Alice Nahon is een icoon van de Vlaamse literatuur. Het publiek kent haar als een ziekelijk, doodbraaf, gelovig en eenvoudig meisje. Wat vaak verzwegen wordt, is dat ze een onconventionele vrouw was met een turbulent liefdesleven. Ze droomde ook van een carrière als avant-gardedichteres. In een nieuwe biografie vraagt Manu van der Aa zich af of haar ‘groote operatie’ in 1931 geen abortus was.
De Eeuwfeestkliniek in de Harmoniestraat was gloednieuw toen Alice Nahon er in januari 1931 werd opgenomen. Het ziekenhuis was een jaar eerder op initiatief van de gegoede Antwerpse burgerij gebouwd ter gelegenheid van het honderdjarige bestaan van België. Het ging dus om een ultramoderne privékliniek, helemaal anders dan het oude, openbare Stuivenbergziekenhuis waar Nahon al enkele keren, gratis, behandeld was. Mogelijk achtte de dichteres – die nu op het kasteeldomein Cantecroy in Mortsel woonde, omgang had in hogere kringen en zelf, sinds juli 1920, ridder in de kroonorde was – een verblijf in een ziekenhuis van het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen beneden haar stand. Toch lijkt er meer aan de hand. Om te beginnen kon Nahon zich, met een maandinkomen van nog geen 350 frank, een behandeling in een dergelijke instelling financieel niet veroorloven. Daarnaast hing er een waas van geheimzinnigheid rond dit verblijf in de Eeuwfeestkliniek. Veel meer dan dat ze er een ‘groote operatie’ ondergaan had, liet ze er niet over los. De Franstalige Antwerpse schrijftster Marie Gevers, die de zieke dichteres meermaals bezocht, heeft het in haar herinneringen niet zonder bijbedoelingen over ‘cette opération sur laquel elle n’a jamais donné de détails’ (‘deze operatie waarover ze nooit bijzonderheden heeft gegeven’). Nochtans had Nahon vroegere behandelingen in haar correspondentie steeds uitvoerig en zonder gêne beschreven. Dat het voor haar deze keer echt een traumatische ervaring moet zijn geweest, blijkt uit een latere bekentenis: ‘Ik kan sinds de operatie niet meer reageren als vroeger – niet meer sterk zijn en volhouden. Ik zou bij ieder woord in tranen uitbarsten maar omdat ik niet durf, uit ik mijn verdriet in heftigheid.’
SEKSUEEL ACTIEF
Dit is een heikele aangelegenheid die om een verklaring vraagt, al kan die bij gebrek aan feitenmateriaal alleen hypothetisch zijn. Hoogstwaarschijnlijk ging het om een operatie van gynaecologische aard. Alles wat met seksualiteit te maken had, was nog decennialang het taboeonderwerp bij uitstek in het katholieke Vlaanderen. Over seksualiteit werd niet of alleen in bedekte termen gesproken. Dat Nahon seksueel vrij actief was – ook al niet zo evident voor een ongetrouwde vrouw in die tijd – kan niet langer ontkend worden. Het mag, gezien de beperkte beschikbaarheid van (bovendien onbetrouwbare) voorbehoedsmiddelen, niet verwonderen dat de promiscue dichteres zwanger kan zijn geworden. Was Marie Gevers’ getuigenis naar aanleiding van haar bezoek aan Cantecroy in oktober 1930, dat Nahon ondanks haar ‘ziekte’ mooier dan ooit was, een hint in die richting? Het is echter zo goed als zeker dat Alice Nahon nooit een kind gebaard heeft. Misschien heeft ze wel een miskraam gehad, of onderging ze een abortus? Omdat abortus in de jaren dertig nog volstrekt illegaal was en ‘vrijwel alle Belgische artsen de burgerlijke seksuele moraal propageerden en met medische argumenten staafden’, is het onwaarschijnlijk dat een dergelijke ingreep in een ziekenhuis plaatsgehad zou hebben. Nahon was bovendien ongeveer drie maanden gehospitaliseerd, wat veeleer wijst op een ernstige complicatie van bijvoorbeeld een miskraam of een niet vakkundig uitgevoerde vruchtafdrijving. Naar schatting 15 procent van alle vrouwen die in die tijd een illegale abortus ondergingen, hielden daar lichamelijk letsel aan over. Bij een aborteuse of ‘engeltjesmaakster’ was zo’n ingreep relatief goedkoop. Maar er waren ook dokters die de illegale ingreep, meestal tegen een forse vergoeding, in hun eigen kabinet uitvoerden. Charles Bonzon, die Nahon in 1916 had onderzocht, was naar verluidt zo’n arts.
HET SLEUTELGEDICHT
Een bijkomend argument voor de hypothese van een voortijdig afgebroken zwangerschap is te vinden in het handschrift van een ongepubliceerd gedicht (zie hiernaast).
Onder dit gedicht tekende de dichteres een sleutel, waarmee ze mogelijk wilde aangeven dat het om een sleutelgedicht gaat dat dus verwijzingen naar haar eigen leven bevat. Laten we even aannemen dat het ongeboren kind hier niet de clichématige metafoor is voor een gedicht in wording, maar dat hier wel degelijk een echt kind bedoeld wordt. In dit geval van – toegegeven – schaamteloze Hineininterpretierung draait het vooral om niet ingeloste verwachting: het lyrische ik krijgt van de bruidegom in plaats van de gebruikelijke witte bruidsjurk een paarse (‘malve’) jurk met donkere plooien. Aangezien paars in de katholieke liturgie de kleur van de boete is, kan men stellen dat de bruid het boetekleed moet aantrekken omdat ze gezondigd heeft. De violette dagen zouden kunnen verwijzen naar de veertigdaagse vastentijd voor Pasen. In 1931 liep die van 18 februari tot 5 april, pal in de periode dat Nahon in het ziekenhuis verbleef voor de zware medische ingreep. In de tweede strofe is de ‘blijde verwachting’ ingesloten door ‘verstilde smart’ en ‘kommer’. Hier lijkt het lyrische ik uiting te geven aan de twijfels omtrent de moeilijke beslissing of het het kind zal houden. Dat deze lelijke zaak haar ook letterlijk niet ‘vermooid’ heeft, daarvan getuigen de foto’s uit haar laatste levensjaren.
Indien Nahon inderdaad in behandeling was voor de complicaties van een zwangerschap die ze geheim wilde houden, dan zat ze beter in de Eeuwfeestkliniek dan in het haar vertrouwde Stuivenbergziekenhuis, waar nog steeds heel wat dokters en verpleegsters haar kenden. De Antwerpse vrienden wisten niets over haar operatie, haar familie blijkbaar wel. Volgens Marie Gevers zetten sommige familieleden haar onder druk om een testament te maken, overtuigd als ze waren dat de ziekelijke Alice niet lang meer te leven had. Maar ze genas en maakte plannen. Zo had Fernand Berckelaers, die in Frankrijk als Michel Seuphor naam aan het maken was, haar in de loop van maart een kaartje gestuurd vanuit Grasse. Ironisch genoeg zat híj nu in een sanatorium (‘Palais Stella’) als tbc-patiënt. Alice had graag hem én de zon willen terugzien: ‘Schrijf mij hoeveel ginder het verblijf kost Fernant, hoe weinig ook mijne middelen, ik zou trachten dit in orde te krijgen. Of zijt gij ginder en tête à tête? Dán zelfs ook… zult gij er wellicht geen bezwaar in vinden. Schrijf mij spoedig. Ik kan onmogelijk mijn garderobe vernieuwen, gij weet dus aan welk esthetisch gevaar gij u blootstelt!!!’ Berckelaers, die alleen was in Grasse, zag dat allemaal wel zitten. Palais Stella was weliswaar volgeboekt, maar voor Alice Nahon zouden ze nog wel een plaatsje vinden. Hij keerde echter al in mei naar Parijs terug, zodat het bij plannen is gebleven.
WIE WAS DE VADER?
Een andere vraag die geboden is, is natuurlijk wie de vader van het kind kon zijn. Behalve de ‘professeur’ die, volgens Marie Gevers, van haar hield en met haar wilde trouwen maar over wie anders niets bekend is, was er in deze jaren maar één man prominent in Nahons leven aanwezig: Prosper Verheyden. De Mechelaar Verheyden, zoon van een beeldhouwer, had natuurwetenschappen gestudeerd. Na zijn huwelijk met Augusta Lambin werkte hij enkele jaren in de drukkerij van zijn schoonvader. Via Emmanuel de Bom raakte hij in het schone boek en in boekbanden geïnteresseerd. Vanaf 1904 begon hij te publiceren, voornamelijk over boekgeschiedenis, boekbanden, literatuur en beiaarden. Kort voor de Eerste Wereldoorlog kon hij – en dit tot aan zijn pensioen – aan de slag als hoofd van de dienst van het Gemeenteblad van de stad Antwerpen. Uit oprechte bekommernis om het culturele welzijn van de Scheldestad, en bij uitbreiding van heel Vlaanderen, bemoeide hij zich vaak ongevraagd met zaken waar hij als ambtenaar niets mee te maken had. Maar omdat hij uitstekend zijn weg kende in de bureaucratie, over een netwerk van relaties beschikte en goed van de tongriem gesneden was, groeide hij uit tot dé Antwerpse regelneef voor culturele zaken. Dat Verheyden een echte charmeur was en meer dan één vrouw het hof gemaakt heeft, weten we al.
Het is duidelijk dat Verheyden Nahon al kende voor zij begin 1928 naar Mechelen (waar ze bibliothecaresse was geworden) verhuisde, maar kennelijk groeide de oorspronkelijk vaderlijke verhouding – Verheyden was 23 jaar ouder dan Nahon – pas in het begin van de jaren dertig, nadat de Limburgse dichter Jef Leynen definitief uit Nahons leven verdwenen was, uit tot een liefdesverhouding. De affaire bleef zeker niet onopgemerkt: ‘Alice Nahon komt ten onzent niet meer, omdat haar relaties met een getrouwd mens in Mechelen en Antwerpen [… ] publieke ergernis had [sic] verwekt’, schreef Gerard Walschap op 1 september 1932 aan pater Emiel Valvekens. Papa Nahon stond ten tijde van Verheydens bemoeienissen met de publicatie van Nahons derde dichtbundel Schaduw in 1928 al erg wantrouwig tegenover ‘mijnheer V.’ en zal later zijn redenen gehad hebben om van Karel Gessler wel te accepteren wat hij van Prosper Verheyden ‘in geen geval aanvaard [zou] hebben’. Maar zelfs al zou Verheyden niets met Nahons medische problemen te maken gehad hebben, hij was er wel de man naar om haar zowel moreel als materieel ter zijde te staan.
Andere mogelijke love interests uit die periode zijn weinig gedocumenteerd. Flor Peeters, de jonge organist van Mechelen, zou helemaal weg geweest zijn van de dichteres. Die gevoelens waren kennelijk niet wederzijds. Nog in Mechelen was er pastoor De Muyter, die zelf bekende: ‘Tussen Alice en mij heeft een schone vriendschap bestaan. Men heeft me zelfs eens, als ik hier te Mechelen onderpastoor was, “het lief van Alice Nahon” genoemd, en dat was laster.’ Tijdens haar verblijf in de Eeuwfeestkliniek daagde trouwens nog een andere eerwaarde uit het Antwerpse stadscentrum op, die haar na zijn eerste bezoek elke dag bloemen bracht. ‘Hij deed meer dan haar verzen bewonderen en was ook zeer gecharmeerd van haar persoonlijke verschijning’, wist Geert Pynenburg. Nahon zelf, die de man achteraf opzocht om hem te bedanken, liet hij daar heel suggestief aan toevoegen: ‘Het was een schone man die ook als man beminnen kon.’
Nahon keerde niet terug naar de kapelwoning op het kasteeldomein Cantecroy in Mortsel, maar reisde meteen naar Limburg waar ze ‘misschien wel voor twee maanden’ bij de Gesslers ging logeren. Voor ze naar Maaseik doorreisde, verbleef ze een paar dagen in een hotel in Hasselt waar ze tevergeefs contact zocht met Jef Leynen. Ze schreef hem: ‘Ik wou dat ik voor U iets doen kon, ik wou dat gij mij een klein beetje noodig hadt. Nu voel ik mij zoo beschaamd en misschien indringerig waar gij toch goed hebt laten zien dat gij mij, ook naar den gemoede, missen kunt. Wees goed voor Liezeke. Ik logeer vannacht te Hasselt en laat u nog weten in welk hotel. Wilt gij mij daar dan verwittigen zoohaast ge thuis komt?’ Ze ondertekende temerig met ‘uw trouwe droeve Lieske Nahon’. Maar zelfs dat hielp niet.
De pinksterdagen van 1931 bracht ze door bij Hubert en Helena Strick-Gessler en hun vijf kinderen in Waterschei. Eerst had ze nog eens geprobeerd of Leynen haar dan niet wilde ontvangen, maar ze ving opnieuw bot. Blijkbaar had ze het nu begrepen, want dit was haar laatste poging tot contact met de Hasseltse poète maudit.
HULPGELD
Als Nahon opnieuw een zelfstandig bestaan wilde opbouwen, moest ze uitkijken naar een nieuwe bron van inkomsten, want haar pensioen en de onzekere opbrengsten uit haar optredens volstonden daartoe niet. De mogelijkheden waren, in deze tijden van economische crisis en hoge werkloosheid, echter beperkt. Bovendien moest ze oppassen dat ze haar pensioen, dat de stad Mechelen haar had toegekend, niet kwijtraakte. Meer dan een wanhoopspoging zal het niet geweest zijn toen Nahon reageerde op een advertentie in de rubriek ‘Kleine Zoekers’ van de Haagsche Post en in Nederland solliciteerde naar een betrekking als gezelschapsdame. ‘Misschien ben ik wel de persoon die u geren bij u wenscht’, schreef ze aan de Haagse mevrouw envervolgde: ‘Ik kan u moeilijk zelf den lof over de kwaliteiten van mijn karakter spreken maar mijn naam is zeer bekend in Holland. Ik ben namelijk Vlaamsche Letterkundige en heb met veel succes 3 bundeltjes verzen uitgegeven. Het leven heeft mij niets dan tegenkanting gebracht maar alleen dit eene dat ik zonder groote geleerdheid, alleen met een klaar en ruim inzicht der dingen tot een resultaat heb gebracht van dichten bij Gods genade, is mijn groote troost.’ Echt opgewekt of wervend kan men deze brief niet noemen. Misschien is hij zelfs nooit verzonden.
Meer succes had een nieuwe demarche van bevriende literatoren bij het ministerie van Wetenschappen en Kunsten. Op 19 oktober 1931 bezorgde de betrokken dienst een rapport aan de minister met het advies 2500 frank ‘hulpgeld’ te verlenen aan de noodlijdende dichteres ‘in ruil voor een tiental exemplaren van een harer werken’. Drie dagen later gaf de liberale minister Robert Petitjean zijn fiat voor de aankoop van tien exemplaren van Schaduw voor de som van 2500 frank.
De Limburgse vrienden probeerden Alice ook zo goed en zo kwaad mogelijk te helpen. Op oudejaarsavond mocht ze bij de Stricks aanschuiven, en de Gesslers zorgden ervoor dat ze lezingen kon geven in Genk en Bree. Haar gezondheid speelde haar danig parten, waardoor ze begin januari 1932 enkele voordrachten had moeten afzeggen. Nahon had haar nutteloos gebleken verzet tegen haar publieke imago van ‘docile demi-sainte’ (‘volgzame, halve heilige’, dixit Marie Gevers) inmiddels opgegeven. Dat blijkt uit een confidentie aan het echtpaar Gessler over de lezing van 18 januari in Genk: ‘Mijne lezing zal erg saai zijn; ik heb bijkanst geen stem, ik zal het “en sourdine” moeten aflappen. We zullen dan maar wat meer pathos zetten op “kus” “hart” en “ziel” en “ach” en dat zal de luisteraars dan weer even wakker schudden!’ Van de opbrengst zou ze ‘natuurlijk’ een nieuwe jurk kopen: ‘Terwijl ik voor de menschen sta en spreek van “de kleine witte tempel van zelfbehoud” denk ik misschien alhoewel dat niet zeker is, aan het model van dat fameus kleed. Ik zeg niet dat ik de menschen appelen voor citroenen verkoop maar bij een echte vrouw heeft het geestelijke van haar denken tóch nog een kleed aan.’
‘LE PLUS DUR, LE PLUS CRU’
Tot publiceren van nieuw werk kwam ze niet meer. Schrijven deed ze nog wel ‘maar niet genoeg om eens goed er over te stoefen’. Marie Gevers beweerde dat Nahon plannen had voor een roman, ‘le plus dur, le plus cru qui eût jamais été publié’ (‘de hardste, de rauwste die ooit gepubliceerd zou zijn’), maar dat haar uitgever er geen brood in zag. Aan Lode Zielens vertelde ze dat de roman moest gaan over haar belevenissen in Stuivenberg en haar ervaringen in Tessenderlo. In Nahons literaire nalatenschap bevindt zich wel een groot aantal, ongeordende velletjes proza, maar het gaat zeker niet om een oorspronkelijke roman, wel om een vertaling uit het Frans van een historische roman waarin ene Jean Vialis de hoofdrol speelt. Daarnaast werkte ze aan ‘gedichten in proza’. Daarvan is slechts één, niet onverdienstelijke poging overgeleverd:
Wat is elegant zijn meer
dan z’n kleeren niet meer te voelen
Eruit te dansen
Weg uit de duizend onvolkomenheden
Weg uit het eenzame lichaam
weg uit het goedkoop kleed.
Ten slotte zijn er een kleine veertig al dan niet voltooide gedichten in handschrift bewaard. Het is moeilijk om die met zekerheid te dateren. Sommige van die gedichten stammen duidelijk uit de beginperiode. Het zijn gedichten die om een of andere reden niet gebundeld werden, bijvoorbeeld omdat het om gelegenheidsgedichten ging of omdat ze ondermaats waren. Enkele gedichten vielen wellicht uit de boot, ook voor de postume bundeling Maart-April, omdat ze naar vorm en inhoud niet geschikt geacht werden voor het typische Nahonpubliek. Onderzoekster Céline Beijer noemde ze ‘anders gerichte gedichten’, waarin ‘nauwelijks verhulde beelden van lichamelijkheid een rol spelen of waarin een weinig flatteus portret van een gekweld of mentaal gebroken lyrisch subject wordt gegeven’. Een gedicht als Liefde, dat wel een tijdschriftpublicatie kende, en Mijn bruidegom die schoonheid heet (het ‘sleutelgedicht’) behoren daartoe. Een van de radicaalste gedichten is het vermoedelijk in haar laatste levensjaren ontstane Wanorde van m’n ziel. De eerste drie strofen klinken zo:
Wanorde van m’n ziel
Ik haat U
Zooals ’n man de vrouw moet haten
Die hij niet liefheeft
En niet kan laten.
Zijn leven is van haar bestaan doorregen
Door spel en sleur van àl te langen duur
Zij woont in hem lijk lucht en regen
Woont in te zeer poreuze muur
Muur van m’n geest
Val om! verpoeier!
Dat eindelijk verdroog’ in heete zon
Voedsel voor woekerkruid op bouwvalbrokken
Vloeibaar vènijn waarvan ge zijt doortrokken
Wanorde die ik jaren haat
En tòch niet laten kon.
Renaat Korten had gelijk toen hij schreef dat Alice Nahon niet ‘uitgezongen’ was. Haar laatste gedichten laten door een andere toon, rijkere beeldspraak en vrijere versvorm zelfs een andere dichteres zien dan degene die iedereen kende. De vraag is alleen of die Alice Nahon nog op de liefde van het grote publiek had kunnen rekenen.
MANU VAN DER AA, IK HEB DE LIEFDE LIEFGEHAD. HET LEVEN VAN ALICE NAHON. LANNOO,TIELT 2008, 400 BLZ., 29,95 euro.
HET BOEK IS NIET VERKRIJGBAAR OP DE BOEKENBEURS, WELIN DE BOEKHANDEL.