Een IJzeren Gordijn doorheen Europa
Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende ook het einde van de zwaarbewapende verdedigingslijnen. De nieuwe naoorlogse versperringen hadden niet alleen als doel om gevaar van buitenaf te neutraliseren, maar ook om emigratie van de eigen bevolking te beletten. Een zeer bekend voorbeeld van dit laatste is de Berlijnse Muur.
Na een bittere strijd van bijna zes jaar hadden de Asmogendheden onder aanvoering van Duitsland, Japen en Italië de oorlog verloren. Op initiatief van de overwinnaars werd in augustus 1945 de grondslag gelegd van een nieuwe internationale organisatie, een opvolger van de Volkenbond, met als voornaamste opdracht het bewaren van de wereldvrede.
Op 26 juni 1945 ondertekenden vertegenwoordigers van de eenenvijftig lidstaten het handvest van de Verenigde Naties. De landen die verantwoordelijk werden gesteld voor de oorlog of die actief met hen hadden meegewerkt kregen een plaats in de wachtkamer: Italië mocht als eerste in 1955 toetreden, gevolgd door Japen een jaar later. De twee Duitse staten – De Duitse Bondsrepubliek (DBR) en de Duitse Democratische Republiek (DDR) – moesten wachten tot 1973. De vijf belangrijkste geallieerde landen – China, Frankrijk, de Sovjet-Unie, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika – kregen als permanente leden van de Veiligheidsraad het dagelijks bestuur van de organisatie in handen. Elk van hen had een vetorecht en dat zou al snel de nodige moeilijkheden opleveren.
De situatie op het wereldtoneel verbeterde niet toen de westerse geallieerden en de Sovjets in de Duitse bezettingszones die hen waren toegewezen, andere politieke keuzes maakten. Een ander groot probleem werd de volksverhuizing van enkele miljoenen Duitsers uit Oost-Europa die een onderkomen zochten in wat in 1949 de Duitse Bondsrepubliek zou worden.
Tijdens de topconferenties die in de laatste maanden van de oorlog waren gehouden, was al duidelijk geworden dat de westerse geallieerden en de Sovjet-Unie een uiteenlopende visie hadden op de wereldorde. Hoe langer de oorlog duurde hoe meer de Britse eerste minister Winston Churchill ervan overtuigd raakte dat Stalin de ambitie had om van heel Oost-Europa een Russisch wingewest te maken. Wellicht probeerde Churchill te redden wat er nog te redden viel toen hij in oktober 1944 Sovjetdictator Stalin een nota toeschoof met een mogelijke verdeling van de invloedssferen na de oorlog: Roemenië = Rusland 90% – anderen 10% / Griekenland = Groot-Brittannië 90% – Rusland 10% / Joegoslavië = 50%-50% / Hongarije = 50%-50% / Bulgarije = Rusland 75% – anderen 25%. Churchill had Polen en Tsjechoslowakije niet in zijn lijstje opgenomen, omdat hij meende dat die landen ‘onbetwistbaar’ behoorden tot de westerse invloedssfeer. Een fout uitgangspunt zo zou later blijken.
Machtsstrijd over de naoorlogse wereldorde
Hoewel de term ‘ijzeren gordijn’ allang voor de oorlog in gebruik was als aanduiding van een, meestal niet-fysieke scheiding tussen landen of groepen van landen met verschillende politieke regimes, werd het begrip wereldnieuws door Winston Churchill. De eerste keer dat de Britse premier ervan gebruikmaakte was vier dagen na de capitulatie van Duitsland in een telegram aan de nieuwe Amerikaanse president Harry Truman. Een jaar later formuleerde hij zijn zorgen nog wat scherper:
Churchills uitspraak was licht overdreven. Zo waren Berlijn en Wenen weliswaar omringd door gebieden onder Sovjetcontrole, maar hadden ze ook een westerse bezettingszone gekregen die nauwe contacten onderhield met West-Europa.
Het IJzeren Gordijn nam concrete vormen aan toen er in de maanden daarna overal langs de grenzen tussen Oost- en West-Europa versperringen kwamen die met het jaar ondoordringbaarder werden. Nergens ter wereld waren op dat ogenblik regio’s te vinden waar zoveel militair materiaal verzameld lag als in de buurt van die Grenze tussen Oost- en West-Duitsland. Er kwamen overal dubbele metalen afsluitingen en in de buurt van de belangrijkste steden ook betonnen afsluitingen. Het werd steeds duidelijker dat Stalin zowel in Wenen als in Berlijn een dominante rol wilde spelen. De tijd van de Koude Oorlog was begonnen.
De blokkade
In het voorjaar van 1948 beslisten de westerse geallieerden na overleg met de West-Duitse politieke partijen om in hun bezettingszones een onafhankelijke West-Duitse staat op te richten, een staat waarvan ook West-Berlijn deel moest uitmaken: de Duitse Bondsrepubliek (DBR). De situatie van Oost-Duitsland werd beschouwd als een zaak voor later, wanneer de gemoederen bedaard waren. Met die werkwijze kon Stalin geen vrede nemen. Hij dreigde ermee om het statuut van West-Berlijn op de helling te zetten als de Verenigde Staten en hun bondgenoten vasthielden aan hun standpunt.
De verbinding tussen West-Berlijn en de ruim honderdvijftig kilometer meer naar het westen gelegen westelijke zones was van bij het begin een twistpunt geweest. De bevoorrading van West-Berlijn moest gebeuren langs een beperkt aantal lucht- en landcorridors over en door de Sovjetbezettingszone.
In de late lente van 1948 begonnen de Sovjetautoriteiten in Oost-Berlijn de contacten tussen West-Berlijn en West-Duitsland te bemoeilijken. Op 14 juli kondigden ze een regelrechte blokkade van West-Berlijn af. Die blokkade viel samen met de invoering van een nieuwe munteenheid in de westelijke zones. De westerse geallieerde stoorden zich niet aan de Russische chantage en organiseerden prompt een luchtbrug naar West-Berlijn. Langs drie corridors, vertrekkende vanuit Hamburg, Hannover en München, werd de ingesloten hoofdstad bevoorraad met brandstof en voedsel. Het was een dubbeltje op zijn kant, maar het Westen haalde zijn slag thuis. De Sovjets lieten de bevoorradingstoestellen ongemoeid en maakten al in mei 1949 een einde aan de blokkade. In tien maanden tijd hadden de geallieerde toestellen 220.000 vluchten uitgevoerd en 1.750.000 ton goederen naar Berlijn gebracht.
De afgrendeling
De scheiding tussen de twee Duitse staten zorgde ervoor dat de inwoners langzamerhand van elkaar vervreemden. Dit gold niet voor Berlijn, waar er nog veelvuldige contacten mogelijk waren tussen de Berlijners in het oostelijk en het westelijk stadsdeel. De grens werd niet zwaarbewaakt en tal van Oost-Berlijners kon probleemloos dagelijks de zonegrens oversteken om in het Westen te gaan werken.
Maar de Sovjet- en DDR-leiders maakten zich grote zorgen over de steeds grotere groep Oost-Duitsers die via West-Berlijn naar het Westen vluchtten. Er dreigde een leegloop van Oost-Duitsland. Tussen 1950 en de zomer van 1961 staken bijna drie miljoen Oost-Duitsers de grens over om zich in het Westen te vestigen. Daarom vroeg de Oost-Duitse partijleider Walter Ulbricht zijn Sovjetcollega Nikita Chroesjtsjov om de Berlijnse ontsnappingsroute af te grendelen.
In de vroege ochtend van zondag van 13 augustus 1961 werd de grens met West-Berlijn en met het Westen bruusk afgesloten. Enkele dagen later begon de bouw van een muur. Over een afstand van ruim honderdvijftig kilometer werden de drie westelijke zones van Oost-Duitsland en Oost-Berlijn afgesloten. De Berlijnse Muur stond op Oost-Duits grondgebied. Honderd meter achter de echte muur kwam een tweede versperring. Tussenin lag een braakliggend terrein van om en bij de honderd meter. Landmijnen en elektrische bedrading maakten van deze zone met recht en reden een echte dodenstrook.
De Berlijnse Muur bestond in hoofdzaak uit een betonnen constructie van één meter breed en drie meter zestig hoog. Vanuit honderdzestien wachttorens hielden grenswachters – Vopo’s genoemd – de onmiddellijke omgeving van de muur in de gaten. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat heel weinig Oost-Berlijners naar het westelijke stadsdeel konden ontsnappen. Tussen 1961 en 1989 ging het om zo’n honderdduizend individuele ontsnappingspogingen, waarvan er iets meer dan vijfduizend slaagden.
Van bij het begin hadden de Oost-Duitse autoriteiten aan de bewakers van de muur een Schiessbefehl meegegeven: ‘Schrik er niet voor terug om jullie vuurwapens te gebruiken, ook niet wanneer vrouwen en kinderen betrokken zijn bij een uitbraakpoging. Het is een tactiek die verraders maar al te vaak gebruiken.’ Naar schatting tweehonderd Oost-Berlijners zijn omgekomen bij vluchtpogingen.
De val en afbraak
Aan het begin van de jaren 1970 verscheen Haalt de Sovjet-Unie 1984?, een essay van Sovjetdissident Andrej Amalrik. Niemand hechtte toen veel belang aan zijn stoutmoedige vraag, maar dit veranderde drastisch na de machtsovername van Michail Gorbatsjov in 1985. Als kersverse secretaris-generaal van de communistische partij probeerde Gorbatsjov de Sovjet-Unie geleidelijk aan om te vormen tot een meer democratische en vrije samenleving. Hij had hierbij een geleidelijke overgang voor ogen die steunde op perestrojka (hervormingen) en glasnost (openheid). Maar zowel in de Sovjet-Unie als in zijn satellietlanden was het geduld bij de bevolking op. De Polen waren de eersten om relatief vrije verkiezingen te organiseren. De Hongaren en de Tsjechen volgden en gooiden hun grenzen met het Westen open. Tienduizenden Oost-Duitsers trokken naar Hongarije om via de grens met Oostenrijk de Duitse Bondsrepubliek te bereiken.
De Oost-Duitse partijleider Erich Honecker besefte dat hij de zaken niet meer in handen had. Miljoenen Oost-Duitsers kwamen op straat onder de slogan ‘Wir sind das Volk’. Op 9 november 1989 liet de regering weten dat DDR-burgers voortaan probleemloos naar het buitenland konden gaan, ook naar de Bondsrepubliek. Op de vraag van een verbouwereerde journalist werd daaraan toegevoegd dat de regeling onmiddellijk van kracht werd. Eigenlijk had de regering een meldingsplicht ingevoerd voor wie over de grens wilde, maar in de euforie van het ogenblik werd met die maatregel geen rekening gehouden. Tienduizenden Oost-Duitsers trokken diezelfde avond nog naar de grens. Kort na elf uur ging de eerste slagboom naar omhoog en in de dagen die volgden werden de eerste delen van de Berlijnse Muur neergehaald. De echte afbraak begon in juni 1990 en duurde tot in 1992.
Vandaag kun je langs de kant van de weg in de voormalige DDR stapels betonnen platen zien liggen die ooit deel hebben uitgemaakt van de muur; sommige zijn gebruikt om er – niet al te comfortabele – fietspaden mee aan te leggen.