‘Schaf de loonindexering af’, zeggen de werkgevers. ‘Raak niet aan de loonindexering’, roepen de vakbonden. Maar nu Europa zich moeit, is er voor de politiek geen ontkomen meer aan: de voor- en nadelen van een ‘Belgische heilige koe’ zullen eindelijk bestudeerd worden. Knack geeft een aanzet.
In februari klom de inflatie op tot net geen 3,4 procent. Zo veel is het leven duurder dan een jaar geleden. Vooral nieuwe prijsstijgingen voor huisbrandolie, diesel, gas en elektriciteit hebben in de voorbije maand de index van de consumptieprijzen verder de hoogte in gejaagd. Zonder die ‘energiedragers’ zou het inflatiecijfer de helft kleiner en tegenover januari licht gedaald zijn. Een kentering wordt niet meteen verwacht nu de Arabische revolte grote onzekerheid op de oliemarkten veroorzaakt en de olieprijs richting 110 dollar per vat klimt.
Sombere bespiegelingen over een nieuwe energiecrisis doen haast vergeten dat het in vergelijking met 2008 nog relatief meevalt met het ritme en de hoogte van de inflatie. Op jaarbasis bedroeg die toen bijna 4,5 procent en in de zomer was er zelfs een piek van 5,9 procent. Die uitzonderlijke cijfers waren eveneens toe te schrijven aan galopperende energieprijzen. Voor een vat ruwe olie werd op een bepaald moment zelfs een recordprijs van 145 dollar genoteerd.
Het verschil met 2008 is dat de wereldwijde financiële en economische crisis toen abrupt een einde maakte aan de prijzenhausse en de inflatiecijfers fors naar beneden drukte. Maar sindsdien herstelt de economie en worden allerlei grondstoffen en energie weer schaarse en dus ook dure goederen.
Studie
De onrust over de prijzenevolutie en dus ook over de snel stijgende levensduurte wordt in ons land mee gevoed door een compenserende regeling op het vlak van de loonvorming: de automatische loonindexering. Die zorgt ervoor dat de lonen van werknemers (en ook de wedden van ambtenaren en de sociale uitkeringen) gelijke tred houden met de stijging van de gezinsuitgaven voor consumptiegoederen en diensten. Zo wordt de koopkracht gevrijwaard. De andere zijde van de medaille is dat ook de loonkosten voor de bedrijven dan toenemen en dat dit hun concurrentiepositie schaadt. Dat wordt er niet beter op als een spiraal ontstaat van hogere prijzen, dus hogere lonen, dus hogere prijzen enzovoort. Omdat onze economie in belangrijke mate toegespitst is op de export van halfafgewerkte producten, verliest België bovendien makkelijk marktaandeel, want de afnemers van die halfafgewerkte producten kunnen eenvoudig overstappen naar goedkopere buitenlandse producenten en leveranciers.
Om die reden is België door internationale instanties zoals de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds, de Europese Centrale Bank en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling al herhaaldelijk aangemaand om de automatische loonindexering af te schaffen. Begin vorige maand deed de Duitse bondskanselier Angela Merkel daar nog een schep bovenop, toen ze tijdens een Europese top in Brussel het economisch en budgettair traject van de EU richting 2020 wilde koppelen aan een ‘competitiviteitspact’ dat ook mikte op de opheffing van de automatische indexering van de lonen. Maar ontslagnemend premier Yves Leterme (CD&V) hield die boot af. Voorlopig toch, want eind deze maand ligt zo’n Europees pact tijdens een nieuwe EU-top weer op tafel.
Leterme en zijn regering van lopende zaken deden intussen ook meer. In een bijgestuurde versie van het aan syndicale zijde afgeschoten centraal loonakkoord voor de privésector in 2011 en 2012 schrapten ze de oorspronkelijke afspraak tussen de top van de vakbonden en werkgeversorganisaties om aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) ‘een studie van het indexeringssysteem’ te vragen en daarbij vooral na te denken over middelen om de ‘volatiliteit’ te verminderen ‘in het bijzonder op het vlak van de energieprijzen’.
Een studie komt er nu echter toch. Bij de voorstelling van het jaarverslag 2010 van de Nationale Bank drong gouverneur Guy Quaden daar twee weken geleden sterk op aan. Als leden van de regentenraad van de Nationale Bank tekenden ACV-voorzitter Luc Cortebeeck en zijn ABVV-collega Rudi De Leeuw weliswaar voorbehoud aan, maar de diverse ‘mechanismen inzake prijszetting en inkomensvorming’ – lees: de index en loonindexering – zullen dus wel degelijk onderzocht worden. Gezien het belang van deze kwestie, mag het verwonderlijk heten dat zo’n studie niet bestaat, op enkele bijdragen van specialisten van de Nationale Bank en een aantal academische vingeroefeningen van onder anderen economieprofessor Paul De Grauwe (K.U.Leuven) na.
Energieprijzen
Dat zowel de meting van de levensduurte als het aansluitende automatisme voor de loonvorming in de aangekondigde studie aan bod zullen komen, is dan weer niet verwonderlijk. Economisch zijn ze zeer nauw met elkaar verbonden. Maar naargelang het zwaartepunt gelegd wordt bij de koopkracht van gezinnen of bij de concurrentiekracht van de ondernemingen, zijn ze voor de politieke partijen en de sociale partners wel aanleiding om zeer tegengestelde klemtonen te leggen over de ‘Belgische heilige koe’ die de koppeling van prijzen en lonen is.
Aan werkgeverszijde ligt de automatische loonindexering al lang onder vuur omdat dit systeem geen rekening houdt met de productiviteit en omdat het resulteert in nieuwe stijgingen van prijzen en loonkosten. Als dan in andere landen een politiek van loonmatiging wordt gevolgd, ondermijnt dat de competitiviteit van de Belgische ondernemingen. Samen met de liberale partijen zijn de werkgeversorganisaties ook gekant tegen maximumprijzen of andere tariefplafonds voor bijvoorbeeld de energiesector omdat die tegen meer concurrentie met betere prijzen voor bedrijven en gezinnen zouden ingaan.
De vakbonden verdedigen de automatische loonindexering met hand en tand. Dat mechanisme vrijwaart volgens hen niet alleen de koopkracht. Het draagt ook bij tot de sociale rust en het tempert bijkomende looneisen. Samen met vooral de socialistische partijen richten ze hun pijlen veel liever op de prijspolitiek en de hoge winsten van Electrabel en andere energieproducenten en -leveranciers.
Dat de energierekening voor gezinnen en bedrijven alsmaar stijgt ondanks de liberalisering van de markt, zal niemand tegenspreken. Maar het zal ook geen toeval geweest zijn dat minister van Energie Paul Magnette (PS) in de voorbije weken de aandacht van het door de Nationale Bank aangewakkerde debat over de loonindexering snel probeerde af te leiden naar een vorm van prijscontrole voor de elektriciteitssector. Bij de omzetting van het zogenaamde derde Europese Energiepakket denkt hij erover om, met rugdekking van de sociale partners, het Nederlandse voorbeeld te volgen. Bij de noorderburen moeten prijsverhogingen gemeld worden aan een toeziende regulator (in ons land is dat de CREG) en worden ze pas toegestaan als ze gerechtvaardigd zijn. Die aanpak zou de Nederlandse consument een besparing van 250 miljoen euro per jaar opleveren. Maar van de Europese Commissie heeft Magnette al te horen gekregen dat het enkel om een tijdelijke maatregel mag gaan. Een echte prijscontrole is volgens Europa uit den boze en het geduld van Electrabel en co. mag niet te lang op de proef gesteld worden als ze hun tarieven willen verhogen.
Ook economieprofessor Joep Konings (K.U.Leuven) staat huiverig tegenover overheidsbemoeienissen met de prijzen. ‘Prijzen drukken enerzijds de productiekosten en anderzijds de betalingsbereidheid van mensen uit. Daarom is het prijsmechanisme een goed systeem om vraag en aanbod in overeenstemming met elkaar te brengen. Een maximumprijs opleggen voor energieprijzen daarentegen is eigenlijk een vorm van subsidiëring van mensen die graag veel energie verbruiken, want je verkoopt dan tegen een te goedkope prijs’, aldus Konings. ‘Nu zijn de elektriciteitsprijzen in België wel hoog, onder andere door gebrekkige regulering. Het beleid zorgt ook niet voor voldoende concurrentie. Omdat die markt sterk gemonopoliseerd is, zou je aan prijsregulering kunnen doen. Maar voor voedingsprijzen bijvoorbeeld past dat niet. Als die sterker stijgen dan in het buitenland moeten we ons afvragen hoe dat komt. Heeft dat te maken met distributienetwerken? Zijn er impliciete prijsafspraken tussen grootwarenhuizen?’
Ook met een omzetting van nieuwe Europese energierichtlijnen zal België geen vat krijgen op de olieprijs, die op de internationale markt tot stand komt. Bovendien hebben de verschillende energieproducten in ons land een grote invloed op het indexcijfer en verklaren ze voor het grootste deel waarom de inflatie hier vorig jaar veel meer is toegenomen dan in Duitsland, Frankrijk en Nederland. Volgens de Nationale Bank is België op drie manieren extra gevoelig voor de stijgende olieprijs. Zo hebben Belgische gezinnen gemiddeld een hogere energieconsumptie. Ze hebben grotere, maar slecht geïsoleerde woningen, die ze meer met stookolie dan met gas verwarmen. Ze rijden ook veelvuldig met de wagen. Voorts zijn de accijnzen op energieproducten zoals stookolie, diesel en gas laag in vergelijking met de meeste andere Europese landen, met als gevolg dat de internationale olieprijs zelf de grootste impact op de inflatie heeft. Ten slotte worden de prijzen van elektriciteit en gas maandelijks aangepast aan de evolutie van de grondstoffenprijzen. Dat versnelt de inflatie.
Inflatie-import
Als de huidige hoge inflatie aanhoudt, zet dat meteen het loonbeleid voor dit en komend jaar onder druk. De regering-Leterme heeft zich daarvoor gericht op het verworpen ontwerp van loonakkoord en op de loonnorm die de CRB in november vorig jaar in functie daarvan had vooropgesteld. In de drie grote buurlanden zouden de loonkosten in 2011 en 2012 met 5 procent toenemen. Maar omdat ons land tegenover hen in de afgelopen 15 jaar al een serieuze loonkostenhandicap heeft opgebouwd en omdat de CRB er met zijn prognoses nogal eens naast zit – gemiddeld 1,1 procent per periode van twee jaar, aldus CRB-voorzitter Robert Tollet zelf – wordt die marge niet volledig gebruikt. Door de automatische loonindexering mogen de loonkosten met ‘slechts’ 3,9 procent stijgen en daarbovenop komt er enkel in 2012 een reële loonsopslag van 0,3 procent.
Joep Konings: ‘Sinds de wet op de concurrentiekracht van 1996 is de afgesproken loonnorm telkens overschreden. Bijna altijd is dat het gevolg geweest van onverwachte opstoten van de inflatie. Men heeft zich met andere woorden wel gehouden aan de reële loonsverhogingen, maar men heeft vaak gedacht dat de inflatie minder groot zou zijn. Door de automatische indexering van de lonen is zo een loonkostenhandicap opgebouwd, vooral dan tegenover Duitsland (meer dan 13 procent, nvdr). Productiviteitswinsten zouden dat kunnen compenseren, maar dat gaat vaak ten koste van jobs omdat die winsten gehaald worden uit investeringen in machines. Bovendien bestaan er tussen België en Duitsland geen grote productiviteitsverschillen meer.’
De sleutel voor deze evolutie ligt telkens weer bij de automatische indexering van de lonen van alle werknemers, ook al is die sinds 1994 gekoppeld aan de gezondheidsindex. Dat is het indexcijfer zonder de prijzen voor alcohol, takbak, benzine en diesel. Met dat automatisme is België zowat uniek in de wereld. Alleen Luxemburg heeft een vergelijkbare regeling, maar laat de lonen enkel automatisch stijgen als de index in zes maanden met 2,5 procent stijgt. Ook Cyprus kent een automatische loonindexering, maar die dekt veel minder werknemers. Frankrijk, Slovenië en Malta hebben een indexering van de minimumlonen. In nog andere Europese landen zoals Spanje, Portugal, Finland, Italië, Polen en Hongarije zijn loonindexeringsmechanismen opgenomen in sectorale akkoorden of in individuele arbeidsovereenkomsten, met correctiemogelijk- heden als de inflatie ontspoort.
Konings: ‘Heel veel landen zijn al in de jaren tachtig afgestapt van automatische loonindexering, zoals Denemarken, Frankrijk, Italië en Nederland. De reden was eenvoudig: voor open economieën is dat systeem een probleem als er aanbodschokken zijn. Dat zien we nu ook weer in ons land. De onrust in Egypte, Libië en andere Arabische landen jaagt de prijs van ruwe olie omhoog en dat tikt aan omdat huisbrandolie en ook andere energieproducten in de gezondheidsindex gebleven zijn (ze zijn volgens de Nationale Bank samen goed voor 60 procent van de energiedragers, nvdr). Gevolg: we importeren inflatie en vervolgens worden de lonen door onze automatische indexering sneller aangepast dan in het buitenland.’
‘In landen zonder automatische loonindex is er ook loonsopslag, maar wordt anders onderhandeld. In Duitsland begint dat in een bepaalde deelstaat in de metaalsector. Een akkoord voor die sector geldt dan als een modelovereenkomst voor andere deelstaten en andere sectoren. Zo worden akkoorden voor twee of drie jaar gesloten, die rekening houden met een raming van de inflatie in die periode en eventueel nog ruimte voor een reële loonsverhoging voorzien. Maar een plotse stijging van de inflatie, door bijvoorbeeld een hogere olieprijs, wordt er dus niet onmiddellijk in de lonen doorberekend. Daardoor kunnen bedrijven op adem komen. In Duitsland kan men bovendien op ondernemingsniveau nieuwe deals maken, als er zich onverwachte economische gebeurtenissen voordoen. Meestal raakt men dan niet aan de loonafspraak, maar wordt bijvoorbeeld gecompenseerd met een verlenging van de werktijd’, aldus Konings, die nog een ander kritisch punt maakt. ‘Eigenlijk is automatische loonindexering een asociale maatregel. Hij beschermt de insiders: de mensen die een job hebben gaan nog meer verdienen. En vooral dan de goedbetaalde, want het is een procentuele aanpassing. Outsiders, die geen job hebben, gaan minder kans krijgen op een job omdat de bedrijven voorzichtiger zijn om aan te werven. De automatische loonindexering afschaffen, zou dus een sociale maatregel zijn. Tegelijk kan die niet worden genomen zonder dat ook te doen voor de indexering van de sociale uitkeringen. Anders wordt het verschil tussen werken en niet werken nog groter.’
Bijsturen
In het huidige debat over de loonindexering duikt voortdurend het trauma van de crisis in de jaren 1970 op. De oliecrises deden toen de inflatie omhoogschieten en mondden uit in een spiraal van prijs- en loonstijgingen. De economische groei viel stil en veel bedrijven gingen over de kop of moesten herstructureren om te overleven. De werkloosheid bereikte recordhoogten. De overheidsbegroting ontspoorde.
Toch bleef de automatische loonindexering overeind, maar de dramatische gang van zaken inspireerde vanaf de jaren 1980 wél een aantal ingrepen (ook voor de indexering van de ambtenarenwedden en de sociale uitkeringen). Zo wordt sinds 1983 gewerkt met een afgevlakte index (dat is de gemiddelde index van de voorbije vier maanden) om de lonen aan te passen. In de periode 1984-1986 werd het automatisme ook drie keer overgeslagen. Na deze indexsprongen vond geen inhaalbeweging plaats. Begin 1994 voerde toenmalig premier Jean-Luc Dehaene (CD&V) de gezondheidsindex in. En in een aantal bedrijfssectoren, onder meer de bouw, worden intussen zogenaamde all-in- akkoorden gesloten. Die nemen een toekomstige indexering mee in de loonsverhoging. Als de inflatie dan hoger uitvalt en de lonen sneller dreigen te stijgen, gaat men toch niet verder dan de afgesproken verhoging. Valt de inflatie lager uit, dan wordt er meer reële loonsopslag toegekend.
Ook nu zijn er geen aanwijzingen dat de automatische loonindexering helemaal op de schop zal gaan. Maar ideeën om te sleutelen aan het mechanisme zijn er genoeg. Konings en De Grauwe bijvoorbeeld suggereren om te steunen op een index die ingevoerde inflatie uitsluit en enkel rekening houdt met de prijzen (en de toegevoegde waarde) van producten en diensten die in eigen land worden gemaakt en geleverd. Andere voorstellen zijn onder meer: een indexering van de netto- in plaats van de brutolonen; een indexering in centen in plaats van procenten; een verschillende indexering van hogere en lagere lonen; een nog grotere afvlakking van de gezondheidsindex die in aanmerking wordt genomen voor de loonaanpassing (bijvoorbeeld het gemiddelde van de zes voorbije maanden); een ‘groene index’ die het gewicht van de energieprijzen in de inflatie vermindert.
Een indexstudie, waarvoor de ontslagnemende regering-Leterme inmiddels de Nationale Bank en het Prijsobservatorium aan de mouw getrokken heeft, kan de voor- en nadelen van al deze voorstellen oplijsten. Het resultaat zal dan allicht de basis vormen voor een ‘Belgisch compromis’ tussen politiek en sociale partners om internationale en vooral Europese druk af te weren en om het hele systeem voornamelijk pragmatisch bij te sturen.
DOOR EWALD PIRONET EN PATRICK MARTENS
Het geduld van Electrabel en co. mag niet te lang op de proef gesteld worden als ze hun tarieven willen verhogen.
‘De automatische loonindexering afschaffen zou een sociale maatregel zijn.’
Joep Konings (K.U.Leuven)