De Franse dichter Apollinaire stierf in 1918, enkele dagen voor Wapenstilstand. De doodsoorzaak had niets te maken met zijn oorlogswonden, maar alles met de Spaanse griep… Pandemieën doorheen de geschiedenis. Een terugblik.

We schrijven 1914. De Eerste Wereldoorlog barst in volle hevigheid los. De Franse dichter Guillaume Apollinaire, werkloos en ontgoocheld in het leven, besluit bij het leger te gaan. Op 14 maart 1916 schrijft hij in weinig poëtische bewoordingen aan zijn verloofde : “Ik laat u alles na wat ik bezit. Laat dit mijn testament zijn, mocht het nodig blijken. ” Had hij een voorgevoel ?

Het onvermijdelijke gebeurt. Op 17 maart, vlakbij Berry-au-Bac. De dichter krijgt een granaatscherf in de schedel en heeft een gapende wonde aan de rechterslaap. Hij wordt geopereerd en komt van het ene hospitaal in het andere terecht. Tegen eind april is de wonde bijna volledig geheeld, maar toch valt hij nog regelmatig flauw en is hij gedeeltelijk verlamd aan zijn linkerzijde. Op 9 mei ondergaat hij een schedeloperatie.

In november 1918 sterft hij, twee dagen voor Wapenstilstand. Niet aan de gevolgen van zijn wonde, waarvan hij zonder één druppel antibiotica herstelde, en evenmin aan de longziekte die hem in januari 1918 trof. De doodsoorzaak had gewoon alles te maken met… griep. Niet zomaar een griepje ; wel de legendarische Spaanse griep die uiteindelijk meer slachtoffers maakte dan de oorlog. Een grove schatting maakt dit meteen duidelijk : de oorlog zorgde voor 9 miljoen doden en 20 miljoen gewonden, maar de Spaanse griep maakte maar liefst 20 tot 40 miljoen slachtoffers (*).

US SOLDIERS

In de loop van de twintigste eeuw zijn er verschillende pandemieën geweest. Denk maar aan de Aziatische griep van 1957 of aan de Hongkong griep van 1968. Maar de Spaanse griep van 1918 tart toch wel elke verbeelding.

Niemand weet wanneer deze pandemie precies begonnen is. Wat men wél zeker weet, is dat ze tijdens de herfst van 1917 de kop opstak in een aantal Amerikaanse legerkazernes. Wat men óók weet, is dat toen de Amerikaanse troepen in 1918 in Brest en Bordeaux aankwamen, een groot gedeelte van de soldaten griep had. En dat het virus in de daaropvolgende meimaand Parijs bereikte.

Vermits het griepvirus geen enkele politieke voorkeur heeft, beperkte het zich vanzelfsprekend niet alleen tot de geallieerden. Zij gaven het virus door aan hun krijgsgevangenen en daarnaast werkten ook de voortdurende troepenbewegingen de verspreiding van het virus in de hand. Men heeft lang gedacht dat de Spaanse griep in onze contreien zoveel slachtoffers kon maken omdat ze hier op een verzwakte populatie stootte ; zowel de bevolking als de soldaten waren immers uitgeput en ondervoed. Een stelling die ondertussen wordt tegengesproken. Virologe Lise Thiry : “De Spaanse griep sloeg in arme en in rijke landen even hard toe. Men heeft vastgesteld dat ze in de Verenigde Staten, waar de bevolking tijdens de Eerste Wereldoorlog rustig spek en eieren bleef eten, in verhouding evenveel slachtoffers maakte als hier. “

In een tijd waar amper sprake was van kommunikatiemedia kon men echter in Europa onmogelijk vermoeden dat er – bijvoorbeeld – tijdens de derde week van oktober 1918 in Chicago 4.600 mensen aan griep gestorven waren. Evenmin wist men dat er aan de andere kant van de oceaan een heuse angstpsychose heerste en dat iedereen die er in het openbaar durfde te hoesten automatisch gearresteerd werd. Ook het feit dat de Amerikaanse kazernes in 1917 al een griepepidemie gekend hadden, was hier nooit voorpaginanieuws geweest. Eigenlijk had deze pandemie dan ook beter “Amerikaanse” in plaats van “Spaanse” griep geheten. Maar men kreeg hier nu eenmaal sneller te horen dat de epidemie in Spanje behoorlijk wat slachtoffers maakte. Op 27 mei 1918 kondigde het persagentschap Reuter aan dat koning Alfons XIII van Spanje en zijn ministers getroffen waren door dezelfde “mysterieuze” ziekte die het hele land in de ban hield. Op 2 juni kwam hetzelfde agentschap met meer details op de proppen : dat er in Madrid alleen al meer dan 10.000 slachtoffers gevallen waren, dat de griep de meeste Spaanse provincies in haar greep had en dat de eerste symptomen ook al in Marokko, waar Spaanse garnizoenen gestationeerd waren, opdoken.

VENIJNIGE VIJAND

Op 11 november 1918 was de oorlog afgelopen. Maar dit gold niet voor de epidemie. Deze nieuwe vijand zette z’n tocht geruisloos en onzichtbaar verder. In de straten groeide het wantrouwen. Iedereen was bang voor iedereen en het sociale leven begon steeds meer gelijkenissen te vertonen met de situatie ten tijde van de pestepidemie. Om besmetting te voorkomen droegen tandartsen, kappers en trambestuurders – kortom iedereen die met het publiek, en dus met een potentiële besmetter, in kontakt kwam – een masker van stukgesneden lakens over neus en mond. Ook de politiekorpsen knoopten een masker rond om zich tegen voorbijgangers te beschermen en om te vermijden dat ze bij een arrestatie het virus zouden inademen.

Het ekonomisch leven lag stil, teaters en bioskopen bleven leeg, scholen waren maar voor de helft gevuld en ook in het parlement telde men steeds meer afwezigen. Artsen en verpleegsters werden evenmin gespaard, waardoor medische hulp vaak ver te zoeken was en de kerkhoven alsmaar voller kwamen te liggen.

En toch waren er mensen die uit al die ellende munt wisten te slaan. De kranten bulkten van de advertenties : van genezers, hoestsiropen of drankjes op plantaardige basis tot tal van dagdagelijkse produkten die in één klap tot mirakelmiddel gebombardeerd werden. De lezer moest al heel nuchter zijn om niet in de val te lopen, vooral omdat de meer officiële raadgevingen zich tot een minimum beperkten en iets verkondigden in de zin van “Verlucht huizen en drukbezochte plaatsen zoveel mogelijk, vermijd stof, rust veel, drink bouillon en let op uw voeding. “

Ook vandaag nog staat de Spaanse griep in heel wat geheugens gegrift. De meeste families werden er door getroffen en heel wat grootvaders en grootmoeders herinneren zich nu nog levendig hoe hun tante, oom, zus, broer,… tegen het beruchte virus gevochten hebben.

OUD ZEER

Influenza, of griep, is niets nieuws. Men vermoedt zelfs dat de Carthaagse troepen in 395 v. Kr. al een heel stuk van hun manschappen aan het virus moesten opofferen. Hippocrates (460-377 v. Kr.), de “vader van de geneeskunde”, beschreef in 412 overigens een aantal opvallende symptomen die volgens hem te wijten waren aan “catarrale koorts”, maar die duidelijk op griep wezen. Daarna lijkt er honderden jaren lang geen sprake meer te zijn van griep, al is het waarschijnlijker dat dokumenten of verslagen waarin van deze volksziekte gewag gemaakt werd, gewoon verloren zijn gegaan. Vast staat dat het virus in de zesde eeuw opdook in de Franse stad Tours, dat de ziekte in 867 een groot stuk van Europa heeft geteisterd en dat Gallië en Germanië in 927 te maken kregen met een epidemische ziekte met koorts en hoestbuien als voornaamste symptomen.

De eerste epidemie waarover iets meer informatie werd teruggevonden dateert van 1173. In dat jaar maakte een griepgolf vooral in Italië veel slachtoffers. En in 1414 noteerde men dat meer dan de helft van de Parijse bevolking “niet meer drinkt, eet of slaapt en pijn heeft aan hoofd, nieren, buik, armen, rug, schouders en benen. “

Over de epidemie van 1510 zijn meer details bewaard gebleven. Vooral de route die het virus aflegde, werd uitgebreid beschreven ; het spoor liep via Malta naar Sicilië en daarna naar Spanje, Frankrijk, Groot-Brittannië om uiteindelijk in onze streken te belanden. Opvallend is dat die epidemieën waarvan men de route volledig kon rekonstrueren, bijna altijd oorspronkelijk van het (Verre) Oosten, en dan vooral van China, afkomstig waren. Wat niet wil zeggen dat àlle wereldwijde epidemieën per definitie dààr hun ontstaan vonden. Van een aantal pandemieën werd de oorsprong immers nooit achterhaald. De pandemie van 1580 begon in ieder geval in Azië, verspreidde zich eerst in Afrika en zette daarna haar tocht verder van het zuidoosten naar het noordwesten van Europa. Waar ongeveer 80 % van de bevolking besmet geraakte.

In 1685 had de griep zowat heel Engeland in haar greep. Eerder al, in 1652, hadden de Britten trouwens al koningin Elisabeth I aan griep weten sterven. De vermaarde Engelse dokter Thomas Sydenham verkondigde dat niemand aan deze epidemie zou kunnen ontsnappen en waarschuwde voor het risico op long- en borstvliesontsteking.

EEN ZOTTEKE

Het zou een onmogelijke – en trouwens ook vervelende – zaak zijn om hier alle pandemieën te beschrijven. Toch is de pandemie van 1733 zeker het vermelden waard. In dat jaar liepen meer dan 200.000 Parijzenaars koortsig en hoestend rond en lagen de prachtige salons en gangen van het paleis van Versailles er volledig verlaten bij. Sommige steden, zoals Straatsburg of Besançon sloten zelfs hun poorten volledig af. Hun garnizoenen waren immers zo sterk uitgedund dat er nog maar net genoeg manschappen overbleven om één poort te bewaken.

Lodewijk XV, die als bij toeval van elk griepsymptoom gespaard bleef en de gezondheidstoestand van zijn land op de voet volgde, gaf het virus de naam folette, “zotteke” zeg maar, mee. Een schattige naam voor een virus dat uiteindelijk toch als een orkaan tekeerging. Maar het feit dat de koning de ziekte de moeite waard vond om er een eigen naam aan te geven, maakte -hoe raar dit nu ook mag klinken- het lijden van heel wat Fransen een stuk draaglijker. Volgens de literatuur zou deze epidemie tot 1739 geduurd hebben, zes jaar dus (wat misschien wel wat overdreven is).

In 1780 beschreef keizerin Catharina van Rusland hoe haar hele rijk ten prooi viel aan de griep. Nadat ze in Rusland zelf al duizenden levens had geëist, keerde dezelfde epidemie terug naar Europa en hield daarbij vooral in Londen lelijk huis.

Tien jaar later dook het virus opnieuw op in Frankrijk en kwam er volop in de Franse Revolutie terecht. En, toeval of niet, deze keer bleef het Franse vorstenhuis niet gespaard. Lodewijk XVI was zelfs één van de eerste slachtoffers. Hij mocht daarenboven aan den lijve ondervinden hoe het voelt om in een vochtige gevangeniskelder griep te krijgen. Zodra de eerste symptomen zich manifesteerden, werden de beste artsen van Parijs naar de Tempel geroepen. Want het idee alleen al dat de koning stilletjes in zijn cel zou sterven, terwijl de guillotine wachtte… Lodewijk had echter geen geluk ; hij overleefde de griep.

INFLUENZA EN GRIEP

De term “influenza”, een andere naam voor griep, zou in elk geval afkomstig zijn uit Italië. Maar er bestaat wel wat onenigheid over wie de naam nu eigenlijk eerst in de mond genomen heeft. De meeste bronnen schrijven die eer toe aan de Florentijn Matteo Vilani die het over een ziekte had “die veroorzaakt en in de hand gewerkt wordt door koud en vochtig weer”. Een stelling die in zijn moedertaal klonk als “influenza di fredo”. Volgens andere bronnen zou dit geestelijk vaderschap echter op naam komen van paus Benedictus XIV. In 1743 schreef de paus immers een brief aan kardinaal de Tencin waarin hij deze laatste moed insprak bij zijn strijd tegen “influenza”.

Het woord “griep” daarentegen zou vrijwel zeker gebaseerd zijn op het Frankische “grîpan”, wat zoveel betekent als “vatten” en op het Poolse “gripka” dat vertaald kan worden als “gegrepen worden”. Beide woorden geven het brutale, onverwachte begin van de ziekte bijna plastisch weer.

ZWARE MIDDELEN

Bij elke grote griepepidemie vielen duizenden doden. Van antibiotica om mogelijke komplikaties te bestrijden was toen vanzelfsprekend nog geen sprake. Van een vaccin nog veel minder. En terwijl wij er vandaag van uitgaan dat er voor een gezonde volwassene niets anders opzit dan de griep uit te zieken met behulp van pijnstillers, nam men tijdens de epidemie van 1733 bij elke zieke, inclusief griep, sowieso z’n toevlucht tot aderlatingen. Grieppatiënten moesten dus al een behoorlijk sterke konditie hebben om naast de griepsymptomen ook nog eens de extra verzwakking ten gevolge van de aderlating aan te kunnen.

Later werden ook andere middelen ingezet die, hoewel minder gevaarlijk als aderlating, even drastisch als inefficiënt waren. Zo dacht men tijdens de epidemie van 1889-1890 bijvoorbeeld dat alkohol griep kon helpen voorkomen. Een idee dat vanzelfsprekend al gauw een geldige smoes werd voor uit de hand gelopen drinkpartijen.

En wie denkt dat de twintigste eeuw van dergelijke overtuigingen gespaard is gebleven, komt bedrogen uit. In 1957 kregen een aantal scholen in het Nederlandse Enschede op 21 september uitzonderlijk een dagje vrij. De reden ? Het KNMI had een zonnige dag voorspeld en het gemeentebestuur gaf leerlingen en onderwijzend personeel de opdracht om “zoveel mogelijk zonnevitaminen op te doen”. Dat was hùn manier om de griepgolf te bestrijden.

Aangezien diezelfde epidemie vaak volledige families aan hun bed kluisterde, vond men er niets beters op dan de huissleutel gewoon aan de huisarts te geven zodat die probleemloos binnen en buiten kon. Dit leidde vaak tot hilarische -en muzikale- taferelen, vooral omdat sommige huisartsen maar liefst 400 sleutels verzamelden.

ROKENDE DOKTERS

Om zichzelf tijdens epidemieën en pandemieën tegen het virus te beschermen, namen ook huisartsen soms hun toevlucht tot twijfelachtige middeltjes. Zo hadden Nederlandse artsen in 1890 de gewoonte aangenomen om zodra ze bij een grieppatiënt over de vloer kwamen, een sigaar, sigaret of pijp op te steken. Het was een idee dat ze gepikt hadden bij de imkers die hetzelfde truukje gebruikten om bijensteken te voorkomen. Of het inderdaad ook werkte, is nooit echt bewezen. Maar dat de grieppatiënt zich niet meteen beter voelde wanneer een in een rookwolk gehulde arts zijn kamer binnenkwam, lijkt alvast logisch.

Anne Vanderdonckt

(*)De marge tussen minimum en maximum is vrij groot aangezien het minimumaantal (20 miljoen) niet noodzakelijk die sterfgevallen omvat die het gevolg zijn van griepgebonden komplikaties.

Ook in de Verenigde Staten hield de Spaanse griep lelijk huis. In Seattle werd de politie zelfs verplicht om maskers te dragen.

Ook kappers beschermen zich tegen het virus. (uit “De Spaanse Griep van ’18”)

Een veldhospitaal aan de Franse frontlinies. In het ene bed een patiënt met oorlogswonden, in het andere één met griep.

Apollinaire (hier afgebeeld door Picasso) herstelde van zijn oorlogswonden, maar bezweek aan de griep.

Lodewijk XVI werd evenmin gespaard door de griep. Na zijn genezing wachtte hem de guillotine.

Op 27 mei 1918 meldt het persagentschap Reuter dat “Alfons XIII, koning van Spanje, aan een mysterieuze ziekte lijdt. ” Hij had griep.

Dankzij de griep wisten de dieven dat de patrouille in aantocht was.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content