Larry Devlin, gewezen CIA-chef in Congo en veteraan van de Koude Oorlog, gaf zijn memoires in het licht. Memoires met gaatjes. Want op het CIA-hoofdkwartier in Langley schrapten ze een aantal gevoelige ‘details’.

‘Mary, zeg eens, wanneer zagen we Mobutu voor het laatst? Was dat in 1992 of in 1993?’ Larry Devlin plukt voorzichtig aan zijn broodje. In het restaurant lijken ze, zo te horen, Monsieur Dèvlien te kennen. Ondanks zijn kleine, grijze gestalte is de nu 85-jarige Lawrence – iedereen zegt Larry – Devlin een opvallende verschijning. Al was het maar wegens de grote zuurstoffles waar hij aan vastgeklonken zit. Hij verplaatst zich niet meer zonder. Een slepende longaandoening. Te veel tabak.

Heel zelden, zoals nu voor zijn laatste ontmoeting met Mobutu Sese Seko, moet hij even zoeken naar een jaartal of een plaats. En dan is er zijn vrouw, zijn tweede vrouw eigenlijk, Mary, die hem weer op het spoor zet.

‘In 1993 was het! Jawel, tijdens een diner in Washington zag ik Mobutu voor het laatst’, herinnert Devlin zich. ‘Hij zag er heel moe uit, ondermijnd als hij was door kanker. Hij werd, zoals altijd, omringd door een troep gieren die hem van zijn oude vrienden afschermden. Mobutu was ook, zoals alle dictators op leeftijd, compleet paranoïde geworden. Hij vertrouwde alleen nog de maraboes die hij nu en dan uit Ivoorkust liet overvliegen.’

Wie vandaag deze minzame oude raconteur op het terras van een zuiders restaurant ziet zitten, heeft wat moeite te geloven dat Devlin de ooit zo beruchte CIA-chef in Congo is, een man wiens naam opduikt in alle publicaties over de onafhankelijkheid van Congo, de moord op Patrice Lumumba en dictator Mobutu, wiens opmars hij letterlijk begeleidde.

In 1975 moest hij daarover getuigen voor een Amerikaanse Senaatscommissie, het zogenaamde Church Committee – genoemd naar de voorzitter, Frank Church. Devlin verscheen er onder de schuilnaam Victor Hedgman. ‘Omdat ze bij de CIA hadden vernomen dat de Black Panthers en Carlos ‘de Jakhals’ plannen koesterden om de moordenaar van Patrice Lumumba om te leggen’, vertelt Devlin. ‘En aangezien iedereen het erover eens leek dat de moord op Lumumba mijn werk was…’

Voor de Church-commissie, die ongeoorloofde praktijken van de Amerikaanse inlichtingendiensten tegen het licht hield, kwam Devlin getuigen dat hij van de CIA inderdaad ooit de opdracht kreeg Lumumba te vermoorden, maar dat het plan nooit was uitgevoerd. Op dat getuigenis werd in de Amerikaanse en Europese media erg schamper gereageerd. Want Lumumba was wel degelijk vermoord. Indien niet door de CIA, door wie dan wel? Daarom was Devlin geen klein beetje opgelucht met De moord op Lumumba, het boek waarmee Ludo De Witte in 1999 ophef maakte. Daarin wordt de moord op de Congolese leider, op 17 januari 1961, in een buitenwijk van het Katangese Elisabethstad (Lubumbashi), onomwonden op de rekening gezet van de Belgen en van de toenmalige Belgische regering van Gaston Eyskens.

Dat de Belgen achter de moord zaten, heeft Devlin niet verrast. ‘Lumumba’s lot was bezegeld toen ze hem naar Katanga overvlogen. Moïse Tsjombe had de afscheiding en de onafhankelijkheid van Katanga nooit georganiseerd gekregen zonder de Belgen. De Belgen in Katanga waren in dienst van Tsjombe of van Union Minière, als ze al niet voor beide werkten.’

‘Ik heb met Ludo De Witte gepraat’, vertelt Devlin. ‘Hij en ik zijn het over weinig eens, daarom staan we politiek te ver van elkaar. Toch was ik opgelucht dat eindelijk eens iemand duidelijk maakte dat ik noch de CIA voor de moord op Lumumba verantwoordelijk waren.’

Waarom hij in 2002 dan niet voor de parlementaire onderzoekscommissie is verschenen die naar aanleiding van het boek werd samengebracht?

‘Omdat ze mij niet hebben uitgenodigd’, zegt Devlin. ‘Ik was wat graag naar Brussel gekomen, maar ze verkozen voorzitter Geert Versnick naar Washington te sturen. Tegen hem heb ik nog maar eens mijn verhaal gedaan. Het komt me voor dat die commissie niet veel nieuws heeft boven gespit. De commissie heeft wel heel juist de tijdgeest geschetst waarin die gebeurtenissen zich afspeelden. We zaten immers in volle Koude Oorlog. In een echte oorlog worden mensen omgebracht. In een Koude Oorlog hoef je tegenstanders niet om te brengen om ze uit te schakelen. Een Koude Oorlog is ook een oorlog, maar met andere middelen.’

Eerder dit jaar publiceerde Devlin zijn herinneringen aan die Congojaren: Chief of Station, Congo. Fighting the Cold War in a Hot Zone. ‘Wat begon als het neerschrijven van wat anekdotes uit het leven van opa, bedoeld voor de kleinkinderen, werden gaandeweg echte memoires’, vertelt Devlin. ‘Eens mijn verhaal op papier moest alles worden voorgelegd aan de CIA. Want zo staat het in het contract dat je bij indiensttreding moet tekenen. Maandenlang heeft het manuscript daar gelegen. Finaal hebben ze een aantal details geschrapt, meer niet.’

EXPO ’58

Larry Devlin, zoon van een legerkolonel, werd in 1922 geboren in Concord in New Hampshire, maar groeide op in San Diego in zuidelijk Californië. Tijdens de oorlog leerde hij op Corsica zijn vrouw Colette kennen, vlak voor de Amerikaanse landing in Zuid-Frankrijk. Terug in de Verenigde Staten, tijdens zijn studie aan Harvard, kwam hij in contact met McGeorge Bundy, de latere veiligheidsadviseur van de presidenten John F. Kennedy en Lyndon B. Johnson. Die maakte hem warm voor een baan bij het gloednieuwe Central Intelligence Agency (CIA), opgetrokken uit de restant van de oude spionagedienst OSS (Office of Strategic Services).

In 1958 al was Larry Devlin als CIA-agent in Brussel te vinden. 1958 was het jaar van de Expo ’58, de Wereldtentoonstelling. ‘Een heerlijke tijd’, weet Devlin nog. ‘België was een speeltuin voor alle geheime diensten. De Belgische wetgeving was zo lek als een mandje. Met de Wereldtentoonstelling konden agenten van allerlei gezindten ongehinderd het land in en uit, konden ze hun zaakjes afhandelen, want ze kwamen ogenschijnlijk als toerist voor de Wereldtentoonstelling. En wij hielden dat allemaal in de gaten.’

‘Onderweg naar Antwerpen voor een afspraak met een koerier die met een Russisch schip in Antwerpen lag, werd ik ooit aangereden door een jong koppeltje dat, zo te zien, had zitten flikflooien achter het stuur. Er kwam een agent bij, die me duidelijk verkeerd begreep. Hij dacht dat ik de Amerikaanse ambassadeur was. Hemel en aarde heb ik bewogen om de agent te beletten de burgemeester van Antwerpen en de provinciegouverneur uit hun bed te bellen, en vooral om mijn afspraak te halen. Ja hoor, heerlijke tijden waren het…’

Zijn verblijf in Brussel was dan wel geen voorbereiding op zijn stationering in Congo, toch was het voor Devlin meegenomen dat hij hier begin 1960 de Rondetafelconferentie, waarop de Congolese onafhankelijkheid werd voorbereid, kon volgen. In de marge van de rondetafel zou Devlin de latere veiligheidschef van Mobutu, Victor Nendaka, voor het eerst ontmoeten. Nendaka zou naderhand ook deel uitmaken van de zogenaamde Binzagroep, met onder meer ook Mobutu en Justin Bomboko – Binza was de wijk aan de rand van Leopoldstad waar de leden woonden van die groep die de kern vormde van het CIA-netwerk dat Devlin in Congo uitbouwde. Toen al, zegt Devlin vandaag, beweerde Nendaka dat Patrice Lumumba zeer nauw samenwerkte met de Sovjets.

In Brussel ook zou Devlin voor het eerst Mobutu ontmoeten. ‘Dat was na de Ron- detafelconferentie’, benadrukt Devlin. ‘Tijdens de conferentie moesten we van Wash- ington ver uit de buurt van de Congolezen blijven. We mochten in geen geval de indruk wekken dat we ons met Belgische aangelegenheden bemoeiden. Na afloop van de conferentie organiseerde de Amerikaanse ambassadeur in Brussel, William Burden, na overleg met de Belgen een receptie voor de deelnemers. Mobutu maakte er een stevige indruk op al wie met hem sprak.’

EEN VERBINDINGSPOST

De zomer van 1960 was pas begonnen toen Devlin, reizend met zijn vrouw langs de kastelen van de Loire, vernam dat het leger van het pas onafhankelijke Congo aan het muiten was geslagen. Devlin: ‘Ik was met vakantie in Frankrijk toen ik het nieuws op de radio vernam. Via Parijs ben ik dan naar Brazzaville vertrokken om daar de stroom over te steken. Ik herinner me dat er maar een viertal passagiers op de ferry naar Leopoldstad meevoer. Want aan de overkant wachtte de chaos.’

Congo was op 30 juni 1960 onafhankelijk geworden van België. Het onafhankelijkheidsfeest was in een gespannen sfeer verlopen. Oorzaak was de toespraak van de populaire eerste minister Patrice Lumumba, die de wreedheid van het oude koloniale regime in herinnering had gebracht. Hij deed dat nadat eerst de Belgische koning Boudewijn de lof had gezongen van zijn illustere voorganger Leopold II, de grote weldoener van Congo.

Luttele dagen na de onafhankelijkheid brak muiterij uit in het Congolese leger, de Force Publique, dat grotendeels door Belgische officieren werd geleid.

Het regime van de altijd twijfelende president Kasavubu en de ongeduldige premier Lumumba kreeg de zaak niet onder controle. Temeer omdat Lumumba het intussen had verkorven, én bij de Belgen én bij de Amerikanen. De Belgische regering liet aan Jef Van Bilzen, de Belgische adviseur van president Kasavubu, weten dat Lumumba opzij moest worden gezet. Waarop Kasavubu premier Lumumba ontsloeg en Lumumba op zijn beurt Kasavubu wou uitschakelen. De situatie evolueerde daarop snel van kwaad naar erger.

‘Congo was voor de CIA een verbindingspost’, zegt Devlin. ‘Onze informatie moesten we halen bij de lokale veiligheidsdiensten. Maar alle inlichtingendiensten waren compleet verrast door de opstoot van geweld en de wending van de gebeurtenissen in Congo. De enige efficiënte inlichtingendienst was die van de katholieke kerk. Maar ik had toen nog geen contact met de nuntius. Ik was trouwens niet alleen chef van de post in Congo, ik was ook verantwoordelijk voor Congo Brazzaville, Tsjaad, Angola, Rwanda en Burundi. Geld om eigen acties te voeren was er niet. Mijn opdracht kwam erop neer de subversie van de Sovjets in de gaten te houden. Maar toen ik in Leo- poldstad arriveerde, was alles veranderd. De Russen hadden daar al een aantal agenten, maar door de gebeurtenissen stuurden ze nog meer volk uit. Een lokale man noteerde voor mij op de luchthaven nauwkeurig wie er allemaal uit Russische en Oost-Europese toestellen stapte.’

Die aanvoer van Russen en Oost-Europeanen zou nog toenemen nadat Lumumba een beroep deed op de steun van de Sovjet-Unie. Of Lumumba, ooit lid van de Belgische liberale partij, al dan niet met de Sovjets samenspande, blijft tot op vandaag een twistpunt onder historici. ‘De Belgische communisten Jean Terfve en Albert De Coninck hadden ooit contact met Lumumba’, weet Devlin. ‘Of ze enige invloed op hem hadden, lijkt me niet zeker. Lumumba was een vreemde man. Als hij met jou praatte, leek hij helemaal aan jouw kant te staan. Praatte hij met mij, dan was hij mij helemaal toegewijd. Misschien was Lumumba zelf geen communist, maar hij werd wel steeds meer antiwesters en anti-Belgisch. Zijn en- tourage onderhield alvast nauwe banden met de Sovjets. Zijn privésecretaris was Serge Michel, een Fransman die in zijn land bij verstek ter dood was veroordeeld wegens zijn steun aan de Algerijnen. Michel werkte voor de Sovjets. En dan was er Andrée Blouin, de beeldige protocolchef van Lumumba. Ook zij was volgens onze informatie een sovjetagente, wat nogal vervelend was omdat ze een grote invloed had op Lumumba. Minister van Onderwijs Pierre Mulele werkte zeker voor de Russen. Hij zou meer dan één aanslag op Mobutu voorbereiden en organiseerde in 1964 uiteindelijk een regelrechte rebellie.’

Het was in de marge van die guerrilla dat Ernesto ‘Che’ Guevara in Oost-Congo landde. ‘Che werkte daar samen met Laurent Kabila, die eigenlijk een ordinaire goudsmokkelaar was – zijn zoon, de huidige Congolese president Joseph Kabila, is al geen haar beter’, zegt Devlin. ‘We wisten dat er bij de opstandelingen een blanke meevocht die Tatu (‘nummer drie’ in het Swahili) werd genoemd. Toen we onze lokale agenten een aantal foto’s voorlegden, onder meer die van de Che van wie we wisten dat hij in stilte Cuba had verlaten, herkenden ze hem meteen: Che was Tatu, de nummer drie in het Congolese maquis.’

TANDPASTA

Lumumba heeft Devlin een tweetal keren ontmoet. ‘Een eerste keer toen ik hem uit een benarde situatie haalde’, herinnert de gewezen CIA-man zich. ‘Een meute wou zijn auto met benzine overgieten en de wagen met Lumumba erin in de fik steken. Wat later werd ik aan hem voorgesteld op een receptie. Hij deed alsof hij mij nooit eerder had gezien. Of hij wist dat ik voor de CIA werkte? Ik dacht van niet. Tenzij de Sovjets hem over mijn werkelijke opdracht in Leopoldstad hadden ingelicht.’

Al heel snel had Devlin contact met de Binzagroep. ‘Die groep bestond behalve uit Mobutu, Bomboko en Nendaka uit een aantal jonge, intelligente Congolese nationalisten, die trots waren op hun land en op hun functies. Mobutu was geen CIA-man. Ik beschouwde hem als een medewerker’, zegt Devlin.

Het was Devlin die Mobutu een vrijgeleide gaf voor zijn staatsgreep van 14 september 1960, waarbij hij premier Lumumba en president Kasavubu aan de kant zette. Mobutu had vooraf aan Devlin gevraagd of de Verenigde Staten, eens de staatsgreep uitgevoerd, het nieuwe bewind officieel zouden erkennen. Zonder zijn superieuren te raadplegen gaf Devlin hem die zekerheid.

In die dagen liet het CIA-hoofdkwartier Devlin weten dat het een specialist naar Leopoldstad stuurde om Lumumba fysiek uit te schakelen. Een chemicus, Sidney Gottlieb – de man zou later in een Indiaas leprozenkamp gaan werken – diende zich aan met een gif in tandpasta verwerkt. Devlin: ‘De tandpasta moest volgens het CIA-hoofdkwartier gewoon in de badkamer van Lumumba raken – alsof ik daar elke dag kwam. Het plan ging niet door. Ik heb het goedje finaal in de Congostroom gegooid. Maar dat Lumumba zou worden vermoord, dat stond toen al vast. Alleen wisten we niet wanneer en door wie.’

De machtsgreep door Mobutu luidde het begin van het einde in voor Lumumba, die eerst huisarrest kreeg. Nadat de afgezette premier trachtte te ontkomen, werd hij gevangengenomen en samen met zijn medegevangenen Maurice Mpolo en Joseph Okito van kamp naar kamp gezeuld. Verschillende landen deden een beroep op de Verenigde Naties om zich het lot van Lumumba aan te trekken. Niets hielp.

Uiteindelijk werd Lumumba overgevlogen naar Elisabethstad, hoofdplaats van de afgescheiden provincie Katanga, en werd daar voor een vuurpeloton gezet. Zijn lichaam werd naderhand door de Belgische politiechef Gerard Soete en diens jongere broer in stukken gezaagd en in een bijtend zuur opgelost.

Toen Lumumba op 17 januari 1961 werd omgebracht, vertoefde Devlin voor overleg in Washington. Het was Nendaka die hem na zijn terugkeer het tragische einde van Lumumba vertelde.

Of Devlin ooit met Mobutu over de moord op Lumumba sprak? ‘Je praat met een goede vriend ook niet over pijnlijke kwesties in zijn leven. De moord op Lumumba was een pijnlijke zaak voor Mobutu. Ik denk dat hij daar niet aan herinnerd wou worden.’

OUDE VRIENDEN

De jongste jaren wil Devlin graag in Frankrijk verpozen, in zijn buitenverblijf in de buurt van Montélimar. Zijn eerste, intussen overleden vrouw, Colette Porteret, die met hem in Congo verbleef, was een Française die zich tijdens de Tweede Wereldoorlog bij de Vrije Franse Strijdkrachten van Charles de Gaulle had aangesloten. Vandaar zijn voorliefde voor Frankrijk. Al heeft hij het nooit kunnen vinden met de gevreesde Jacques Foccart die onder de presidenten Charles de Gaulle en Georges Pompidou de Afrikaanse operaties van de Franse inlichtingendienst leidde.

Ouwe gabbers uit zijn Congolese periode komen Devlin hier geregeld opzoeken. Zoals Michael Hoare, de Zuid-Afrikaanse huurlingenleider van Ierse afkomst. Mad Mike noemden ze Michael Hoare destijds in Katanga. Hoare zou ooit bij een van zijn huurlingen de twee grote tenen hebben weggeschoten nadat die zich had vergrepen aan een zwarte vrouw. De huurling was een begenadigde voetballer met profambities. Daarom leek het wegknallen van zijn twee grote tenen een billijke straf, althans volgens Michael Hoare.

‘Ach, die bijnaam was wellicht een geintje van een journalist’, lacht Devlin. ‘Mike, die bijna 90 is en nu ook in Frankrijk resideert, was een uitstekende bevelhebber. En wat weinigen weten: Mike is ook een erg gecultiveerde man. Hij schrijft nu artikelen en boeken over de Katharen. Wist je dat hij het hele oeuvre van elizabethaanse schrijver Christopher Marlowe uit het hoofd kent? Vanbuiten geleerd terwijl hij in Zuid-Afrika in de bak zat.’

Wie ook al langskwam, is die andere huurlingenleider: de Fransman Bob Denard, veteraan van talloze Afrikaanse conflicten en intussen een enthousiaste beoefenaar van de islam, ‘omdat een mansmens daar meerdere vrouwen mag hebben.’ Of Denard dan niet aan alzheimer lijdt? Want zo ontsprong hij toch een veroordeling voor een Franse rechtbank wegens zijn raid op de Comoren en de moord op de lokale president. ‘Ik neem aan dat de Fransen die alzheimer van Denard hebben voorgewend om hem uit de wind te zetten’, vermoedt Devlin. ‘Toen hij hier vorig jaar langskwam, leken zijn hersenen prima te werken.’

‘Weet je, nadat Katanga zich van Congo had afgescheiden en Moïse Tsjombe een huurlingenleger had samengebracht, beloofde Jacques Foccart de Franse para’s die in 1958 hadden deelgenomen aan de opstand in Algiers een kwijtschelding van straf op voorwaarde dat ze in Katanga voor Tsjombe gingen vechten. Wat bij sommigen onder ons de indruk wekte dat de Fransen hoopten ooit de plaats van de Belgen in het grondstofrijke Katanga te kunnen innemen. Ik zal niet beweren dat Denard niet af en toe eens een rapportje doorseinde naar het thuisfront, maar hij werkte in Katanga zeker niet voor Foccart. Bob was gewoon een commerçant.’

In juni 1967, zeven jaar nadat hij in Leo- poldstad was gearriveerd, ruilde Devlin zijn post in Congo voor die in Laos, vanwaaruit hij de Noord-Vietnamese bevoorradingslijn, de bekende Ho Chi Minh Trail, moest verstoren.

Midden 1974 – hij was toen hoofd van de Afrikadesk – verliet Devlin de CIA. Een jaar eerder had Mobutu, in naam van de zaïrisering, alle buitenlandse bedrijven genationaliseerd – een voor de Congolese economie vernietigend besluit dat hem overigens door Belgen was ingefluisterd. Devlin keerde daarop terug naar Congo, intussen Zaïre, als manager van mijnbouwer Cainves. Ondanks veelvuldige ontmoetingen met Mobutu was van enige beïnvloeding door Devlin geen sprake. Mobutu had intussen andere adviseurs. De Binzagroep bestond niet meer. Bomboko en Nendaka hadden zich van Mobutu afgekeerd.

‘Er is veel onzin verteld over Mobutu’, zegt Devlin. ‘Hij heeft de fouten opgestapeld. Hij wist het tribalisme uit te schakelen, maar van economie wist hij niets af. Hij heeft mensen laten ombrengen en terechtstellen. Toch was hij geen killer zoals we die elders in Afrika aan het werk zagen. Congo/Zaïre was zelfs geen politiestaat zoals ze die in het oude Oostblok kenden. Er was een Koude Oorlog, en Mobutu was onze man op de juiste plaats. Zo simpel is dat.’

LARRY DEVLIN, ‘CHIEF OF STATION, CONGO. A MEMOIR OF 1960-1967’, NEW YORK, PUBLIC AFFAIRS, 269 BLZ., 25 EURO.

DOOR rik van cauwelaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content