Een rangorde in rampen
De aardbeving annex tsunami zal in Japan meer slachtoffers maken dan de beschadigde kerncentrales, ook op lange termijn. Een verhaal over gehypete risico’s versus snel vergeten leed.
Je moet eens de denkoefening maken voor jezelf: hoe breng je het ervan af als alle logistiek in je leefomgeving wegvalt? Geen winkels meer, geen brandstof, geen medicatie of andere voorzieningen. Noodgedwongen terugvallen op een elementair bestaan van zelfvoorziening. Voor veel mensen zou dat een ramp zijn, zeker als ook de spaarpotjes of voorzorgsvoorraadjes niet beschikbaar zijn. Wij hebben ons zo afhankelijk gemaakt van een omgeving die we zelf creëren en voeden, dat we extra onaangepast worden als die goed gecontroleerde omstandigheden weg-vallen.
Grote natuurrampen als een aardbeving of een tsunami confronteren ons met het besef van de beperktheid van ons vermogen tot aanpassing als het eens goed tegensteekt. In Japan zijn niet alleen meer dan 20.000 mensen dood of vermist als gevolg van de mega-aardbeving annex tsunami die er op 11 maart toesloeg, maar miljoenen andere mensen ondervinden momenteel de gevolgen van de aardse oprisping aan den lijve.
Je kunt je zo voorstellen wat het zou worden mocht de aarde zich eens écht roeren, bijvoorbeeld door een gigantische vulkaanuitbarsting of een onafwendbare komeetinslag. Er zijn historische voorbeelden van beide calamiteiten bekend. Ze hebben af en toe zelfs geleid tot een omwenteling in de evolutie van het leven. Het is niet gegarandeerd dat de mens als soort zo’n aanslag op zijn collectieve welzijn zou overleven. Alle leven is nietig in de geologische of kosmologische context.
Vandaag probeert de nochtans goed georganiseerde Japanse maatschappij moeizaam de zware naweeën van de aardschok op te vangen. Nog altijd zijn er vele tienduizenden mensen die niet bereikt kunnen worden, omdat er geen wegen meer zijn, omdat er onderweg geen brandstofvoorzieningen meer zijn, omdat communicatielijnen zijn uitgevallen. Zelfs de ingenieurs die in de ten dode opgeschreven kerncentrale van Fukushima de milieuschade proberen te beperken, moeten bij wijze van spreken met schop en waterslang en reusachtige emmers zeewater de beschadigde resten van hun hoogtechnologische structuur tegen verdere aftakeling beschermen.
De wereld houdt hun inspanningen angstvallig in de gaten. De ongeveer vijftig technici die dag en nacht op de site in de weer zijn, worden nu al overal als ‘helden’ opgevoerd, omdat ze hun leven op het spel zetten om een zware kernramp te voorkomen. Geëvacueerde bewoners uit de brede omgeving spuwen op televisie hun gal over de autoriteiten die hen nooit hadden verteld dat het zo gevaarlijk was om in de buurt van een kerncentrale te wonen. Het nucleaire spook waart weer door de wereld, en het maakt weer vele mensen bang.
Discussie over doden
Het blijft verbazingwekkend hoe groot de angst voor radioactiviteit is, zeker in het kader van analyses van wat er gebeurde na eerdere kernrampen. De problemen met de kerncentrale Three Mile Island in het Amerikaanse Harrisburg in 1979 hebben volgens de meeste rapporten geen slachtoffers gemaakt, hoewel er uiteraard deskundigen zijn die, vooral voor rekening van drukkingsgroepen, deze conclusie betwisten. De zwaarste kernramp die de wereld tot dusver trof, was de ontploffing van de centrale in het Oekraïense Tsjernobyl in 1986. Een catastrofe die een nachtmerrie werd voor de verdedigers van kernenergie.
Lectuur van de rapporten over de gezondheidseffecten van deze ramp is ontnuchterend. In 2006 verscheen een reeks verslagen naar aanleiding van de twintigste verjaardag van het incident. Analyse daarvan zorgt zelfs nu nog voor kopbrekens. De gepubliceerde cijfers over het aantal doden variëren tussen 9000 en 90.000. Het laatste cijfer komt uit kringen van de groene beweging. Het is gebaseerd op projecties van wat men niet weet, namelijk of er een effect op de menselijke gezondheid is van contact met lage dosissen radioactiviteit.
Het eerste cijfer is dat van grote orga-nisaties, zoals het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) of de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO), beide opererend in de schoot van de Verenigde Naties. Maar ook dat cijfer blijkt vooral een extrapolatie te zijn, in dit geval van moeilijk meetbare algemene gezondheidsindicatoren. Want het aantal met zekerheid aan de ramp toegeschreven dodelijke slachtoffers is in alle rapporten héél laag: in 2006 waren slechts 28 van de 237 reddingswerkers die vlak na de ramp in de centrale zelf aan zware radioactiviteit werden blootgesteld, gestorven.
Het hoogste risico voor de bevolking was de ontwikkeling van schildklierkanker, vooral bij kinderen. Maar dat is een behandelbare aandoening, en van de 4000 na de ramp in de omgeving van Tsjernobyl geregistreerde patiënten blijken er uiteindelijk slechts vijftien aan de ziekte te zijn gestorven. Het is een euvel dat in vele analyses van de ramp opduikt: het verwarren van aantal doden met aantal slachtoffers. Wat niet wil zeggen dat schildklierkanker niet erg is voor mensen die de ziekte overwonnen: het aantal getroffenen mag niet onder de mat geschoven worden om de ernst van een situatie te minimaliseren.
Het IAEA wekte in 2006 wrevel, ook in wetenschappelijke kringen zoals het topvakblad Nature, omdat het niet eerlijk over zijn analyses had gecommuniceerd. Het had het over een raming van 4000 doden als gevolg van het ongeluk, maar het had zich daarbij uitsluitend gefocust op de 600.000 mensen in de omgeving van de centrale die rechtstreeks met de nucleaire fall-out te maken hadden gekregen. De 5000 mogelijke doden in de populatie van bijna 7 miljoen mensen over grote delen van vooral Europa, die mogelijk met een lichte dosis radioactiviteit in contact waren geweest, waren in een voetnoot verstopt.
De beslissing om te focussen op de directe slachtoffers bleek, volgens een analyse in Nature, te zijn ingegeven door de angst dat de meer speculatieve cijfers door de internationale media misbruikt zouden worden om het spook van de nucleaire nachtmerrie opnieuw te wekken. Want de wetenschappers achter het rapport bleven ervan overtuigd dat er weinig of geen gezondheidseffecten van blootstelling aan kleine dosissen radioactiviteit zijn.
De wetenschappers die wel overtuigd zijn van het bestaan van zulke effecten, worstelen met het probleem dat ze die moeilijk onweerlegbaar kunnen bewijzen. Het zou dan gaan om een lichte verhoging van het voorkomen van bepaalde kankers in de Europese populatie, maar kanker is zo alomtegenwoordig dat het statistisch zo goed als onmogelijk zal zijn om eventueel door de ramp in Tsjernobyl uitgelokte gevallen te isoleren van de rest. Vandaar de klassieke, maar weinig houvast biedende stelling: het is niet omdat we de effecten niet kunnen zien, dat ze er niet zijn.
De atoombommen op Japan
Deel van de onzekerheid heeft te maken met het feit dat er zo weinig betrouwbare gegevens zijn over het effect van blootstelling aan lage dosissen radioactiviteit op de mens. Het is evident dat daar moeilijk ethisch verantwoorde experimenten mee kunnen gebeuren. De meeste kennis inzake effecten van radioactieve blootstelling vloeit voort uit de analyses van de gevolgen van de atoombommen die in augustus 1945 op de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki vielen. Gevolgen die nog altijd worden bestudeerd. Er is een groep van 120.000 overlevenden van beide bommen die grondig is gevolgd vanaf 1950, inbegrepen eventuele effecten van blootstelling aan de straling op hun kinderen en kleinkinderen.
In 2005 verscheen een reeks analyses van de problematiek, naar aanleiding van de zestigste verjaardag van het gebruik van de bommen. Ongeveer 150.000 mensen stierven bijna onmiddellijk als gevolg van de zware explosies, nog eens ongeveer 50.000 stierven binnen enkele weken als gevolg van acute stralingsziekte die letterlijk door merg en been gaat.
Publicaties in gespecialiseerde vakbladen als Radiation Research stellen echter dat er nadien nog relatief weinig doden als gevolg van blootstelling aan de straling vielen. De ramingen waren dat tussen 1950 en 2005 achthonderd mensen stierven als rechtstreeks gevolg van blootstelling aan de radioactiviteit destijds, en dat er mogelijk nog achthonderd zouden volgen. De meeste slachtoffers waren mensen die als foetus in de baarmoeder aan de ramp waren blootgesteld. Kanker was de voornaamste doodsoorzaak, met leukemie op kop.
Opvallend is dat er voorlopig geen aanwijzingen zijn voor een toename van genetische afwijkingen als gevolg van blootstelling aan de bom. Kinderen of kleinkinderen van atoombomoverlevers hebben niet significant meer last van aangeboren defecten dan mensen in niet-blootgestelde populaties. In Tsjernobyl zijn er wel enkele studies geweest die een verhoogd aantal mutaties in het menselijk erfelijke materiaal aantoonden, maar ook daar konden ze vooralsnog niet aan een verhoogde frequentie van erfelijke aandoeningen gelinkt worden. Net als in andere diersoorten lijkt het DNA van de mens veel beter bestand tegen radioactiviteit dan velen geneigd zijn te denken.
Het kan uiteraard nooit de bedoeling zijn de rechtstreekse gevolgen van een kernramp te minimaliseren. Maar de ervaringen wijzen uit dat de onrechtstreekse gevolgen veel groter zijn. Vele inwoners van Hiroshima en Nagasaki zijn nog altijd niet vergeten wat hun steden overkwam – en terecht. De meeste bezoekers aan de regio van Tsjernobyl worden getroffen door de lusteloosheid die er heerst. Veel mensen hebben meer last van de traumatische ervaringen, van het verlies van hun huis, de verplichting om van hun geboortegrond op het platteland naar een krappe flat in een stad te verhuizen, dan van de straling. Veel mensen sukkelden in wat medische rapporten graag een ‘verlammende lethargie’ noemen. Er is meer leed onder de geëvacueerde mensen dan onder zij die, meestal illegaal, in de in principe voor mensen verboden radioactief besmette zone zijn achtergebleven, waar ze radioactief besmette paddenstoelen en wild blijven eten.
Optimisten versus pessimisten, probleemontkenners versus radiofoben – het is een schisma dat dikwijls speelt in de analyse van gezondheidseffecten. Optimistische mensen zijn per definitie minder kwetsbaar voor allerhande aandoeningen dan pessimistische. Chronische stress kan aanleiding geven tot problemen met de afweer tegen ziektes en met hart en bloedvaten. Chronische stress dreigt op termijn een grotere doder te zijn dan radioactieve straling. Een stelling die momenteel voor wat betreft de ramp in Japan grotendeels over het hoofd wordt gezien. Er is eindeloos veel meer aandacht voor de strijdende ingenieurs in Fukushima dan voor de activiteiten van het Japanse Rode Kruis.
Perverse perceptie
Het valt echter te vrezen dat de voornaamste gezondheidsproblemen in Japan zich niet in een zone van dertig kilometer rond de kerncentrale van Fukushima zullen afspelen, maar veel noordelijker, in de regio waar de aardbeving en de tsunami volledige dorpen van de kaart veegden, waar vele mensen familieleden of vrienden, hun huis, hun tastbare herinneringen zijn kwijtgespeeld. Waar velen nog lang in moeilijke omstandigheden met de gevolgen van de ramp zullen worden geconfronteerd, want de heropbouw zal aanslepen, en de adrenaline die met de schok van zo’n dramatische gebeurtenis gepaard gaat, en die lichaam en geest maximaal alert houdt, zal snel weer naar normale waarden gezakt zijn.
Het is verbazingwekkend hoe weinig concrete informatie er beschikbaar is over de gevolgen voor de volksgezondheid van grote aardbevingen of andere natuurrampen – zeker in vergelijking met de aandacht die nucleaire fall-outs gekregen hebben. Analyses van de gevolgen van de krachtigste aardbeving tot dusver geregistreerd (in Chili in 1960) of van de tsunami die in de kerstperiode van 2004 in de Indische Oceaan zoveel onheil veroorzaakte, zijn gepubliceerd in gespecialiseerde vakbladen als de American Journal of Public Health of Disaster Prevention & Management. Maar ze komen niet veel verder dan algemeenheden over een verhoogd risico op hart- en vaatproblemen, op chronische ziektes zoals diabetes of op depressies en andere problemen in de sfeer van de geestelijke gezondheid.
Emotionele stress kan snel negatieve fysieke reacties oproepen die bij kwetsbare mensen de dood kunnen veroorzaken. Kinderen en oudere mensen zijn kwetsbaarder dan volwassenen, onder meer voor de gevolgen van het inademen van het vele stof dat vrijkomt bij een aardbeving, en dat volgens sommige experts schadelijker kan zijn dan radioactieve besmetting. De kans op een aardbeving is ook nog altijd veel groter dan de kans op een kernongeval. Een essentieel verschil tussen beide soorten catastrofes is uiteraard dat kerncentrales door de mens gemaakt zijn, terwijl we op een aardbeving of tsunami totaal geen greep hebben. Misschien speelt dat een rol in het sturen van de perceptie van de graad van gevaarlijkheid van een probleem. Wij focussen blijkbaar liever niet op iets dat we toch niet in de hand hebben.
DOOR DIRK DRAULANS
Het blijft verbazingwekkend hoe groot de angst voor radioactiviteit is, zeker na wat er gebeurde na vorige rampen.