijn: niet zozeer in het analyseren van wat er fout loopt, wel in het formuleren van een geloofwaardig eigen alternatief. In zijn tour d’horizon van de Vlaamse afdelingen mikt hij op ‘het andere Vlaanderen’, ‘op mensen die niet geloven dat deze generatie het wetmatig slechter zal moeten hebben dan onze ouders. Dat zal alleen maar gebeuren als we hetzelfde willen als toen, en op dezelfde manier. Maar als we bereid zijn om, vanuit dezelfde waarden, ons leven en de overheid moderner te organiseren, is er geen sprake van dat het allemaal slechter, cynischer en pessimistischer moet’.

En dat lijkt althans een deel van de eigen achterban van hem te verwachten. Dat zeggen oude medewerkers, zoals Winnock, vandaag directeur communicatie bij AXA: ‘Ik hoop voor hem dat hij de SP.A weer een smoel geeft. Toen hij minister van Pensioenen was, durfde hij echt in het offensief te gaan. Na de verkiezingen van 2007 is de SP.A naar mijn smaak een verschrikkelijk defensieve partij geworden, die zich steeds meer liet leiden door oude dogmatische reflexen. Dat moet eruit, wil de SP.A weer aanslaan.’

Dat is ook de visie van John Crombez, de getalenteerde West-Vlaming die ook getipt werd als voorzitter, en die bovenaan staat in de informele partijstructuur. ‘Onze grote fout de voorbije jaren is dat wij veel te slap zijn geweest. We hadden goede standpunten op goede momenten, maar we kwamen er veel te flauw mee naar buiten. Ik hoop dat Bruno dat wel zal doen. Ik hoop ook dat hij de ploeg “maximaliseert”: de som van wat wij als partij brengen, moet groter zijn dan wat de losse delen afzonderlijk te bieden hebben.’

Dat is zo. De voorzitter heeft niet alleen oplapwerk aan het herstel van de politieke lijn en de communicatie daarvan, maar ook aan het menselijk kapitaal. Hoe gaat hij om met iemand als Frank Vandenbroucke? Kathleen Van Brempt? Zelfs Bert Anciaux? Welke plaats gunt hij hen, hoe gebruikt hij sterke individuen om zijn partij weer krachtig te maken?

Het is mogelijk dat hij bij zijn maidenspeech een tip van de sluier licht. Eén socialist zal dat alvast niet horen. Louis Tobback is niet van plan het congres bij te wonen. ‘Tobback’ moet voortaan spontaan de associatie met ‘Bruno’ oproepen, niet meer met ‘Louis’. En vooral: het heeft geen pas dat een vader gaat schoonmoederen.

DOOR WALTER PAULI

‘Karel De Gucht probeerde op een ministerraad te imponeren door hard te roepen.

Ik zei: “Ik heb van

kinds af aan iemand meegemaakt die

daarin nog véél

straffer was.”‘Bruno Tobback is niet schatplichtig aan king makers, een euvel dat Gennez wel parten speelde.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content