Wat in de zomer van ’99 de politieke verrassing van het jaar heette, is in Limburg al sinds 1991 een feit: een paars bestuur, zonder de CVP. Een verhaal met veel geschiedenis en wellicht ook een dosis toekomst, een relaas van een opmerkelijke vlucht vooruit van een zogezegd achtergestelde provincie.
Toen het Canvas-programma Histories vorige week een portret bracht van Camille Huysmans – even premier, vaak minister, verder burgemeester, kamervoorzitter en meer dan een halve eeuw lang een monstre sacré – werd dat aangekondigd als het beeld van een Antwerps politicus. Nochtans leefde Huysmans van zijn geboorte in 1871 tot 1896, dus de eerste kwarteeuw van zijn lange leven, in het Limburgse stadje Bilzen. Maar als Limburgers destijds een politieke carrière beoogden, zeker bij de Belgische Werklieden Partij, stond hen maar één ding te doen: Limburg verlaten.
Zonder economische troeven stelde de provincie politiek ook niets voor. Goed, sinds het begin van de eeuw werd er werk gemaakt van de mijnontginning. Nabij een paar afgelegen Kempense dorpen (Tessenderlo, Lommel, Overpelt…) kwamen zich met Tessenderlo Chemie en onder andere Union Minière bovendien enkele gevaarlijke en/of zwaar vervuilende industrieën vestigen. Verder trok half Limburg naar het Luikse industriebekken. De mijnen, FN in Herstal, bouwondernemingen als Pieux-Franki, zelfs de voetbalploegen Standard en FC Liège, ze dreven voor een goed deel op brave, goedkope en al dan niet verfranste Limburgse arbeidskrachten.
In Limburg zelf waren mijnen en een groot deel van de industrie in handen van de alomtegenwoordige Generale Maatschappij. Strategische beslissingen vielen in Brusselse huizen, het gros van de dividenden werd uitbetaald in hoofdstedelijke bankfilialen.
Geïnspireerd door de inzichten van Lodewijk de Raet zou de Limburgse priester-econoom Karel Pinxten (heeroom van) met veel ijver de stelling ontwikkelen, dat zijn provincie onder die francofone knoet uit moest om zelf welvaart te creëren. Pinxtens visie inspireerde in de late jaren vijftig een jonge Limburgse student om in zijn proefschrift voor de Koloniale Hogeschool te Antwerpen de economie van Limburg en Belgisch Congo te vergelijken. Het vranke besluit: zowel in Limburg als Zwart-Afrika buiten kolonialistische financiers de inboorlingen uit. Een aanmatigende stelling, maar ze heeft de auteur geen windeieren gelegd. Theo Peeters werd hoogleraar aan de Leuvense faculteit economie, voorzitter van de Bank Brussel Lambert en bestuurder van de talloze reconversiemaatschappijen voor Limburg.
Maar in de mate waarin Limburg economisch onmondig was, zo beperkt was ook de politieke slagkracht van de provincie. Zelfs de in Limburg almachtige christen-democraten misten decennialang een nationaal kopstuk. Tot bijna anderhalve eeuw na de Belgische onafhankelijkheid ontbreekt het de provincie aan zwaargewichten van welke gezindte ook. Op één aangebrande uitzondering na: tijdens de collaboratie werkte VNV’er Gerard Romsée uit het Zuid-Limburgse Guigoven zich op tot de meest invloedrijke van alle secretarissen-generaal.
Nadien valt Limburg weer in zijn oude plooi. Als de Gentse hoogleraar Helmut Gaus in zijn Politiek Biografisch Lexicon de loopbaan schetst van de 177 ministers en staatssecretarissen die het land tussen 1960 en 1980 bestuurden, kan hij amper zes Limburgers vermelden: Alfred Bertrand, Paul Meyers en Luc Dhoore (CVP), Willy Claes (B)SP), Raoul Vreven (PVV) en Rik Vandekerckhove (VU). De helft van bovenvermeld zestal – Meyers, Vreven en Vandekerckhove – was eerder kortstondig minister en beïnvloedde de Brusselse politiek niet wezenlijk. Zo was de gezapige notaris Raoul Vreven amper zeven maanden minister. Zijn ideeën klonken voor 1961 merkwaardig modern – hij wilde de cumulatie van een uitvoerend gemeentelijk en een parlementair mandaat beperken – maar waren destijds politiek onhaalbaar. Vreven maakte zich dan maar nuttig bij de Hoge Jachtraad.
MIGRANTEN UIT BELGIE NAAR LIMBURG
Was de invloed van sommige Limburgse ministers beperkt, strikt genomen waren het niet altijd Limburgers die hun provincie vertegenwoordigden. Rik Vandekerckhove stamt uit het West-Vlaamse Izegem, Luc Dhoore uit het Oost-Vlaamse Waarschoot. Beiden verhuisden pas rond hun dertigste om beroepsredenen naar Limburg. Allebei waren voordien al politiek actief.
Toch illustreerde hun komst dat Limburg zijn economische achterstand inliep – niet toevallig kozen beiden groeipool Genk als woonplaats. Niet alleen politici in spe trokken immers naar Limburg. De ondernemingen smeekten om hooggeschoolde kaderleden, en daarvan waren er in Limburg zelf te weinig. Naast – of liever: boven – de zeer zichtbare migratie van Duitsers, Polen, Grieken, Italianen en later ook veel Turken en Marokkanen – ontving Limburg ook een aanzienlijk aantal migranten van Belgische nationaliteit.
Vaak waren het mannen die later het gezicht van de provincie zouden bepalen, dikwijls Antwerpenaars die oostwaarts meer kansen zagen op een mooie loopbaan. Het ging om namen als klokken, zoals Marcel Dierickx, meer dan twintig jaar de grote baas van Ford Genk en ook voorzitter van Fabrimetal. Of Leo Delcroix, ooit de jeugdige personeelsdirecteur bij Brouwerijen Alken voor hij bij de CVP een lange carrière maakte. Of, vanuit het Brabantse Diest, de ook al jeugdige en bijwijlen bevlogen Hugo Camps bij het Belang van Limburg.
Ook Limburg profiteerde immers mee van de golden sixties. Voor de mijnen was de toekomst al sinds de jaren zestig penibel – Zwartberg sloot in ’66 de deuren, het laatste sociale conflict in België trouwens waarbij de strijdkrachten een paar stakers doodschoten – maar vooral met de komst van een multinational als Ford Genk huisvestte Limburg plots een van ’s lands grootste industriële vestigingen.
En waar geld zit, huist ook macht. Een meer ernstige politieke vertegenwoordiging zou evenmin lang uitblijven. Vanaf de jaren tachtig struikelden de Limburgse ministers over elkaars voeten. Een Firmin Aerts (CVP) was weliswaar niet de meest indrukwekkende minister, Freddy Vreven (PVV) – zoon van – maakte als minister van Landsverdediging België op internationaal vlak onsterfelijk belachelijk door de vandaag hoogst bevreemdend lijkende affaire-Pégard. Daarmee is Vreven wellicht de eerste en enige minister die zich in het nauw liet drijven door een (weliswaar hoogtechnologische) freesmachine.
DE WERKEN VAN ROPPE
Alleen zou de verdeling van die macht er anders uitzien dan de architecten van de Limburgse welvaartsstaat voor ogen hadden. Want toen de legendarische gouverneur Louis Roppe en zijn vriend en partijgenoot Alfred Bertrand bedrijven als Ford, Philips en andere naar Limburg haalden, toen ze beslisten infrastructuurwerken te zullen uitvoeren en ijverden voor de oprichting van het Limburgs Universitair Centrum (LUC), beseften ze wellicht niet ten volle dat zij zo het einde van hun eigen christen-democratische hegemonie bespoedigden.
Tot dan was Limburg een wingewest voor de CVP. De partij domineerde provinciebesturen, leverde voor heel wat gemeenten de absolute meerderheid en had bijgevolg het ‘recht’ om de Limburgse gouverneur te leveren. Bij de vakbonden telde vooral het ACV mee. Het enige dagblad dat Limburg leest, het volstrekt unieke Belangske, had tot de vroege jaren zeventig CVP-senator Hubert Leynen als hoofdredacteur. Het rijksonderwijs was nauwelijks uitgebouwd, een socialistisch ziekenhuis bestond (en bestaat) niet. Enzovoort.
Maar bovenal werd die schijnbaar onwrikbare CVP-hegemonie gemaakt en gedragen door populaire, volkse politici die ongeziene massa’s voorkeurstemmen verzamelden. Het archetype blijft senator Frans Vangronsveld uit het dorp met de prachtige naam: Kleine Spouwen. Politiek stelde Vangronsveld niets voor, electoraal gezien echter was hij een absoluut zwaargewicht. Zijn dienstbetoon deed zelfs Herman De Croo blozen, zijn slogan was van een volkse eenvoud die elk reclamebureau jaloers zou maken: ‘Zeg maar Franske’. Dat huis-, tuin- en keukenrecept maakte van Franske een hele piet. Tot in de jaren tachtig leverde het hem meer dan veer-tig-dui-zend voorkeurstemmen op. Over neologismen als ‘kloof met de burger’ brak Vangronsveld zich het hoofd niet – waarom zou hij ook?
Hoezeer deze man appelleerde aan een reëel Volksempfinden, bleek toen hij de politieke fakkel wilde doorgeven aan zijn zoon Alex. Hij presenteerde Vangronsveld jr. aan de kiezer met het al even memorabele ‘Ook een kanske voor de zoon van Franske’. Vangronsveld jr. raakte probleemloos in de Kamer. Tot ’94 was hij nog burgemeester van Lanaken. Maar de nieuwe generatie was de oude niet. Alex Vangronsveld kon electoraal nooit tippen aan zijn vader Frans, net zoals bijvoorbeeld de Hasseltse CVP-burgemeester Louis Roppe jr. niet half zoveel inhoud had als zijn vader. De Limburgse CVP werd zoetjesaan een reus op lemen voeten.
EEN KWARTEEUW STRATEGIE
Voor de christen-democraten er erg in hadden, waren ze uitgerekend in de provincie waar ze het sterkst stonden, de macht het vlugste kwijt. Achteraf gezien kiemden al halfweg de jaren zeventig de eerste sporen van een fenomeen dat vandaag paars heet. Twee politici speelden daarbij een historische rol. Twee mannen die intussen hun deel van de klappen mochten incasseren, ook al krabbelden ze wel recht. In alfabetische volgorde: Willy Claes en Jaak Gabriëls.
Zeker van SP’er Willy Claes valt de impact moeilijk te onderschatten. Claes’ belang is het best in cijfers uit te drukken. De verkiezing die plaatsvond voor hij zijn eerste aarzelende stappen in de socialistische beweging zette – die van 1958 – leverde de CVP in Limburg een royale 72 procent van de stemmen op, tegen 13 voor de BSP. In 1987 – de laatste verkiezing vóór Zwarte Zondag – had de Limburgse CVP nog 29 procent, tegen 27 voor de SP. In het verschil tussen die getallen schuilt het hele leven en het werk van Willy Claes. ‘Achteraf gezien is Limburg een model voor alle andere federaties’, becommentarieert een SP-functionaris. ‘Ze hebben daar een strategie uitgestippeld. Die vertrok vanuit de uitbouw van mutualiteit de Voorzorg en kreeg snel een politieke vertaling. En wat meer is: ze houden die strategie nu al meer dan vijfentwintig jaar vol.’
‘Ze’, dat zijn – of beter: dat waren – Willy Claes, senator en ‘ziekenkasman’ Guy Moens en de onzichtbare organisator van de Limburgse SP, Paul Butenaers. Andere socialistische verkozenen, zoals vader en zoon Vanvelthoven, horen niet bij dat Hasseltse netwerk. Steve Stevaert en de inmiddels politiek uitgerangeerde Ernest Bujok wel. Zakelijk is Bujok trouwens nog altijd van tel. Hij leidt en coördineert de nieuwe media-initiatieven van Concentra, de holdingmaatschappij boven het Belang van Limburg en TV Limburg. Dat een privé-onderneming met een katholiek label die sleutelfunctie toevertrouwt aan een gedeclareerd socialist, zelfs aan een man wiens naam besmeurd werd en van wie de politieke carrière kraakte onder een (niet-gegronde, zo bleek) zedenaffaire, illustreert het politieke en maatschappelijke gewicht dat de SP in Limburg heeft opgebouwd.
Want ook al gingen Vanvelthoven en Claes nooit samen met vakantie, samen houden ze het socialistische netwerk wel in stand. Sinds de familie Vanvelthoven politieke ambities toont, kleurt Lommel rood. Dat telt. En trouwens niet alleen Lommel. De SP staat sterk in het zuiden en westen van de provincie, alsook in het oostelijke Maasland. In het centrum – de streek rond Genk – en het noorden van de provincie zijn alleen Lommel en As socialistische vlekken in een nog altijd overwegend christen-democratische regio. Het SP-hoofdkwartier aan de Hasseltse Guffens smaalt wel eens om ‘Kelchtermansland’ – Noord-Limburg dus. Dat grapje maskeert toch enige machteloosheid.
HET EINDE VAN DE OORLOG
Maar historisch is het niet de SP die op gemeentelijk vlak de eerste gaten in de CVP-dijk sloeg. Die rol komt toe aan het kleine broertje, de Volksunie. Of beter: de Limburgse variant daarvan. Limburgse Vlaams-nationalisten waren vaak minder doctrinair in opstelling, maar talrijker in aantal dan hun partijgenoten elders. Al in de jaren dertig klommen de Vlaams-nationalisten in Limburgse kantons als Bilzen tot boven de 40 procent. Een waarnemer: ‘Wij waren allemaal katholiek, en dus lag stemmen voor de socialisten erg moeilijk – over de KPB werd zelfs niet gesproken. Voor veel mensen bood een Vlaams-nationale stem een sociaal verantwoord alternatief: de bazen spraken immers Frans.’ Tijdens de oorlog ontaardde het Limburgse toneel echter in een bittere afrekening tussen ‘wit’ en ‘zwart’.
Toch krabbelde de VU nadien recht. De resultaten waren behoorlijk. Ze werden zelfs schitterend toen in het landelijke Bree een leraar geschiedenis begreep dat de VU zelfs de grootste formatie kon worden als ze bevrijd werd van het ‘zwarte’ odium. Hij liet dus de naam VU vallen, trok ongebonden kandidaten aan en bond resoluut de strijd aan met de zogezegd ‘eeuwige’ CVP-meerderheid. In 1976 kreeg Jaak Gabriëls met zijn lijst Jong tot algemene verbijstering Bree zomaar in handen. Vierentwintig jaar later is hij er nog altijd burgemeester.
De psychologische weerklank van Gabriëls’ zege was enorm. Het was de eerste echte barst in het onaantastbare blok en kreeg dus snel navolging. In 1982 kopieerde de jonge Johan Sauwens de formule in Bilzen, ook een gemeente met een absolute CVP-meerderheid. Vernieuwing werd de grootste partij, hijzelf de nieuwe burgemeester.
In ’76 en ’82 beten VU’ers dus de spits af in het afkalven van de oude christen-democratische hegemonie, pas in ’88 en ’92 zou de SP volgen. Het ‘Limburgse model’ – niet meer van de CVP, maar van de VU-in-camouflagetenue – maakte furore. Wat Raskin nog niet kon, lukte Gabriëls wel. Hij versloeg zijn opponent (Jaak Vandemeulebroucke) in de slag om het VU-voorzitterschap. Daar botste hij op de beperkingen van zijn eigen model.
De lokale formule van ‘verruiming’ bleek nationaal geen onverdeeld succes. Meer, na Zwarte Zondag van 24 november 1991 zat de VU op een historisch dieptepunt en vertrok Gabriëls naar de VLD. Daar leek hij aanvankelijk in de marge beland (ook al omdat zijn nieuwe partij zelf in de oppositie gespijkerd zat). Zijn overstap gaf de Limburgse liberalen wel ademruimte en een electorale groei die voorheen uitgesloten was. Traditioneel stond de PVV het sterkst in het zuidelijke Haspengouw, zonder dat er veel politieke dreiging uitging van die partij. De nieuwe tandem Dewael-Gabriëls telde plots wel mee.
PARTNERRUIL
Zo zag de Limburgse CVP op iedere denkbare flank de concurrentie groeien. Zeker in Noord-Limburg kon de partij terugvallen op electorale kanonnen als de burgemeester van Peer (Theo Kelchtermans) en diens ambtsgenoot van Overpelt (Karel Pinxten), al lijkt die sinds de dioxinecrisis veel van zijn pluimen kwijt, ook binnen de CVP. Had Pinxten ooit de ambitie om uit te groeien tot de eerste man van CVP-Limburg, dan is die rol nu toch weggelegd voor Theo Kelchtermans – en voor hem alleen. De Genkse burgemeester Jef Gabriëls (CVP) toonde nooit nationale ambities, maar dat leek vanaf 1992 geen bezwaar.
In Genk woonde immers de nieuwe superster van CVP-Limburg, Leo Delcroix. Met zijn ‘vingeroefening’, de Europese verkiezingen van 1993, scheerde die meteen de hoogste electorale toppen. Maar bij wat de echte electorale test zou zijn, de parlementsverkiezingen van 1995, was Delcroix politiek al uitgerangeerd. De nieuwe generatie Limburgse CVP’ers luistert nu naar namen als Eddy Schuermans, Veerle Heeren, Erika Thijs, Riet Van Cleuvenbergen of Jo Vandeurzen. Ernstige politici – op termijn zou een Vandeurzen wel eens ministeriabel kunnen zijn – maar (nog) geen figuren om een partij te leiden.
Eerder dan bijvoorbeeld hun West-Vlaamse collega’s hadden zij al moeten leren omgaan met oppositie. In 1991 gebeurt immers het ondenkbare: in de Limburgse bestendige deputatie deelt de CVP niet langer in de macht. VU en SP hadden op gemeentelijk vlak de smaak van het beleid geproefd. Nu nemen ze de PVV (de polarisering rond de VLD is er dan nog niet) onder de arm om dat op het provinciale niveau te herhalen. Stevaert: ‘Eigenlijk hebben we in Limburg gedaan wat Che Guevara predikte: realiseren wat anderen voor onmogelijk houden. De CVP eruit, dat heette onmogelijk. Het plaatste die partij wel in de positie om van partner te wisselen om de zoveel jaar. Wij hebben hen voor die weinig katholieke daad behoed door zélf met andere partners in bed te duiken. Maar eerst moest zo’n wissel natuurlijk wiskundig mogelijk zijn.’
De Limburgse vingeroefeningen werden ook in Brussel met belangstelling, respectievelijk argusogen (bij de CVP) gevolgd. Niet zonder reden. De mannen die het laatste provinciale bestuursakkoord onderhandelden, zitten zonder uitzondering vandaag rond de Vlaamse regeringstafel: de burgemeester van Tongeren (Patrick Dewael), diens collega’s van Hasselt (Steve Stevaert) en Bilzen (Johan Sauwens). Alledrie leidden ze ook op gemeentelijk vlak een coalitie zonder de CVP. Voor een partij als de CVP, die zich jarenlang profileerde als behoeder van het goede beleid, was het Limburgse experiment levensgevaarlijk. Hoewel de CVP nu al bijna tien jaar in de oppositie zit, leren vandaag alle sociale en economische indicatoren dat de provincie het opnieuw bijzonder goed doet. Het blad Trends wijdde onlangs zelfs een haast juichend themanummer over wat voorgesteld werd als een Limburg economisch mirakel.
Maar daarvoor had de provincie zwarte sneeuw gezien. Zeker in de eerste helft van de jaren negentig leek Limburg wel Palermo rond het Albertkanaal. De eerste jaren van paars zaten het socialistisch en christelijk ziekenfonds elkaar in het haar en moest het Riziv tussenkomen. De zeer gepolitiseerde etterbuil van de zogenaamde reconversiestructuren (Kempense Steenkolenmijnen, SIM, LIM…) barstte open, beschuldigingen en aanwijzingen van politiek georganiseerd gesjoemel was jarenlang het voornaamste politieke nieuws uit Limburg. Willy Claes deed zijn doorverwijzing naar Cassatie zelfs af als een maneuver dat ingefluisterd was door CVP-rancune om Limburgse toestanden.
Ook andere politici gewagen van ‘buiten-politieke oppositie’, en verwijzen dan meestal naar het VKW-Limburg. In Limburg is dat Verbond van Kristelijke Werkgevers zonder discussie de belangrijkste vereniging van werkgevers, al zullen de concurrenten van de Kamer van Koophandel dat met veel ijver betwisten. Die beschuldiging een CVP-filiaal te zijn, wijst VKW-Limburg zelf met klem van de hand, en aan de Kunstlaan in Hasselt benadrukt men het pluralistische karakter: VKW-Limburg sympathiseert met álle politici die de belangen van de bedrijven behartigen. Als een paarse coalitie dat minder nadrukkelijk doet dan een klassiek rooms-blauw verbond ligt dat niet aan het VKW, nietwaar?
Limburgse bedrijven en bedrijfsleiders komen trouwens zelf in het middelpunt van de belangstelling te staan en pakken hun nieuwe eersteplansrol ook gretig op. De meest symbolische overname was wellicht die van Gazet van Antwerpen door Concentra en Het Belang van Limburg: die van de provincie gaan die van ’t stad leren hoe een goede regionale krant te maken. Dertig jaar na de komst van de Antwerpenaars naar Limburg is de cirkel dus rond.
Zowel het NCMV (Rik Jaeken) als het VEV (Jef Roos) worden vandaag trouwens door een Limburger geleid. De Manager van het Jaar, Stijn Bijnens, is ook al afkomstig uit Limburg. De jonge Ubizen-tycoon is zijn titel trouwens in fluks tempo aan het verzilveren. Hij werd niet alleen bestuurder van De Post, maar nu ook van de Limburgse Reconversie Maatschappij (LRM). Niet iedereen van de nieuwe paarse generatie is blijkbaar vrij van de oude zeden.
Walter Pauli