Jan Vanriet is vooral bekend voor zijn tekeningen en schilderijen, maar hij werkt(e) ook vaak samen met schrijvers als Hugo Claus en Cees Nooteboom. Een gesprek met Vanriet over de inner circle van Claus en Hugues C. Pernath en over het ‘heftig madammeke’ van Jef Geeraerts.

Hij leest heel graag literaire memoires maar zelf wil hij er geen schrijven. Jammer, want de 61-jarige Jan Vanriet, tekenaar-schilder, is al vanaf zijn vijftiende in contact met iedereen van naam en faam in letterkundig Vlaanderen: van de Pink Poets rond Nic van Bruggen en Hugues C. Pernath tot de jonge Ivo Michiels en Jef Geeraerts. Zijn jarenlange vriendschap met Hugo Claus is misschien de rode draad in die literaire relaties. Komt er bij dat Simone Lenaerts, die onlangs met haar roman Zeewater is zout, zeggen ze de Debuutprijs heeft gewonnen, zijn echtgenote is. Aanleidingen genoeg dus om Vanriet eens aan het woord te laten over zijn herinneringen aan het rijke Vlaamse literaire leven.

Vanriet heeft trouwens altijd zelf geschreven. Eerst als jonge cultuurjournalist bij de Volksgazet van Jos ‘Kop’ Van Eynde, waar hij van Piet van Aken carte blanche kreeg om elke week een bladzijde vol te pennen over een poëziebundel of een tentoonstelling naar keuze. Later trad Vanriet, die in 1972 definitief voor een teken- en schilderscarrière had gekozen, geregeld op als gelegenheidscolumnist. Een tijdje terug nog voor Weekend Knack. Hij publiceerde ook verschillende dichtbundels, waaronder Stormlicht (2008), zijn meest recente. De literaire portretten van vrienden in deze bundel vormen een pendant van zijn geschilderde portretten. Hopelijk komt er ooit nog een boek van Vanriet waarbij beide – de literaire én geschilderde momentopnames – zij aan zij staan. Wie zijn literair in memoriam voor Frans Verleyen, voormalig hoofdredacteur van Knack, in ‘Sombere zanger’ completeert met Vanriets schilderij van Verleyen uit 1994, kan haast niet anders dan ontroerd zijn: ‘Wij missen het lied / over gretigheid en verval, / Faust in zijn zwarte ogen, / wij missen die dwalende bas, / de rijen gesloten / ontwaken in gregoriaans / tot den strijd ons geschaard, / de mars van de falanx / de mars van de brigade, / wij missen het lied.’

Vanriet was kind van socialistische ouders – vader was schepen in Hoboken – en zou zijn engagement nooit wegsteken, zoals ook blijkt uit de militante retoriek aan het slot van het geciteerde gedicht over Verleyen. Hij werkte nog mee aan progressieve bladen als Links, De Nieuwe en De nieuwe maand. Al op de schoolbanken maakte hij persoonlijk kennis met Ivo Michiels.

Jan Vanriet: Klopt, in mijn atheneumperiode leerde ik Ivo Michiels kennen. Die had toen net Het boek alfa uit. Ik was vijftien en dweepte daar erg mee. Ik had Michiels ook al horen voorlezen en dat was een belevenis: hoe hij zijn tekst kon overbrengen met cadansen en met zijn prachtige stemtimbre. Ik wilde een spreekbeurt geven over die roman en mocht daarom bij Michiels thuis komen. Daar keek ik mij de ogen uit. Ik kwam in dat modernistische salon, met ijzeren vlechtzeteltjes van Bertoia, een glazen salontafel van Yves Klein vol blauw kleurpigment, en aan de muren abstracte werken van Lucio Fontana, Grippa en Jef Verheyen. Wauw!, dacht ik, modern times. Alsof ik een andere planeet betrad. En dan Ivo zelf, strak in het pak, modieuze smalle das, dun ijzeren brilletje. Zo uit Milaan. Uit een film van Michelangelo Antonioni. Iemand van de avant-garde!’

U kwam toen ook in contact met de Pink Poets?

JAN VANRIET: Ik was een heel goede vriend van Nic van Bruggen. Ik kende hem aanvankelijk als voetbalreporter bij Beerschot, ‘van op het Kiel’, zoals dat toen heette, die erg fraai geformuleerde commentaren gaf. Ik ontmoette hem als voetballiefhebber en achteraf hoorde ik dan dat hij ook gedichten schreef. We gingen samen voetballen met andere teams die in de reclamesector werkzaam waren. Nic van Bruggen was een briljante copywriter. Zjef Van Uytsel speelde bij ons in de ploeg, en Paul Koeck was doelman. Ik reed toen altijd mee met Nic in zijn groene Porsche.

De Pink Poets in het algemeen en Van Bruggen in het bijzonder hadden de reputatie dandy’s te zijn.

VANRIET: Eigenlijk was Nic een eenvoudige, lieve en vooral eenzame man. Hij leefde fundamenteel alleen, zoals Paul Léautaud, met een aantal poezen. Maar hij cultiveerde willens nillens dat bravoure-imago waarvan de Pink Poets dachten dat ze het moesten cultiveren. Hugues C. Pernath, de zogenaamde gouverneur van de Pink Poets, was ook veel warmer dan hij zich voordeed en alleszins veel minder hautain dan je zou denken. Hij vertelde met zwier over zijn ontslag als boekhouder bij een uitgeverij omdat hij er een boek had gestolen of over zijn filmavonturen in Polen, waar hij een filmopleiding was gaan volgen en figurant was geweest in avant-gardefims. Het waren heel aparte figuren, die wilden leven als seigneurs. Ze wilden het provinciale Antwerpen ontstijgen en daarom legden ze ook zoveel internationale contacten.

Toen ik als twintigjarige bij Pernath thuis kwam, in dat smaakvol gedecoreerde appartement in de Antwerpse binnenstad, was dat ongeveer dezelfde ervaring als bij Michiels. Het kwam neer op een lokale Bildungsreise. Pernath had een schitterende collectie van Dan van Severen, allemaal heel streng en ascetisch. Er hing ook werk van Wols aan de muur. Het bevreemdde mij dat Pernath zo opliep met mijn tekeningen, die toch helemaal anders van stijl waren. Er waren kunstenaars, oude vrienden van Pernath, die toen zeer jaloers waren. Ze gunden mij die aandacht niet en reageerden als bedrogen minnaars.

Toch bent u zelf nooit lid geworden van hun club?

VANRIET: Pink Poet zijn vereiste een levenshouding die niet de mijne was. Ik kende veel van die mensen, sommigen waren goede vrienden. Maar ik pas voor ceremoniële handelingen, voor codes, voor inwijdingen.

U ontmoette de Pink Poets dus vooral buiten hun vergaderingen?

VANRIET: Ja, dat was in de Vécu, een culturele privéclub in Antwerpen. Pernath kwam daar vaak. Toen ik in mijn laatste jaar op de academie zat, heeft Hugues mij in contact gebracht met diamantair-galeriehouder Jan Lens. Hij vertaalde catalogusteksten voor Lens. Hij vond dat ik als beginnend tekenaar onderdak moest vinden bij die toenmalig grootste Antwerpse galerie. Ik volgde dat hele wereldje niet en wist zelfs niet van het bestaan van Lens af. Nu is dat helemaal anders en beginnen kunstenaars al vanaf hun eerste stappen te netwerken, maar ik was in de jaren zestig echt een onbeschreven blad. Het is Hugues die voor mij een afspraak heeft geregeld bij galerie Lens en zo was ik als schilder gelanceerd.

Was Pernath als gouverneur van de Pink Poets de spil van de beweging?

VANRIET: Zoals Hugues een satelliet was rond Claus, zo cirkelden er allerlei vreemde lichamen rond de nukkige, wat dove dichter. Er was een notaris uit het Waasland, ik geloof dat hij ook voorzitter was van een voetbalclub uit tweede klasse, en die pakte graag uit met zijn mondaine uitstapjes. ‘Pas terug uit Rome’, en dan begon hij het sappige verhaal over zijn ontmoeting met de beroemde filmactrice Anita Ekberg die hij zelfs op zijn hotelkamer ontving. ‘Anita Ekberg, dé Anita Ekberg? De diva uit 8 1/2 van Federico Fellini?’ Inderdaad, dat was ze. En dan kreeg je alle triomfantelijke details, die Pernath soms smalend of sarcastisch becommentarieerde. Het was niet mijn wereld, maar ik hield van die verbale bravoure.

Maar er waren ook de gesprekken die getuigden van hun grote belezenheid en waar ik veel van opstak. Vooral met de jong verongelukte Jan de Roek en met Henri-Floris Jespers, hét geheugen van de Vlaamse modernistische literatuur. Die zag ik dan weer vaak in een ander café, waar jonge acteurs kwamen. We hadden daar ook een huiszanger, Wim de Craene, die we Basiel noemden, omdat er toen een poëzieprijs was die de Basiel de Crae- ne-prijs heette, vernoemd naar een priester-dichter uit Merendree. Voor een caféoptreden van ‘Basiel’ de Craene heb ik mijn eerste toneelattribuut gemaakt. Het was de tijd dat iedereen de liedjes van Jaap Fischer uit het hoofd kende.

Bizar eigenlijk dat veel van die Pink Poets zo jong zijn gestorven.

VANRIET: Er zit heel veel tragiek in die beweging, want buiten Jespers en Patrick Conrad zijn ze bijna allemaal jong gestorven: van De Roek, domweg omgekomen in een auto-ongeluk tot Van Bruggen, Pernath en Paul Snoek die amper vijftig werden of zelfs niet. Het is een heel vreemde collectie, die Antwerpse dichters, en dan moet ik ook aan Eddy Van Vliet denken die te jong is gestorven én aan Georges Adé, Michel Bartosik en Wilfried Adams. Snel opgebrand vuur is het geweest.

In 1968 lag u mee aan de wieg van de fameuze ‘anticensuuravond’ tegen het beleid van toenmalig minister van Justitie Alfons Vranckx?

VANRIET: In de periode 1966-1968 waren er allerlei incidenten die, laten we zeggen, uiting gaven aan een grote bekommernis van de overheid op het vlak van goede zeden. Als je ziet wat nu allemaal kan, klinkt het belachelijk. Maar goed, toen waren er huiszoekingen bij redactieleden van opruiende, gestencilde tijdschriftjes. En werd Hugo Claus vervolgd omdat hij in Masscheroen drie mannen als naakte Heilige Drievuldigheid op het podium had gezet. Vandaag kun je publiekelijk allerlei keukengerief in je schaamdelen stoppen. O tempora, o mores!zegt dan Bart De Wever. Of was het toch Cicero?

Hoe sloegen jullie toen de handen in elkaar?

VANRIET: Wij vonden dat we tegen die censuur moesten ageren en zo ontstond het Comité van Waakzaamheid, met Eddy Van Vliet, Hugo Raes, Julien Weverbergh, Pernath, Jef Geeraerts en nog enkele anderen. Ik zat in mijn eerste jaar van de kunstacademie en kende toen al die auteurs. Ik heb dan het initiatief genomen voor de anticensuuravond, een grote read-in in de Antwerpse schouwburg Majestic. Geeraerts heeft me daarbij flink geholpen met enveloppen schrijven en zo. Daar was hij niet te beroerd voor. Hij betaalde ook de huurwaarborg voor de zaal. Hij woonde vlakbij die schouwburg, boven een bar of uitzuiptent, met een heftig madammeke. Ik schoof er soms mee aan tafel, maar dat was nooit rustig eten. Ze verdween geregeld voor enkele ogenblikken ‘want mijn klant staat beneden te koekeloeren’. Of ze troonde achter het raam in haar etalage, en mijn vrouw Simone die toen nog les gaf, kwam recht van school om een babbeltje te slaan. Simone zat dan mee in de etalage te kwekken, met de boekentas aan haar voeten. Gelukkig passeerde er niemand van de oudervereniging.

De stemming van mei 68 kortom?

VANRIET: Met ons Comité hadden we allerlei voorbereidende vergaderingen, meestal in het achterzaaltje van een café dat door een kleinkunstzanger werd opengehouden, een soort zeurende Hollander die met een vreemd accent Georges Brassens zong. We meenden dat we moesten opkomen voor het vrije woord, maar we vonden het ook een beetje spannend, een soort ‘Sjors en de rebellenclub’. Samizdat in Vlaanderen! Misschien wachtte buiten de BOB.! Tja, we dachten dat er een heldenaureool op ons afstraalde.

En hoe werd Claus dan lid van die ‘Sjors en de rebellenclub’?

VANRIET: Voor ons was het belangrijk dat Claus aan die protestavond zou deelnemen. Hij was toch hét literaire uithangbord en de enige van ons die zich echt slachtoffer kon noemen. Hij werd trouwens uit zijn burgerrechten ontzet. Goed, Pernath was onze verbindingsman met Hugo, die toen als een artistieke herenboer in het afgelegen Nukerke woonde. Trouwens, Hugues was een van de drie naakte acteurs uit Masscheroen. Hij vertelde ons hoe het met Hugo zat, hoe diens muts stond, of hij ging komen of niet. Maar dat was toch niet écht duidelijk. Ik wilde meer zekerheid. ‘Kunnen we niet bellen?’ vroeg ik aan Pernath. ‘ Neeje, dat ging niet, den Hugo zit in Spanje.’ Ik weet niet waarom, maar ik geloofde er geen fluit van. Ik ging naar het koertje met de toiletten, de sigarettenmachine en de openbare telefoon. Ik belde Nukerke en hoorde meteen de mythische stem van de meester. De eerste keer dat ik hem sprak. En jazeker, hij zou komen. En natuurlijk, zijn naam mocht op de affiche. Ik ben dan terug naar de vergadering gegaan, maar heb verder niets gezegd. Ik wilde Hugues niet voor schut zetten. Maar ik besefte hoe Pernath Claus exclusief voor zich wilde houden. Hij behoorde tot diens inner circle en wilde die bevoorrechte positie exploiteren. Het was de eerste keer dat ik het machtsspel binnen zo’n soort hofhouding, zoals die rond Claus cirkelde, meemaakte. Een wit voetje willen halen, proberen te scoren. En ik begreep het al te goed. Want als tiener dweepte ik ook met Hugo. En je kon niet anders dan van die man houden.

U was een goede vriend van Claus?

VANRIET: Ik heb Claus pas goed leren kennen eind jaren tachtig, toen we elkaar bijna twee keer per week zagen. Dat kon in Antwerpen zijn, waar we met vijf koppels elkaar iedere zondag zagen, of in Zuid-Frankrijk waar ikzelf en Hugo een huis bezaten. We hadden met Hugo la boule parquée, onze pétanqueclub, opgericht en we speelden er elke week, weer of geen weer. Zo hebben we ooit op nieuwjaarsochtend, toen het mistig was en vroor, pétanque gespeeld op het strand van Calais. Met handschoenen, mutsen en sjaals om. We hoorden alleen het getoeter van voorbijvarende schepen achter een muur van mist. We kwamen ook samen om bij regenweer trivial pursuit te spelen, of we gingen naar het toneel of de film.

Wat voor iemand was Claus in de persoonlijke omgang?

VANRIET: Hij was natuurlijk een immense figuur, die je heel veel kon bijbrengen en je attent maakte op van alles en nog wat. Met Hugo een tentoonstelling bezoeken was een openbaring. Hij had een uitstekende kijk op kunst en een ongemeen uitgebreide bagage: je hoefde simpelweg geen catalogus te kopen. Hij was ook een heel bescheiden man.

In de media kwam hij soms nochtans arrogant over?

VANRIET: Als je met Hugo aan tafel zat, was hij er niet op uit om de eerste viool te spelen. Hij luisterde en kon zich echt wegcijferen. Af en toe kwam hij dan leuk uit de hoek. Ik ken niemand die zo’n leegte bij mij heeft achtergelaten. Je kon je echt koesteren aan zijn aanwezigheid.

Claus was ook een dubbeltalent : hij schreef én schilderde.

VANRIET: Hij is een van de knapste tekenaars die ik ooit gekend heb en gelukkig hebben we hem kunnen overtuigen om op het einde van zijn leven met dat talent naar buiten te komen. Hij was een virtuoos tekenaar die met één lijn vanuit de soepele pols iets kon neerzetten. Ik was jaloers op dat tekentalent. Ikzelf heb niet die vlotte, ongedwongen manier. Zwart-wittekeningen was zijn fort. Hij was een goede vriend van Pierre Alechinsky, maar in het zuivere tekenwerk moest hij zeker niet onderdoen voor Alechinsky. Als ik hem dat dan vertelde, lachte hij dat weg. Hij hengelde niet naar complimenten.

MARC RUYTERS, JAN VANRIET. PARCOURS 1966-2008, UITGEVERIJ SNOECK, 240 BLZ., 28 EURO.JAN VANRIET, STORMLICHT, WAGENER & VAN SANTEN, SLIEDRECHT, 2008, 80 BLZ., 16,95 EUROJAN VANRIET, JEF, CATALOGUS BIJ DE EXPOSITIE OVER DE VLAAMSGEZINDE COMMUNIST JEF VAN EXTERGEM, 15 EURO. DE EXPOSITIE LOOPT NOG TOT 5 DECEMBER, DE RODE 7, SINT-JANSPLEIN 7, ANTWERPEN.

DOOR FRANK HELLEMANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content