“Godzilla”, de koning van alle monsters baant zich een weg door de jungle van New York: groter, duurder en vooral dommer.

Bijna een halve eeuw duurde het vooraleer het beroemdste monster uit de Japanse cinema een Amerikaans blockbusterbroertje kreeg. De nieuwe “Godzilla” werd trouwens niet toevallig geproduceerd door TriStar Pictures, de Amerikaanse studio die eigendom is van de Japanse elektronicagigant Sony. En zelfs al hadden de filmmakers de goedkeuring nodig van Toho, de maatschappij die Godzilla in de jaren vijftig creëerde, hun concept van het creatuur wijkt behoorlijk af van het Japanse origineel.

Menselijke held van de film is de door Matthew Broderick gespeelde bioloog Nick Tatopoulos (zo genoemd naar de designer van de Hollywood Godzilla). Bij de aanhef van de film bestudeert hij in Tsjernobyl het effect van de straling op aardwormen (ze worden groter!). Een akelig realistische background die trouwens vloekt met de onzin die op komst is.

Nick wordt door geheimdoenerige militairen naar Polynesië geëscorteerd waar uit de zee een baarlijk monster is verrezen, een gigantisch muterend amfibisch reptiel. Op een Japanse vissersboot vallen de eerste slachtoffers.

Het monster vaart algauw koers naar New York, waar zijn reusachtige verschijning tussen de wolkenkrabbers terecht paniek zaait. Niet alleen verplettert Godzilla’s poot menige taxi, ook een aantal architecturale mijlpalen moeten eraan geloven: de Brooklyn Bridge stort in elkaar, de Chrysler Building wordt onthoofd en in een van de weinige visueel geïnspireerde scènes scheurt Godzilla dwars door de Metlife (ex PanAm) Building, de monsterachtige kolos van Walter Gropius die toch al het zicht blokkeert op Park Avenue en volgens de inwoners het meest gehate gebouw van Manhattan is.

ONBEKENDE GEZICHTEN

Godzilla’s verwoestingen in de Big Apple zijn nog matig onderhoudend – tenminste voor wie van apocalyptisch amusement houdt, geserveerd met iets meer middelen dan het VTM-nieuws. Ronduit vervelend zijn de pogingen van enkele drukdoende mensjes om het stampend gevaarte onschadelijk te maken.

Nadat Nick zich heeft afgescheiden van de onefficiënte militairen, vormt hij team met een Frans geheim agent, de onuitstaanbare Jean Reno wiens verschijning alleen al de chauvinistische Fransen storm zal doen lopen voor de prent. Bovendien wordt ook hun geweten gesust: nadat Franse kernproeven het kwaad hebben veroorzaakt, mag de favoriete acteur van Luc Besson – een andere nationale held – de stukken lijmen.

Helemaal onnozel is de subplot waarin Nicks vroegere vriendinnetje Audrey ( Maria Pitillo), belust op een tv-carrière, dankzij het monster eindelijk de kans van haar leven krijgt.

Een van de genoegens van de ouderwetse rampenfilm is dat we vol verwachting zaten uit te kijken naar een aantal bekende gezichten, om die dan één voor één op de vreselijkste manieren te zien omkomen. De makers van “Godzilla” – de Duitse regisseur Roland Emmerich en zijn Amerikaanse producer-coscenarist Dean Devlin – gunnen ons niet eens dit pleziertje. Hun film is bevolkt door een brochette van onbekende, minder bekende en hooguit half bekende acteurs om wie we verder geen moer geven. Bovendien wordt er maar op twee uiterste manieren geacteerd: hysterisch of onaangedaan. Gezien de wezens, die niet per computer tot stand zijn gekomen, quantité négligeable zijn, moeten we het dus met Godzilla doen.

In de dure Hollywoodversie krijgt het even primitieve als kaduke oermonster uit de Japanse serie (zie kader) een typisch Californische make-over: groter, duurder en dommer. Deze Godzilla is een kolossale, bliksemsnelle, computer generated viervoeter. Zowat een kruising tussen een reptiel en een dinosaurus met lange staart, of in begrijpelijke popcorntaal: een mixture tussen het moederbeest in “Alien” en de T-Rex uit “Jurassic Park”. Om hem klein te krijgen, zijn er vier raketten nodig. Een groot verschil dus met de houterige man in een monsterpak uit de Japanse incarnaties. Weg ook is de antropomorfe kwaliteit die de originele koning van alle monsters nog iets herkenbaars gaf. Anders dan in de Japanse prenten heeft deze “Godzilla” geen enkele allegorische of politieke resonantie: het monster is niet meer dan één groot special effect, zonder ziel of persoonlijkheid.

Zelfs de overvloedige state-of-the-art trucages zijn lang niet altijd indrukwekkend. Het systematisch wegmoffelen van de naden door alles in aanhoudende regen en grauwe duisternis te hullen, wordt na zekere tijd vrij doorzichtig. Bovendien lijkt het beest om de haverklap van grootte te veranderen en merk je voortdurend dat hij achteraf digitaal in het beeld werd ingevuld.

DE DRANG OM TE SCOREN

Wanneer het monster onschadelijk wordt gemaakt en de jagers af te rekenen krijgen met zijn snel broedende nazaten (met Madison Square Garden als kweekvijver), wordt “Godzilla” helemaal een afkooksel van de raptor-aanvallen in de “Jurassic Park”-films.

Zoals de meeste actiefilms die zichzelf niet au sérieux nemen – en dit heeft minder met humor dan met cynisme te maken – wemelt het ook hier van de inside jokes. Het meest vermoeiend zijn de uitwisselingen tussen de opportunistische burgermeester ( Michael Lerner) en zijn rechterhand ( Larry Goldman), een parodie op het populaire duo Siskel & Ebert van het gelijknamige kritische filmprogramma op de Amerikaanse televisie.

Méér nog dan “Stargate” en “Independence Day” toont “Godzilla” wat er gebeurt als een Europese cineast, met als enig doel in het leven succesvoller zijn dan Steven Spielberg, naar Hollywood trekt en daar alleen maar de meest synthetische elementen uit de formulefilm plundert. Hij maakt cinema die nog clichématiger (alle menselijke interactie in “Godzilla” is bespottelijk), hersenlozer en door technologie geobsedeerd is dan het Hollywoodmodel. Het is inderdaad louter techniek wat je krijgt: je ontdekt weinig vakmanschap in “Godzilla”, geen liefde voor het vertellen van een verhaal, voor het kundig doseren van emoties, alleen de drang om te scoren, te overbluffen met visuele sensaties en vooral om records te verpulveren tijdens dat cruciale openingsweekend.

Het verpletterend succes bleef echter uit. En dit ondanks een monstermarketingcampagne, vergezeld van een al even agressieve merchandising, waarmee Sony zelfs absolute meester Disney de loef wou afsteken. (Niet minder dan 200 licenties, goed voor drieduizend verschillende producten, van speeltjes tot T-shirts.)

Of misschien was het publicitaire bombardement, georkestreerd rond de dubbelzinnige slogan “Size Does Matter”, precies het probleem? Wie de teaser had gezien, waarin een oude visser op de pier van New York wordt verrast als hij kennelijk een veel te grote vis aan de haak slaat, had meteen ook het beste gehad: de beelden waarin de man in paniek wegstuift en een onzichtbaar zeemonster een voor een de houten planken vanonder zijn voeten weg klopt, zijn meteen de meest suggestieve uit de film. Want eens we Godzilla voluit te zien krijgen – helaas vrij snel -, is de pret er ook af. Misschien had Emmerich toch “Jaws” een beetje beter moeten bestuderen.

“Godzilla” kostte 120 miljoen dollar en zal naar schatting in de VS 135 miljoen dollar opbrengen. Bijlange niet de cijfers dus om bij het 200-miljoen-dollar-clubje te horen. Waarnemers hebben nu al een verklaring voor het matig presteren van deze opgeblazen event movie. Consumenten zouden lijden aan het chronische post-blockbuster moeheidsyndroom. Er is dus nog hoop.

“Godzilla”, vanaf 16/9 in de bioscoop.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content