Vorige zaterdag werd de schrijver André Malraux in Parijs ?gepantheoniseerd? : de mythe van een groots en eendrachtig land.

IN APRIL 1966 plaatste Jean-Louis Barrault van het Théâtre de France het stuk ?Les paravents? van Jean Genet op de affiche van het Odéon in Parijs. Het was, zoals bij Genet te doen gebruikelijk, niet ?mooi? of ?fatsoenlijk? wat daar te zien viel. Toen maakte men over zulke dingen nog groot tumult op straat. Het parlement wou het Théâtre de France straffen door de subsidiekraan dicht te draaien. Toen kwam de minister van Cultuur op het parlementaire spreekgestoelte. Hij heette André Malraux en zei : ?De vrijheid, dames en heren, heeft niet altijd schone handen ; maar wanneer ze geen schone handen heeft, moet men zich tweemaal bedenken alvorens haar door het raam te kieperen.? Er werd niet geraakt aan de subsidies.

Eén van de relmakers die het stuk van Genet wou verbieden en door Malraux werd tegengesproken, was een gedemobiliseerde parachutist uit de Algerijnse oorlog, Jean-Marie Le Pen, vandaag de leider van het extreem-rechtse Front National (FN). Lieden als hij houden vol. Vorige week weerde een van zijn geestesgenoten, Jean-Marie le Chevalier, de FN-burgemeester van Toulon, de auteur Marek Halter van een boekenfeest in zijn stad. ?Niet opportuun? want niet Frans-volksverbonden genoeg, aldus Le Chevalier over deze Franse schrijver van Pools-joodse afkomst. Malraux zou nog te doen hebben gehad.

ABSURD.

Al noemde hij zichzelf wel vaker een farfelu, Malraux was nooit bang om zijn handen vuil te maken, om iets te doen, tot stand te brengen. Deze man van het woord wou ook altijd een man van de daad zijn en maakte zodoende van zijn eigen leven zijn belangrijkste kunstwerk. Een mens moet zijn eigen leven maken en zo zichzelf transcenderen, metamorfoseren. Men moet, vond Malraux, zijn lot in eigen handen nemen en weigeren dat lijdzaam te ondergaan, met Antigone of Jeanne d’Arc als mythische voorbeelden. Hij koos dus ook de kant van wie opstond tegen het koloniale regime in Frans Indochina, van de Chinese revolutionairen van de jaren ’20, de republikeinen tijdens de Spaanse Burgeroorlog, het verzet tijdens de Duitse bezetting van Frankrijk. Laat in zijn leven schaarde hij zich nog vierkant achter de afscheiding van Bangladesh van Pakistan.

?Een slaaf zegt ja,? aldus Malraux in een toespraak. Vandaar zijn bewondering voor al wie nee zei, wie weigerde om een slaaf te zijn, de vrijheid nam om in opstand te komen tegen een voorbeschiktheid en die de ambitie had om de loop van de geschiedenis te veranderen. Er lag een diep filosofisch fundament onder die vrijheidsethiek. Malraux had een tragische, romantische en heroïsche visie op het menselijke bestaan. De dood was voor hem de ultieme waarheid in het leven van elk mens. Hij had het in zijn onmiddellijke omgeving vaak genoeg meegemaakt : zijn vader pleegde zelfmoord, zijn grootvader ook, zijn tweede levensgezellin verongelukte, zijn twee zonen ook. En dat er een God bestond, die de absurditeit van een onvermijdelijk op de dood uitlopende menselijke leven een zin kon geven, was voor hem ondenkbaar.

Daarom zag Malraux de kunst als het alternatief voor de functie die de godsdienst tevoren vervulde, in de oorspronkelijke betekenis van het woord : een verband en een zin geven. Om die rol te kunnen vervullen, moest de kunst de volledige vrijheid genieten, opdat zoveel mogelijk stemmen zouden weerklinken die een antwoord konden geven op ’s mensen vragen. Wellicht verklaart die optie mee waarom Malraux, altijd een overtuigd democraat en dus principieel antifascist, in de jaren dertig wel dicht in de buurt van het communisme verzeilde maar nimmer een stalinist werd : omdat hij zich onmogelijk kon verenigen met de knevelarijen van het socialistisch realisme.

Elk individu diende voor Malraux in nietzscheaanse zin zichzelf en dus de absurditeit te overstijgen. En zoals een slaaf leeft en sterft in de aanvaarding van zijn lot, zo kon de vrije mens alleen in een transcendentie van zichzelf de absurditeit van zijn condition humaine overstijgen. Malraux bedoelde dat allemaal erg concreet, vandaar dat hij als een Tintin-reporter de wereld afstruinde, vandaar vooral dat hij, onmiddellijk bij het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog, vóór iemand anders zich engageerde, vóór er van Internationale Brigades sprake was, een luchtmachtje voor de republikeinen uit de grond stampte.

BEURSSPECULANT.

Malraux, toen een dandy die niet eens kon fietsen of autorijden, laat staan een vliegtuig besturen, zamelde daar wat piloten bij elkaar, met gammele, aandoenlijk slecht ontworpen toestellen die absoluut niet geschikt waren voor datgene waarvoor ze werden ingezet (de bommen moesten een beetje op de tast door een raampje naar buiten worden gemikt). Toch slaagde hij erin om met dat zootje ongeregeld van zijn Escadrille España reële militaire successen te boeken. Malraux was een bevlogen avonturier, altijd de door hem mateloos bewonderde T.E. Lawrence (?Lawrence of Arabia?) achterna. Een mens diende zijn handtekening op de geschiedenis achter te laten. ?Signé Malraux?, zoals de titel die Jean-François Lyotard zijn recent verschenen boek over deze schrijver-avonturier meegaf.

Malraux, geboren in 1901, groeide op in de modernistische avant-garde zijn eerste publicaties gingen onder andere over het kubisme. Maar hij was te romantisch, te veel avonturier, te veel idealist om bij dat modernisme te blijven. Hij was, enigszins paradoxaal, te diep verwikkeld in de concrete zaken van de wereld : als beursspeculant (zo voorzag hij een paar jaar in zijn levensonderhoud), uitgever, journalist, schrijver (onder meer van ?La condition humaine?, waarvoor hij in 1933 de prix Goncourt kreeg), als ontdekkingsreiziger op zoek naar de verdwenen hoofdstad van de koningin van Saba in Jemen, als vrijheidsstrijder in Spanje en, tijdens de Tweede Wereldoorlog, na een periode van ontmoediging en oorlogsmoeheid, als verzetsleider ?kolonel Berger?, zij het meer als een symbool van het engagement dan als strateeg te velde.

Na de Tweede Wereldoorlog was deze man van de daad ook niet in het existentialisme terug te vinden, maar aan de kant van generaal Charles de Gaulle, in de politiek, bij de macht. Als hij ergens zijn handen vuil maakte, was het daar, in de politiek, eerst als propagandaleider van De Gaulles Rassemblement du Peuple Français (RPF), later als minister van Cultuur, zolang de generaal aan de macht bleef. Op kabinetsraden zat hij steevast, wat sfinxachtig, aan de rechterhand van president de Gaulle. De generaal was iemand naar wie hij opkeek, want hij zag hem, net als bijvoorbeeld Mao Zedong, als iemand die nee durfde te zeggen. In 1940, toen Frankrijk was verslagen en door de Duitsers bezet, terwijl een groot deel van het establishment zich achter Vichy schaarde, het collaboratie-regime van Philippe Pétain, had De Gaulle nee gezegd.

MONA LISA.

Misschien net omdat hij toen zijn handen vuil aan het maken was, heeft Malraux na de oorlog nooit nog een roman geschreven. Hij was ondertussen wel de uitvinder van het ministerschap van Cultuur. Of liever : van ?Culturele Zaken?, de dingen rond de cultuur, want de cultuur liet zich niet dirigeren, zeker niet door de staat. Malraux geloofde rotsvast in wat nu een illusie is gebleken : de democratisering van de cultuur. Hij wou de kunst zo dicht mogelijk in de buurt van de mensen en richtte overal te lande culturele centra op. Hij inventariseerde het culturele patrimonium, waarvan hij vond dat iedereen er toegang toe moest hebben, hij ijverde voor monumentenzorg, hij liet de Parijse gebouwen en monumenten schoonschrobben, waardoor de hele stad een veel lichtere kleur kreeg. Omdat hij vond dat een mens nooit beschaving genoeg heeft, de kunst van overal en van alle tijden is, en alle cultuur daarom aan iedereen toebehoort, stuurde hij de Mona Lisa naar Washington en de Venus van Milo naar Tokyo en haalde hij Toetanchamon naar Parijs.

In zijn ministerschap werd Malraux een officiële culturele goeroe. Hij vertegenwoordigde een zeker soort, genereus en ethisch bewogen, universalistisch Frankrijk. Hij werd er letterlijk de woordvoerder van : hij was een uitstekend redenaar, die sprak alsof de microfoon nog niet was uitgevonden. Maar in 1968 leek de spanningsboog tussen macht en cultuur te breken. Hij zette Barrault aan de deur omdat die zijn Odéon voor de contestanten van mei ’68 open had gezet, hij liep op kop in een betoging van conservatieven en reactionairen tégen de contestatie. Een jaar later trad De Gaulle af en eindigde ook Malraux’ ministerschap. De generaal overleefde dat maar één jaar. Op 23 november 1976, net twintig jaar geleden, stierf ook Malraux.

Die twintigste verjaardag, vorige zaterdag, was voor de huidige Franse president Jacques Chirac de aanleiding om Malraux een plaats te geven in het Panthéon in Parijs. In deze gewezen kerk organiseert het republikeinse Frankrijk zijn dodencultus. Daar eert, aldus het fronton, ?het erkentelijke vaderland? zijn ?grote doden?. Daarmee schetsen de doorluchtige lijken van het Panthéon de geschiedenis van de Franse natie. Met Malraux krijgt het gaullisme daarin voor het eerst een plaats. Bij ontstentenis van De Gaulle zelf, want die wou niet weg van het kerkhof van Colombey-les-deux-Eglises.

EENDRACHTIG.

Deze dodencultus van het Panthéon is staatstheater Chiracs voorganger François Mitterrand, die nooit voor het wijdse gebaar terugschrok, wist dat perfect te bespelen, bijvoorbeeld toen hij bij zijn ambtsaanvaarding in 1981 met veel pompe in het Panthéon een roos ging neerleggen op de grafstenen van de grote socialistische leiders Léon Blum en Jean Jaurès en van de legendarische verzetsleider Jean Moulin. Het echte Frankrijk was links, toen. Via personne interposée Malraux en dus De Gaulle wil Chirac dat beeld corrigeren. Hij canoniseert ermee de gaullistische traditie waarvan hij, sinds kort toch, de erfgenaam wil zijn. Met dit staatsvertoon verheft hij zich tegelijk boven deze tijd van technocratische politiek, middelmatige politici of partijtwisten. Tegelijk blaast hij ermee nog eens nieuw leven in de nationale mythe die hij eerder dit jaar al celebreerde met de Clovis-herdenkingen.

Want een goede, ?objectieve? reden voor Malraux’ bijzetting in het Panthéon is er niet echt : er zijn betere schrijvers geweest deze eeuw, succesvollere politici, originelere denkers. Maar toch maakt niemand echt bezwaar tegen de figuur Malraux, zeker ook ?links? niet, vandaag in de oppositie, dat hem altijd, ondanks ’68, tot zijn kamp heeft gerekend. Die consensus wil Chirac op hemzelf laten afstralen.

Malraux representeert een heimwee naar een grote, avontuurlijke politiek, bedreven door romantische idealisten die aan hun tijd ontstegen. Helden, kortom. Men schijnt zulke bevlogen politici tegenwoordig te missen. Chirac nam dus een risico door vorige zaterdag zelf de plechtige rede te willen houden toen Malraux’ lijkbaar het Panthéon werd binnengedragen. Eigenlijk had de Spaanse schrijver-politicus Jorge Semprún dat moeten doen, maar dat wou Chirac niet, want Semprún is tenslotte een socialist.

Het risico is dat Chiracs ambitie als staatsman-met-visie tegen de feiten zal worden afgewogen. Temeer daar hij, op het plein vóór het Panthéon waar hij zaterdagavond in de kou die rede hield, op de plek stond waar in 1964 ook Malraux had gestaan, als redenaar toen Jean Moulin zijn plek in de crypte kreeg. Maar Chiracs ambitie is groot en kennelijk een risico waard. Via Malraux, De Gaulle, Moulin en het verzet gooide hij een brug naar de gaullistische mythe van nationale eendracht die toen, na de internationalistische avonturen van de jaren dertig, werd gecreëerd. En dus zei Chirac zaterdag, net voor het koor van het leger het verzetslied aanhief : ?Malraux was geen man van links, niet van rechts, maar van Frankrijk.?

Marc Reynebeau

André Malraux in het Panthéon : er moet méér zijn dan de dood.

Malraux in de dodencultus : vervanger van de afwezige generaal.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content