‘Een renner denkt niet aan de dood’

© JONAS LAMPENS

Op dat grote rennershart van hem heeft zich een litteken gevormd. Letterlijk, maar ook figuurlijk. De coureur Johan Vansummeren (35) moet, noodgedwongen en veel vroeger dan hij had gewild, afscheid nemen van zijn grote passie. En of dat pijn doet. Op de wielerpiste van Roubaix, decor van zijn meest memorabele triomf, vertelt hij over zijn hoogste pieken en zijn diepste dalen. ‘Opofferingen zijn verslavend.’

Een veel te gure, grijze maandagmiddag in juli, door de desolate velodroom van Roubaix waait een strakke wind. Hoe groot is het contrast met vijf jaar geleden. Op een zalige, zonnige zondag in 2011 viel al het denkbare en ondenkbare geluk in één keer op zijn dak. Johan Vansummeren won die dag een klassieker, volgens velen de mooiste die er is. Enkele minuten later vroeg hij zijn vriendin ten huwelijk. Zij aarzelde niet.

Vandaag ziet het leven er voor Vansummeren een stuk minder zonnig uit. ‘Ik ben nog in rouw’, zegt hij. ‘Natuurlijk kan ik terugvallen op mijn vrouw, mijn familie, mijn vrienden. Maar ze kunnen je niet echt helpen in zo’n rouwproces. Daar moet je alleen door.’

Troost vinden is voorlopig nog moeilijk. ‘Vorige week ben ik – voor het eerst in jaren – nog eens op stap geweest met vrienden. Thuisgekomen toen het licht was. Stijf zat. Rond een uur of zeven hebben we de barbecue nog aangestoken. Heel leuk, maar het is niet zo dat ik nu al die jaren op dat moment heb zitten wachten. Echt niet. Eindelijk de riem eraf? Het doet me eerlijk gezegd weinig. Je hoort coureurs vaak zeuren over wat ze allemaal moeten opofferen voor hun vak. Het gevoel dat ik iets moest opofferen heb ik nooit gehad. Ik heb het – tot de laatste dag – heel graag gedaan. Veel renners denken op mijn leeftijd vooral aan stoppen. Ik had er nog geen moment aan gedacht. Waarom zou ik ook? Ik had er plezier in. Als mijn lichaam het had toegelaten, was ik tot mijn veertigste blijven koersen.’

Helaas. Een maand geleden viel voor Vansummeren het definitieve verdict. Littekenweefsel op de hartspier, met mogelijk levensbedreigende ritmestoornissen tot gevolg.

‘Ik was me van geen kwaad bewust, ook al rijd ik er waarschijnlijk al meer dan een jaar mee rond. Achteraf bekeken verklaart het waarom de prestaties soms minder goed waren dan ze op papier hadden moeten zijn. Op training of tijdens tests leek er niks aan de hand. Mijn waarden waren uitstekend. Maar in wedstrijden, als er stress bij kwam kijken, kwam het er niet altijd uit. Ik voelde me vaak wat kortademig. Alsof ik astma had.’

Vansummeren had het verband tussen tegenvallende prestaties en een mogelijk hartprobleem zelf niet gelegd. Uiteindelijk was het zijn vader, huisarts in Lommel, die begin dit jaar een afspraak regelde met de vermaarde Limburgse cardioloog Hein Heidbuchel.

‘Eerst wou ik niet gaan’, vertelt Vansummeren. ‘Ik moest op stage met de ploeg, en zag de dringende noodzaak er niet van in. Onder druk van mijn pa ben ik, een week later, toch maar langs geweest. Voor ik het wist, zat ik in die mallemolen waar ik nooit meer ben uitgeraakt. Als ik toen had geweten wat ik vandaag weet, had ik die afspraak uitgesteld tot eind april, na de klassiekers.’

Met alle risico’s van dien?

JOHAN VANSUMMEREN: Een beetje risico hoort nu eenmaal bij mijn sport. Ik wou ook zo graag nog één keer schitteren in Roubaix. De laatste editie heb ik op tv moeten volgen. Dat deed echt pijn. Dit was de wedstrijd waar ik maanden voor had getraind. Naarmate de wedstrijd vorderde, raakte ik er ook meer en meer van overtuigd dat ik hier echt iets had kunnen neerzetten. Dat wedstrijdverloop, een lange vlucht, met uiteindelijk één overlever, dat was mij helemaal op het lijf geschreven. Ik heb gehuild toen, en later nog veel meer. Zo veel dat ik intussen helemaal opgedroogd ben.

Wist je toen al dat je nooit meer zou koersen?

VANSUMMEREN: In mijn ogen was er nog hoop. Oké, er was een probleem met mijn hart, maar het was nog niet zeker of dat ook het einde van mijn carrière zou betekenen. Er was ook het verhaal van Robert Gesink, net als ik een renner met hartritmestoornissen. Hij is in 2014 geopereerd, en werd een jaar later al zesde in de Tour. Om er absoluut zeker van te zijn, heb ik me, na het verdict van dokter Heidbuchel, ook nog eens laten onderzoeken door professor Brugada. Pas toen ook hij zei dat het over en uit was, heb ik de hoop laten varen. Philippe Gilbert heeft me nog voorgesteld om naar Monaco te komen, om nog een andere hartspecialist te consulteren. Mijn pa heeft dat idee uit mijn hoofd gepraat. Heidbuchel en Brugada, dat zijn dé specialisten, hé. Als zij zeggen dat het gedaan is, moet ik maar proberen om me daarbij neer te leggen, zeker?

Je hebt het voorbije jaar langs de rand van het ravijn gekoerst.

VANSUMMEREN: Ik heb er nooit echt bij stilgestaan, maar het gevaar was reëel, ja. Tijdens een van mijn tests dit voorjaar is mijn hart overgeslagen. Hartslag 280, hebben ze toen gemeten. Terwijl ik er zelf nauwelijks wat van had gemerkt.

De lijst van renners die het niet meer kunnen navertellen wordt stilaan ondraaglijk lang.

VANSUMMEREN: Als renner sta je daar niet bij stil. Uiteraard ben ik vaak met de dood geconfronteerd. Ik heb nog in een ploeg gereden met Arno Wallaard (jonge Nederlandse coureur, in 2006 overleden aan een hartstilstand, nvdr). Later overleed Frederik Nolf in zijn slaap. We zaten samen in de Ronde van Qatar, hij sliep in de kamer onder mij. Heel wreed hoor, maar eens je op de fiets zit, denk je daar niet meer aan. Mág je daar ook niet aan denken. Als je dat wel doet, kun je beter meteen stoppen.

Toptalent

Johan Vansummeren was, niet alleen vanwege zijn lengte (1,97 meter), een aparte coureur. Anders dan veel collega-renners kreeg hij de wielersport niet met de paplepel ingegeven. Zijn eerste wedstrijd reed Vansummeren pas op zijn vijftiende, ‘op een brakke velo met nog van die oude voethaken, waardoor ik al van bij de start werd gelost’.

Summie zou die achterstand snel goedmaken. Zijn eerste zege haalde hij bij de junioren, zeventien jaar oud, met één ronde voorsprong op de rest van het deelnemersveld. De ambitie om beroepsrenner te worden groeide gestaag, maar werd getemperd door zijn ouders. ‘Na de middelbare school ben ik marketing gaan studeren aan de hogeschool. Maar met mijn hoofd zat ik vooral bij de koers. Mijn pa had dat ook wel begrepen. Hij gaf me één jaar de tijd om voluit voor mijn sport te gaan en een profcontract te versieren. Als het niet lukte, moest ik weer naar school.’

Vansummeren is niet meer naar de schoolbanken teruggekeerd. In zijn laatste jaar als belofte wint hij de jongerenversie van Luik-Bastenaken-Luik, en haalt hij zilver op het WK in Hamilton. Een toptalent dus, en zo dacht toen ook de pers erover. Samen met generatiegenoten Boonen en Gilbert werd Vansummeren een opvolger van de toen ontslagnemende Johan Museeuw genoemd.

Dat hij die hooggespannen verwachtingen nooit zou inlossen, wist niemand beter dan Vansummeren zelf.

‘Ik heb altijd geweten dat ik nooit een veelwinnaar zou worden. Ik ben nu eenmaal niet snel aan de eindstreep. Als ik wil winnen, moet ik alleen aankomen, de anderen uit het wiel rijden. En er zijn nu eenmaal niet zoveel koersen waarin dat kan. Parijs-Roubaix is zo’n koers, en die heb ik gewonnen. Daarnaast heb ik ook een ProTour-ronde (Ronde van Polen, nvdr) gewonnen, als enige van mijn generatie. Voor het modale publiek tellen natuurlijk alleen die overwinningen, maar ik heb misschien wel evenveel voldoening gehaald uit wedstrijden in dienst van.’

Zo’n wedstrijd was de eerste rit in de Tour van 2007, naar Canterbury. Vansummeren reed toen voor Lotto, als luitenant van de zeer aimabele spurtbom Robbie McEwen.

De herinnering aan het exploot doet hem, voor het eerst tijdens ons gesprek, weer even glunderen. ‘Op twintig kilometer van de finish raakt Robbie betrokken bij een valpartij. Hij is opnieuw vertrokken, ik heb hem mee naar het peloton gebracht, en vervolgens helemaal naar voren gepiloteerd. Robbie heeft die rit gewonnen. Was het een voetbalmatch, ze hadden het een perfecte assist genoemd. Robbie had de bal er bij wijze van spreken maar in te koppen. (even stil) Ik denk dat er toen, veel meer dan vandaag, nog een echte teamspirit was. Renners hadden nog geen Facebook of Instagram. Ik had zelfs geen computer. Na zo’n rit, als we hadden gegeten, gingen we met een man of vijf buiten zitten, om wat te kletsen op het gras. Echt gelukzalige momenten.’

Het verschil tussen kopman en knecht is binnen zo’n ploeg soms heel erg klein. Was de verleiding niet bijzonder groot om dat kloofje te dichten met een beetje doping?

VANSUMMEREN: Ik begrijp de verleiding, maar ik heb het nooit serieus overwogen. Mijn pa heeft het er van het begin af aan ingehamerd: als ik ooit in opspraak zou komen, zou ik niet alleen mijn, maar ook zijn carrière als dokter naar de vaantjes hebben geholpen. Het zou kunnen dat ik wedstrijden heb verloren omdat ik tegen tegenstanders moest rijden die met andere wapen streden. Maar daar staat tegenover dat ik me nooit zorgen heb hoeven te maken. Die rust heb je niet als je vals gespeeld hebt. Zo’n dopingzondaar moet door het leven met de leugen. Daar moet je toch wel een speciaal type voor zijn, nee?

Johan Museeuw was, onder vele anderen, zo’n type.

VANSUMMEREN: Museeuw streed met de wapens van zijn generatie. En van die generatie, een generatie die bijna zonder uitzondering is betrapt, was hij de beste klassieke renner.

Een zuivere carrière was niet mogelijk als je vijftien jaar eerder was geboren?

VANSUMMEREN: Ik denk het niet. Kijk naar de erelijsten van toen. Er zijn er niet veel bij die niet betrapt zijn.

Onderweg naar Roubaix vertelde je over je vriendschap met gewezen dopingzondaar Thomas Dekker.

VANSUMMEREN: Ik neem Thomas niks kwalijk. Thomas is zijn carrière begonnen bij Rabobank, in dienst van Michael Rasmussen en Michael Boogerd. Dat zijn niet bepaald voorbeelden voor jonge renners met de allesverschroeiende ambitie om de beste te zijn.

Hoe weet je zo zeker dat het vandaag zo veel cleaner is?

VANSUMMEREN: Ik zie toch wel een paar duidelijke aanwijzingen. Denk alleen aan de manier waarop de koersen vandaag verlopen. Twintig jaar geleden reden drie renners van Gewiss (Argentin, Furlan, Berzin, nvdr) alle concurrentie op een hoopje in de Waalse Pijl. Een paar jaar later hield Gewiss ermee op, en is er van die renners nog nauwelijks wat vernomen. Zulke extremen zie je vandaag niet meer, misschien wel in de eerste plaats omdat de mentaliteit in de ploegen veranderd is. Terwijl die ploegen vroeger de renners eerder tot gebruik aanzetten, zijn ze nu als de dood voor negatieve verhalen, al was het maar omdat ze weten dat de sponsors vandaag ook echt afhaken. Ik heb het vorig jaar nog meegemaakt in mijn team, AG2R. Toen Lloyd Mondory betrapt werd op epo, zat onze manager letterlijk te janken in de bus. Dat geval zegt ook wel iets over de pakkans, die vandaag een heel stuk groter is dan tien jaar geleden. Er zijn die whereabouts, er zijn de trainingsresultaten, die je zowel naar de UCI als naar je ploeg moet sturen… om dat allemaal bij te houden heb je bijna een secretaresse nodig.

Volgens een recent onderzoek zou het effect van epo sterk overroepen zijn.

VANSUMMEREN: Dat geloof ik dan weer niet. In theorie heeft zo’n kuur ongeveer hetzelfde effect als een hoogtestage. Ik kan je verzekeren dat dat werkt, zo’n stage. Als dat niet zo was, was ik wel gezellig langs het kanaal blijven trainen.

Kijk je vandaag zonder bijgedachten naar de Tour?

VANSUMMEREN: Ja. Ik geloof dat Froome en zijn ploeg Sky niet om die reden zo domineren. Froome domineert omdat hij de kopman is van een team van zeven topcoureurs die zich allemaal wegcijferen voor hem. Daarnaast moet je ook weten hoe dat team zich op de Tour voorbereidt. Zo’n trainingskamp van Sky, dat is de goelag. Minimaal eten, maximaal trainen, alles nét op de limiet, om dan – een paar weken – helemaal top te kunnen zijn. Zoiets kunnen ze ook maar één keer in een jaar. Renners die ook hebben gepresteerd in bijvoorbeeld de Giro, vallen vandaag door de mand in de Tour, omdat hun lichaam geen tweede keer zo diep kan gaan. Ik denk niet dat er vijftien jaar geleden zo tot op de limiet werd getraind. Het was ook niet nodig. Om het cru te zeggen: dat ene procentje extra kon je er nog bijspuiten.

Zou jij er zo’n strafkamp voor over hebben?

VANSUMMEREN: Tuurlijk wel. Ik heb zelf vaak genoeg in die goelag gezeten. Ik heb het meegemaakt dat we met de ploeg gingen trainen in de Alpen, en in één dag de cols van twee alpenritten reden. ’s Avonds kregen we dan een kommetje soep, een bordje rijst en een stukje vis. Daarna was het: hup, je bed in. Zo’n trainingskamp, dat was, behalve elke dag trainen, toch vooral veel honger lijden.

Leuk beroep.

VANSUMMEREN: Ik vond het een fantastisch gevoel. Je conditie wordt elke dag beter, je spieren raken steeds strakker afgelijnd, je weegt op den duur geen kilo te veel. Voor een buitenstaander lijkt het misschien alsof zo’n Froome alleen maar lijdt, maar geloof mij maar: die gast amuseert zich te pletter. Natuurlijk amuseert die zich te pletter. Alles opofferen, helemaal in controle zijn, dat is op het randje van verslavend. En Froome wordt daar nog eens voor beloond met het beste gevoel dat er bestaat. Als hij wil, rijdt hij iedereen uit het wiel.

Motorcross

Iedereen uit het wiel rijden, en dan winnen. Vansummeren heeft niet zo vaak gezegevierd dat hij aan dat ultieme rennersgenot gewend is geraakt. Al was het die ene keer wel goed raak. Johan Vansummeren, ‘de meesterknecht’, won Parijs-Roubaix. Dat is een race die niet toevallig zo tot de verbeelding spreekt. ‘Roubaix is keihard, met geen andere koers te vergelijken. Op France 2 hebben ze de wedstrijd dit jaar van start tot finish uitgezonden. Je had moeten zien hoe ze daar vertrokken zijn. Al na drie kilometer lag alles in waaiers uit elkaar. Parijs-Roubaix is een race waarin je werkelijk alles kunt meemaken. Soms moet je door het gras, soms beland je in de gracht of breekt je wiel. Het bijzondere is dat je, zelfs al heb je dikke pech, altijd nog kan terugkomen en zelfs winnen. Toen ik in 2010 overstapte van Lotto naar Garmin, was dat in de eerste plaats voor Parijs-Roubaix, en de belofte dat ik in die koers voor mijn eigen kans mocht gaan. Ik heb altijd geweten dat ik er dicht kon eindigen. Bij de start in 2011 was ik daar zelfs van overtuigd. Het zou minstens het podium worden. Een paar dagen eerder nog had ik Thor Hushovd, de nummer twee in 2010 en in principe onze kopman, los uit het wiel gereden op training. (lacht) Zo slecht als dat was voor zijn zelfvertrouwen, zo goed was het voor het mijne. Gek genoeg herinner ik me van de race zelf niet meer zo veel. Een paar flashes, meer niet. Ik weet nog dat ik vijftien kilometer voor de eindstreep, bij het begin van Carrefour de l’Arbre, op kop reed. Daar neem ik een bocht, zonder te remmen, zoals in de motorcross. De man die achter me reed, Maarten Tjallingii, moest meteen tien meter prijsgeven en is nooit meer in mijn wiel geraakt. Van de laatste kilometers herinner ik me alleen nog mijn eigen nervositeit. Ik kon enkel denken aan mijn achterband, die langzaam maar zeker aan het leeglopen was. Honderd meter na de finish zat ik op mijn velg.’

Wat volgde, was een streepje Hollywood, in een decor dat zich doorgaans eerder tot art house cinema leent. Een euforische renner liep in de armen van zijn geliefde, er volgde een huwelijksaanzoek. Het tafereel staat in het collectief geheugen gegrift. Maar niet dus in dat van de renner zelf. ‘Als ik eraan terugdenk, zie ik alleen de YouTube-beelden. Geen idee hoe dat komt. Zou het kunnen dat sommige dingen zo groots zijn dat je brein ze niet kan opslaan?’

De klap

‘Herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil’, schreef Cees Nooteboom ooit. Soms is die hond een venijnig beestje. Zo weinig Vansummeren zich nog herinnert van zijn grootste triomf, zo helder staat hem nog die grote klap voor de geest.

Het was de Ronde van Vlaanderen, 2014. Ergens midden koers botst de renner op volle snelheid tegen een toeschouwer die op een vluchtheuvel stond, de 65-jarige Marie-Claire Moreels. De vrouw lag maanden in coma, overleefde, maar zou nooit helemaal genezen. ‘Ik kon haar onmogelijk ontwijken’, vertelt Vansummeren vandaag. ‘Vlak voor mij spleet het peloton in twee stukken. Ik zat aan de rechterkant van het wiel, kon op geen enkele manier nog weg. Ik ben er, bam, in volle snelheid op geknald. De klap was zo hevig dat de sluiting van mijn schoenen compleet over was. Ik ben daar geweldig slecht van geweest. De volgende zondag moest ik Roubaix rijden. Ik heb tijdens die wedstrijd iets gevoeld dat ik nooit eerder had gevoeld. Angst op de fiets. Ik denk dat ik niet eens bij de eerste dertig ben geëindigd. Na de wedstrijd was ik mentaal kapot. Zes weken lang heb ik niet gekoerst. Natuurlijk heb ik de familie van die mevrouw al meteen na het ongeval gebeld. Een paar keer zelfs. Wat later heeft ook Jasmine (de vrouw van Vansummeren, nvdr) nog eens contact opgenomen. Toen is er gezegd dat ze liever geen contact meer hadden. Die wens hebben we gerespecteerd. Niet veel later hebben we in de krant gelezen dat de familie zich afvroeg waarom wij niets van ons lieten horen. Tja. Misschien zijn hun woorden verdraaid door de krant? Dat kan, al blijf ik me afvragen waarom er sindsdien alleen via de kranten is gecommuniceerd. Ik begrijp dat niet.’

Heb je zelf iets aan die crash overgehouden?

VANSUMMEREN: Ik durf er niks over zeggen. Hein Heidbuchel, mijn eerste dokter, vertelde dat dat litteken op mijn hartspier een gevolg kan zijn van een ontsteking tijdens een griep. Mijn vader zegt dat dat zo goed als onmogelijk is. Het bloed van een renner wordt bijna permanent onderzocht. Zo’n ontsteking zou onmiddellijk opgemerkt worden. Volgens dokter Brugada kan het litteken veroorzaakt zijn door een kleine bloeding, als gevolg van een val.

Die val tijdens de Ronde?

VANSUMMEREN: Dat kan, maar het heeft weinig zin om dat te denken. Ik zal het ook nooit kunnen bewijzen.

Zou je er, als je wist hoe je verhaal als renner is afgelopen, opnieuw aan beginnen?

VANSUMMEREN: Direct. Op deze manier afscheid moeten nemen van mijn sport is verschrikkelijk hard. Maar het weegt nog altijd niet op tegen het plezier. 99 procent van de tijd heb ik me geweldig geamuseerd.

Heb je al enig idee hoe het nu verder moet?

VANSUMMEREN: Daar ga ik de komende weken over nadenken. Ik heb het geluk dat mijn ploeg zo correct is om me nog tot het eind van het jaar te blijven uitbetalen. Dat is blijkbaar niet zo evident. Niels Albert heeft net hetzelfde meegemaakt als ik, en hij stond bijna van de ene op de andere dag op straat. Ik heb tijd gekregen om na te denken. En ik ga die tijd gebruiken. Misschien ga ik wel opnieuw studeren. En ik zou ook heel graag iets doen in het jeugdwielrennen. Uiteindelijk is jeugdsport toch het allermooiste. Daar is de koers nog echte passie, en geen nuchtere broodwinning.’

Ons gesprek loopt naar zijn einde, Vansummeren staart wat voor zich uit tot zijn blik fixeert op een reusachtige affiche, aan de rand van de velodroom. De affiche toont wat in het wielerjargon ‘een ontketend peloton’ heet, razend over de kasseien. ‘Machtig mooi’, zegt Vansummeren, en hij bijt even op zijn lip. ‘Daar, vooraan in zo’n peloton, daar zou ik nu willen zitten. Samen met je ploeg een waaier trekken, een heel peloton flikken, die kick is moeilijk te overtreffen.’ Misschien moet je een coureur zijn om te begrijpen hoe geweldig goed dat kan voelen?

‘Ik heb gehuild tijdens de uitzending van de laatste editie van Parijs-Roubaix, en later nog veel meer.’

‘Zo’n dopingzondaar moet door het leven met de leugen. Daar moet je toch wel een speciaal type voor zijn, nee?’

‘Natuurlijk amuseert zo’n Froome zich te pletter. Alles opofferen, helemaal in controle zijn: dat is op het randje van verslavend.’

‘Mijn huwelijksaanzoek op de piste van Roubaix, daar herinner ik me niets meer van.’

DOOR JEROEN DE PRETER, FOTO’S JONAS LAMPENS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content