Naar schatting 40 procent van de kankerpatiënten in ons land krijgt geen optimale, een totaal verkeerde of soms zelfs helemaal geen behandeling. Met de nieuwe oncologische zorgprogramma’s komt daar hopelijk verbetering in.
‘Er is niets aan te doen. Je hebt misschien nog een paar maanden’, kreeg Marjan Moermans (42) vorige zomer van haar huisarts te horen. ‘Vandaag voel ik mij helemaal genezen. De laatste scan toonde een normaal leverbeeld. Ik heb veel geluk gehad. Dat ik nog leef, heb ik te danken aan het kordate optreden van het medisch oncologisch team waar ik, geheel toevallig, terechtkwam.’
‘Terminale kanker. Een gezond mens kan zich onmogelijk voorstellen wat je voelt als je dit te horen krijgt. Ik speelde met het idee er zelf een eind aan te maken. Ik wou niet leven met het perspectief weg te kwijnen in een ziekenhuis. Achteraf bleken de diagnose, de aanpak en de prognose helemaal fout.
Het is begonnen met geweldige rugpijn. Een bloedanalyse liet abnormale levertests zien. Op advies van de osteopaat, waar ik voor mijn rug in behandeling was, heb ik een echografie van de lever laten maken. Volgens de huisarts, die het resultaat onder ogen kreeg, hoefde ik helemaal niet bezorgd te zijn. Maar hij raadde me toch aan een scan van de lever te laten maken. Door dit soort tegenstrijdige signalen werd ik verschrikkelijk ongerust.
Tien dagen moest ik wachten op die eerste scan. Ik vroeg de huisarts of ik, om tijd te winnen, niet beter naar een ander ziekenhuis kon gaan. Dat was niet nodig. Vijf dagen moest ik wachten op de resultaten van het onderzoek. Dat wachten was verschrikkelijk.
Ik schrok niet eens meer toen ik het die maandag te horen kreeg. Je voelt je zo ziek, dat je zelf heel goed weet dat er iets ergs aan de hand is. Volgens de huisarts had ik een vergevorderde, onbehandelbare kanker, met uitzaaiingen in de lever. Hij had telefonisch overleg gepleegd met een oncoloog. Die blijkbaar de diagnose had bevestigd.
Gelukkig ben ik toen niet bij de pakken gaan neerzitten. De volgende dag heeft een vriend mij meegenomen naar een medisch oncoloog die hij kende. Ogenblikkelijk heeft die een heel multidisciplinair team in actie gezet. Dezelfde dag nog moest ik onder de scanner en werd er een leverpunctie uitgevoerd. Een paar dagen later lagen alle resultaten op tafel. Wat bleek? Er was geen primaire kanker terug te vinden. Enkel lever en bot waren aangetast. Maar dat bood wel heel andere perspectieven. Meer slaagkansen, als de juiste chemo werd toegepast.
Gelukkig bleek ik hier zeer goed op te reageren – zonder veel bijwerkingen. Drie weken geleden was er van de kleine tumoren op de scanner niets meer te merken. Uiteraard moet ik onder controle blijven. Maar ik voel mij helemaal gezond. En ik geloof weer in een toekomst.
Ik heb geluk gehad. Maar misschien loopt het bij andere mensen minder goed af. Als ik het aantal vergissingen op een rijtje zet, word ik misselijk. De foute diagnose. De eerste scan van een erbarmelijke kwaliteit. Onvoldoende onderzoek door specialisten. De slechte communicatie. Bovendien is er veel kostbare tijd verloren gegaan, waardoor de tumoren rustig verder konden groeien.’
ZUIVER AMATEURISME
Volgens professor Simon Van Belle (UZ-Gent), medisch oncoloog en voorzitter van de Belgische Vereniging van Medisch Oncologen, is het verhaal van Marjan allesbehalve een alleenstaand geval. ‘Minstens 40 procent van de kankerpatiënten krijgt in ons land geen optimale, soms helemaal geen, of een totaal verkeerde behandeling’, stelt de professor.
Hij staaft dit percentage met een stapel buitenlands cijfermateriaal. Noodgedwongen, want in ons land is naar de kwaliteit van de kankerbehandelingen zelden of nooit onderzoek verricht. Zelfs de kankerregistratie staat hier nog in de kinderschoenen en voldoet niet aan de internationale normen.
’40 procent lijkt mij een zeer voorzichtige schatting’, schampert Simon Van Belle. ‘Je moet goed beseffen: als je de kwaliteit van de behandeling verhoogt, stijgen de overlevingskansen. Onderzoek in de Verenigde Staten bewijst dat. De kwaliteit kan je voor een groot deel verhogen door de oncologische behandeling optimaal te organiseren.
In Nederland is zo’n gestructureerde aanpak al meer dan 20 jaar ingevoerd. Daar heeft men het land in 8 regio’s ingedeeld. Per regio adviseert een coördinerende groep oncologische specialisten wat voor elke patiënt de beste behandeling is. Zelfs in dit systeem geeft kwaliteitscontrole aan dat 40 procent van de patiënten niet of verkeerd wordt behandeld.
Ons land heeft geen gestructureerde aanpak van de oncologie. Hier gebeurt geen kwaliteitscontrole van de behandeling. Hier bestaat geen registratie van de overleving. Hier is de situatie ongetwijfeld nog minder rooskleurig. Alleen werd dit nooit onderzocht.’
Simon Van Belle haalt een hoop onderzoeken uit zijn la. Kwaliteitscontroles in landen waar oncologie goed is georganiseerd, wijzen daar op tal van mankementen. In ’98 brengt kwaliteitscontrole in het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld aan het licht dat daar quasi de helft van de hoofd- en halskankers niet correct werd behandeld. Iets ouder onderzoek bewijst dat de overlevingskansen bij borstkanker verbeteren naarmate vrouwen in een Londense regio wonen waar een oncologisch centrum is gevestigd.
Amerikaans onderzoek uit ’93 toont aan dat ongeveer de helft van de longkankers niet volgens het boekje werd behandeld.
Nederlands onderzoek uit ’99 meldt dat bij een tweede advies 30 procent van de geraadpleegde artsen bij dezelfde patiënt een totaal verschillende diagnose, prognose en behandeling naar voren schuiven. ‘Bij kankerdiagnose én -behandeling blijft er een grijze zone van ongeveer 20 procent’, verklaart professor Van Belle. ‘Het zijn patiënten waarvan niemand weet welke behandeling de beste zou kunnen zijn. Hier hangt het af van de klinische expertise van de arts. Vaak is de keuze beslissend: het is erop of eronder. Maar daarnaast zijn er de vele gevallen waar de behandeling wel optimaal had kunnen zijn, maar waar het om een of andere reden verkeerd is gegaan.’
OVERLEVINGSKANSEN VERBETEREN
Wat kan er zoal mislopen bij de behandeling van kanker? Veel, zo blijkt. Simon Van Belle: ‘De diagnose kan ernaast zitten – hoewel dat het minste voorkomt. Wat we veel meer meemaken, is dat er een verkeerde of een ontoereikende behandeling werd gekozen. Uit de waaier van de bestaande behandelingen – chirurgie, radiotherapie, chemotherapie – wordt niet altijd de juiste keuze gemaakt. Wordt niet altijd de beste combinatie voorgeschreven, in de goede volgorde. Is er hier sprake van onwetendheid? Meestal zijn er hier andere factoren in het spel. Wat als een ziekenhuis bijvoorbeeld geen afdeling radiotherapie heeft? Terwijl bestraling nochtans de beste behandeling zou zijn voor die patiënt. Soms wordt er toch alleen chemo toegediend, met nefaste gevolgen voor de patiënt. Zo zie je hoe de therapeutische mogelijkheden in een ziekenhuis de correcte behandelingsstrategie kunnen ontkrachten.’
Soms is de behandeling niet optimaal. ‘Vooral met de dosis en het tijdsinterval voor het toedienen van de geneesmiddelen loopt het mis’, verduidelijkt Simon Van Belle. ‘Om geen problemen te krijgen met nevenwerkingen, dienen artsen soms te lage dosissen toe, of kiezen zij voor een minder efficiënt geneesmiddel – natuurlijk zonder de te verwachten therapeutische resultaten. Dat soort problemen valt niet onmiddellijk op. Pas jaren later wordt bijvoorbeeld duidelijk of een patiënte al dan niet definitief van borstkanker is genezen. Nochtans is dit een kwestie van leven of dood. Als een arts niet de correcte behandeling op een correcte manier toedient, speelt hij met de levenskansen van een patiënt! En omdat er toch geen kwaliteitscontrole bestaat, zal niemand dit ooit merken.’
Waarom krijgen zoveel kankerpatiënten geen optimale behandeling? De aanpak van kanker is vandaag specialistenwerk geworden. Omdat de kennis over het ontstaan en de groei van kankercellen met de dag toeneemt, slaagt de medische wetenschap er stap voor stap in van deze dodelijke ziekte, een chronische ziekte te maken. Naast de bestaande therapieën, die voortdurend worden verbeterd, komen er nieuwe, veelbelovende behandelingswijzen die de overlevingskansen van de patiënt merkelijk verbeteren.
Door de vele nieuwe therapieën vergroot echter wel de complexiteit van de behandeling. Waardoor het zelfs voor kankerspecialisten – oncologisch chirurgen, radiotherapeut-oncologen, medisch oncologen – een hele uitdaging is om in hun domein bij te blijven. Voor niet-specialisten, huisartsen en de vele orgaanspecialisten die maar een handvol kankerpatiënten per jaar behandelen, is dat bijna ondoenbaar.
MIJN DEEL VAN DE KOEK
Toch blijven nogal wat niet-kankerspecialisten solo kanker behandelen, zonder er oncologen bij te betrekken. ‘Niet de patiënt staat centraal, maar de terreinafbakening en de portemonnee van de artsen’, reageert professor Van Belle. ‘In ons systeem worden artsen per prestatie betaald. Als alle artsen voor dezelfde inspanning een gelijk loon zouden krijgen, zou het plaatje er vandaag misschien anders uitzien. Ook het persoonlijke prestige speelt mee. Toegeven dat je als ziekenhuis de behandeling van kanker niet aankunt, ligt moeilijk.
Kanker wordt het beste aangepakt door een oncologisch team, al dan niet in een gespecialiseerd ziekenhuis. In zo’n team werken radiotherapeuten, medisch oncologen en oncologisch chirurgen samen met degelijk opgeleide verpleegkundigen, apothekers, psychologen en sociaal assistenten. Vandaag worden nogal wat patiënten niet door zo’n oncologisch team behandeld. Op dit moment hangen de overlevingskansen nog al te veel af van de woonplaats. Wie in de buurt van een gespecialiseerd medisch centrum woont, heeft merkelijk betere overlevingskansen.
Elk jaar krijgen ongeveer 220 kinderen kanker. Niet al die kinderen krijgen bijvoorbeeld de klinische expertise waar ze recht op hebben’, zegt professor Van Belle. ‘Die expertise is nochtans voor de behandeling van kinderkanker van levensbelang. Een beperkt aantal centra heeft hier een grote ervaring mee. De meeste pediaters verwijzen hun patiëntjes effectief naar die centra door. Maar een aantal zieke kinderen komt nog altijd in ziekenhuizen terecht die jaarlijks amper 10 tot 15 kinderen behandelen. Die hebben ontegensprekelijk onvoldoende klinische expertise in huis om de patiëntjes efficiënt te behandelen. Het voorbeeld illustreert duidelijk hoe het gezondheidsbeleid in ons land tot dusver werd georganiseerd. Ieder zijn deel van de koek! Zoveel mogelijk de behandeling verspreiden over zoveel mogelijk centra, zodat toch maar niemand uit de boot valt. Of zich tekortgedaan voelt. Dat dit niet meteen de beste oplossing is voor de patiëntjes, is van ondergeschikt belang.’
‘Hetzelfde verhaal’ vervolgt Van Belle, ‘kan ik over de behandeling van kanker bij volwassenen vertellen. Volgens de Europese norm moet een ziekenhuis jaarlijks minimum 1000 nieuwe kankerpatiënten over de vloer krijgen om over voldoende klinische expertise te beschikken. Een orgaanspecialist moet elk jaar minstens 100 nieuwe patiënten diagnosticeren en al dan niet behandelen om genoeg ervaring op te doen. Dit zijn heus geen streefcijfers, maar de Europese minima.’
DE FAR WEST
‘Als er in het buitenland zoveel kankerpatiënten geen optimale behandeling krijgen, dan zou ik niet weten waarom ons land het op dit vlak beter zou doen’, bevestigt radiotherapeut-oncoloog professor Wim Distelmans (AZ-VUB), tevens voorzitter van de vereniging Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen. ‘Minder dan 50 procent van de kankerpatiënten geneest, zelfs mét een optimale behandeling. Als je 40 procent van de kankerpatiënten niet optimaal behandelt, zet je uiteraard een flinke domper op de overlevingskansen.
We moeten het durven toegeven. Op het vlak van kankerbehandeling is ons land de Far West. Iedereen kan hier zonder veel regels zomaar aanmodderen. Neem bijvoorbeeld chemotherapie. In principe kan vandaag zelfs de huisarts dat toedienen. Nochtans is chemotherapie, en alle collega’s weten dat, specialistenwerk geworden. In het belang van de patiënt moet chemo door een oncoloog worden toegediend. In ons ziekenhuis krijgen wij vaak vergevorderde kankers binnen – patiënten aan wie collega’s een en ander hebben mispeuterd. Dat dit gebeurt, lijkt mij onaanvaardbaar.’
Om nog een andere reden worden sommige kankerpatiënten vandaag slecht behandeld: het grote gebrek aan communicatie tussen de arts en de patiënt. ‘Tijdens hun opleiding hebben artsen nooit een opleiding communicatietechnieken gekregen’, verklaart Wim Distelmans. ‘Sinds kort hebben sommige universiteiten daar in het artsencurriculum gelukkig wel aandacht voor. Maar het probleem blijft toch nog pal overeind. Nogal wat gediplomeerde artsen weten niet hoe ze een slechtnieuwsgesprek moeten voeren, hoe ze een waarheidsmededeling moeten formuleren. Omdat ze niet weten hoe zo’n boodschap over te brengen, blijven ze patiënten behandelen. Zelfs als dat compleet nutteloos is. Overbehandelen, therapeutische hardnekkigheid, om de moeilijke confrontatie met de patiënt maar niet te hoeven aangaan. Artsen hebben alleen geleerd curatief te denken. Voor elke kwaal is er een middeltje. Zelfs in de ongeneeslijke fase, blijven sommige artsen, tot in den treure, heilzame middeltjes voorschrijven.
Op het vlak van communicatie scoren de Nederlanders bijvoorbeeld duidelijk beter dan de Vlamingen. Nederlandse artsen nemen geen blad voor de mond. Geven sneller en directer informatie. De patiënt krijgt een goed inzicht in zijn ziekte, heeft inspraak in de keuze van behandeling. Belgische artsen draaien vaker rond de pot. Betuttelen. Terwijl een deel van hen niet eens in kanker is gespecialiseerd. Communicatie? Welke communicatie? Hier is geen communicatie, maar een eenrichtingsverkeer.’
De gebrekkige communicatie met de patiënt heeft nare gevolgen. Professor Distelmans: ‘Als een arts een jonge vrouw bestralingen voorstelt waardoor zij onvruchtbaar kan worden, omdat de stralen haar eierstokken raken, heeft zij dan niet het recht dit bij voorbaat te weten? Welnu, niet alle vrouwen horen hier klare taal over. Hetzelfde met een bepaald type prostaatkanker. Je kan chirurgisch ingrijpen, of bestralen. Maar als je opereert, worden mannen meestal impotent. Hoort een man van 60 die nog seksueel actief is, dit niet op voorhand te weten? Sommige chirurgen houden hierover liever hun mond. Dan hoeven ze hun patiënten ook niet door te sturen naar de afdeling radiotherapie.
Daarom vind ik de nieuwe wetgeving rond patiëntenrechten van minister van Volksgezondheid Magda Aelvoet (Agalev) zo belangrijk. Hoeveel beslissingen worden er niet boven de hoofden van de patiënten heen genomen? Ik refereer hier niet alleen aan het rapport-Deliens over euthanasie dat vandaag volop in de belangstelling staat. Waarin onder meer werd aangetoond dat Belgische artsen drie keer meer dan hun Nederlandse collega’s zonder het medeweten van de patiënt diens leven beëindigen. Niet alleen op het sterfbed worden de patiëntenrechten verkracht. In de andere stadia van het ziekteproces doet dat fenomeen zich nog veel meer voor.’
Ook de pijnbestrijding van kankerpatiënten laat volgens Wim Distelmans in ons land nog zeer te wensen over. ‘Omdat over morfine nog altijd hardnekkige vooroordelen leven, moeten terminale patiënten nog al te vaak hun leven in afschuwelijke pijn eindigen’, zegt hij. Bijna de helft van de patiënten heeft al in het begin van de diagnose pijn. In een vergevorderd stadium loopt het aantal op tot 75 procent. Terwijl 80 tot 90 procent van de kankerpijn perfect onder controle kan worden gehouden. En de principes van de medicinale behandeling van kankerpijn heel eenvoudig zijn: dien het juiste medicijn toe in de juiste dosis op het juiste moment.
ONCOLOGISCHE ZORGPROGRAMMA’S
Als vandaag niet alle kankerpatiënten een optimale behandeling krijgen, dan komt daar in de nabije toekomst misschien verandering in. Het kabinet van minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (SP) werkt in dat verband een nieuw concept over oncologische zorgprogramma’s uit.
‘In dat nieuwe concept staat de patiënt centraal’, verklaart specialist inwendige ziekten dr. Jan Nagler, expert op het kabinet Vandenbroucke. ‘Waar de patiënt ook terechtkomt, voor de diagnose én behandeling moet hij in de toekomst de nodige kwaliteitsgaranties krijgen. De multidisciplinaire aanpak en het overleg tussen de verschillende oncologische specialismen vormen de basis.
Stel: een vrouw voelt een knobbeltje in de borst. In het verleden werd de behandeling al te vaak alleen aan de gynaecoloog overgelaten. Er zijn natuurlijk gynaecologen die in kanker zijn gespecialiseerd, maar dat is niet altijd het geval. Daarom willen wij dat voor al deze patiënten een multidisciplinair oncologisch consult wordt georganiseerd – voor er met de behandeling wordt begonnen. Er moet dus een overleg plaatsvinden tussen de behandelende gynaecoloog, een radiotherapeut-oncoloog, een medisch oncoloog, de huisarts, een oncologisch verpleegkundige, misschien een palliatief deskundige, een sociaal assistent en een psycholoog. Wij hebben immers vastgesteld dat de psychologische begeleiding van de patiënt en zijn familie nogal eens te wensen overlaat.
Voor elke kankerpatiënt moet er dus een oncologisch behandelingsplan worden opgesteld. Waar de patiënt ook terechtkomt, hij moet erop kunnen vertrouwen in een zorgprogramma terecht te komen dat hem een state of the art-behandeling garandeert. In de toekomst kunnen bijgevolg alleen die ziekenhuizen die de door ons gevraagde kwaliteitsnormen halen, kankerpatiënten behandelen. Als een ziekenhuis niet alle competenties in huis heeft – het heeft bijvoorbeeld een prima chirurg en een schitterend medisch oncoloog, maar geen afdeling radiotherapie -, dan moet het hierover met andere ziekenhuizen afspraken maken. In de toekomst komen er dus gestructureerde samenwerkingen. Deze structurele aanpak heeft als voordeel dat we kunnen inspelen op wat op het terrein leeft.’
De behandeling van frequente tumoren verloopt via multidisciplinaire zorgprogramma’s. Bij complexe, zeldzame kankers worden de kwaliteitseisen verhoogd. ‘In die gevallen moeten aan het multidisciplinair oncologisch overleg specialisten deelnemen uit centra die in dit soort kankers een grote competentie en ervaring hebben opgebouwd’, zegt Jan Nagler. ‘Die specialisten kunnen de behandeling van dit soort kankers sturen. Dat biedt ons dan weer de garantie dat complexe, zeldzaam voorkomende kankers correct worden behandeld. Deze gespecialiseerde centra situeren zich niet alleen in de universitaire ziekenhuizen. Ook een aantal niet-universitaire centra leveren voortreffelijk werk. Dit concept bevordert de vlotte toegankelijkheid van het systeem.’
In Frankrijk en de Verenigde Staten bestaan er voor de behandeling van kanker zogenaamde ‘richtlijnen’. Op dit moment worden die ook bij ons in een aantal ziekenhuizen toegepast. Jan Nagler: ‘Het is de bedoeling dat in ziekenhuizen met een oncologisch programma een handboek met behandelingsrichtlijnen wordt samengesteld. Per type kanker wordt bijvoorbeeld vermeld welke specialismen op het multidisciplinair consult moeten worden uitgenodigd. Binnen die richtlijnen blijven uiteraard verschillende opties mogelijk. Zo moeten artsen onder meer rekening kunnen houden met individuele factoren. In geen geval pleiten wij voor een kookboekgeneeskunde.
Uiteraard moeten ziekenhuizen die in het nieuwe concept stappen, een multidisciplinair comité oprichten dat de behandeling van de kankerpatiënten begeleidt én toezicht houdt op de kwaliteit, op de resultaten en op de overlevingskansen. Dit levert ons dan weer een interessant werktuig op. Hiermee kunnen we niet alleen de kwaliteit controleren, maar tegelijk een deftige kankerregistratie voeren.’
De kwaliteitsnorm richt zich onder meer ook op de werkomstandigheden van de oncologisch verpleegkundigen. Dat is niet zonder reden. Professor Van Belle: ‘Chemotherapie bereiden en toedienen, is bijvoorbeeld niet ongevaarlijk. Het contact met de producten kan zelfs kankerverwekkend zijn. Het bereiden van deze cocktails kan dus alleen onder strikte veiligheidsomstandigheden, in afgeschermde werkruimtes, onder toezicht van een gespecialiseerd apotheker.’
KWALITEIT CONTROLEREN
In het nieuwe concept bouwt het kabinet van Vandenbroucke kwaliteitsbewaking in, zoals door de ziekenhuiswet is voorzien en ook bij het invoeren van de cardiale zorgprogramma’s is gebeurd. ‘Een nationaal college van experts ( peer review college) zorgt voor de kwaliteitscontrole’, aldus dr. Jan Nagler. ‘Ziekenhuizen die een erkenning krijgen, kunnen die weer kwijtspelen, als blijkt dat zij de beloofde kwaliteit niet bieden. Ziekenhuizen die geen erkenning hebben gekregen, kunnen er na verloop van tijd wel een in de wacht slepen als ze aantonen aan de kwaliteitsnormen te voldoen.’
De kwaliteitscontrole heeft nogal wat voordelen. Jan Nagler: ‘Het college van experts kan bijvoorbeeld ontdekken dat er serieuze afwijkingen zijn tegenover de nationale of internationale norm. In dat geval kan het onderzoeken waaraan die afwijkingen te wijten zijn. En welke correctiemaatregelen nodig zijn. De experts hebben tevens tot opdracht te zorgen voor de snellere doorstroming van de nieuwste wetenschappelijke bevindingen. Vandaag verloopt die doorstroming niet overal even vlot, met gevolgen voor de patiënt.’
Het nieuwe systeem garandeert de vlotte toegankelijkheid voor de patiënt. De erkenning blijft immers niet beperkt tot een gelimiteerd aantal hooggespecialiseerde centra. Ziekenhuizen die aan de norm voldoen, kunnen erin stappen. Als zij tenminste voldoende expertise in huis hebben en genoeg nieuwe kankerpatiënten behandelen. ‘Elk jaar komen er in ons land zo’n 40.000 nieuwe kankerpatiënten bij’, stelt professor Van Belle. ‘Volgens de Europese norm is 1000 patiënten een minimum om kwaliteit te bieden. In ons land is er dus mathematisch plaats voor maximaal 40 erkende centra. Regionale ziekenhuizen hoeven dus niet per se uit de boot te vallen. Door samenwerkingsakkoorden te sluiten, komen ook zij voor een erkenning in aanmerking.’
‘Minister Vandenbroucke zet zijn schouders onder dit plan’, bevestigt Jan Nagler. ‘De overheid is ervan overtuigd: de kwaliteit van de oncologie moet verbeteren. Dit is geen gemakkelijk dossier, maar het veld is zelf vragende partij. Het plan is al ver uitgewerkt. Het past perfect in het nieuwe ziekenhuisconcept waar we naartoe willen. Voor de organisatie van de multidisciplinaire oncologische consulten wil de minister geld uittrekken. Hoeveel het invoeren van de oncologische zorgprogramma’s precies gaat kosten, is op dit moment nog niet berekend.’
In de hele Europese Unie is de medische oncologie al lang erkend. In ons land staan medisch oncologen al 25 jaar op de bres voor hun erkenning. Ze kregen af te rekenen met hevige tegenwind van vooral de orgaanspecialisten. Lost het nieuwe concept het probleem van de erkenning op? In de plannen van het kabinet-Vandenbroucke worden de medisch oncologen in elk geval betrokken bij het multidisciplinair oncologisch consult. Ze geven advies en kunnen door het team worden gedelegeerd om een deel van de behandelingen uit te voeren.
‘Sinds ’99 is de erkenning van de medisch oncologen een feit’, zegt dr. Marc Waer, adviseur op het kabinet van de minister van Volksgezondheid. ‘Maar de uitvoeringsmodaliteiten moeten nog geschreven worden. Individueel hebben artsen nog geen erkenningen gekregen. Hiervoor ontbreken nog de uitvoeringsbesluiten. Voor de invulling hiervan wachten we op de oncologische zorgprogramma’s. Eind 2001 zou het hele plaatje rond moeten zijn.’
Illustraties: Nora Theys
Marleen Teugels