De jury van de eerbiedwaardige Booker Prize heeft dit jaar duidelijk gekozen voor de mooie jonge goden van de Engelstalige literatuur. Dinsdag 14 oktober weten we wie van de zes genomineerden met de 50.000 pond aan de haal gaat.
Monica Ali, Brick Lane, Doubleday, Londen, 415 blz., £12.99
Monica Ali, Brick Lane, Prometheus, Amsterdam, 428 blz., euro 22,50
Margaret Atwood, Oryx and Crake, Bloomsbury, Londen, 374 blz., £16.99
Margaret Atwood, Oryx en Crake, Bert Bakker, Amsterdam, 374 blz., euro 21,95
Damon Galgut, The Good Doctor, Atlantic Books, Londen, 215 blz., £10.99
Damon Galgut, De goede arts, Meulenhoff, Amsterdam, 270 blz., euro 18,50
Zoë Heller, Notes on a Scandal, Viking, Londen, 245 blz., £14.99
Clare Morrall, Astonishing Splashes of Colour, Tindal Street Press, Birmingham, 327 blz., £7.99
DBC Pierre, Vernon God Little, Faber, Londen, 279 blz., £12.99
Stel je voor, je bent een 51-jarige muzieklerares die ervan droomt schrijfster te worden. Je hébt al vier boeken geschreven, maar die zijn het manuscriptstadium nooit ontgroeid. Je vijfde is wel opgepikt door een uitgeverij, maar veel moet je er niet van verwachten, zo zegt iedereen. De Birminghamse Tindal Street Press is immers nog maar twee jaar eerder opgericht, met loterijgeld, om jong Birminghams talent te stimuleren, en heeft nog maar vijftien boeken gepubliceerd. De oplage van je boek bedraagt amper 2000 exemplaren. En dan gebeurt het, de jury van de Booker Prize merkt je boek op, plaatst het niet alleen op de longlist, maar selecteert het ook nog eens bij de laatste zes. Het lijkt wel een sprookje, maar sprookjes blijken soms realiteit te worden, want dit is wat Clare Morrall overkwam.
Clare Morrall heeft trouwens iets met sprookjes. Astonishing Splashes of Colour, zoals de titel van haar genomineerde boek luidt, is bijvoorbeeld een citaat uit Peter Pan. Met die woorden beschrijft Peter de plaats waar hij Wendy en haar broertjes mee naartoe neemt: Neverland. En ook de hoofdrolspeelster uit het boek heeft er iets mee. Kitty recenseert immers kinderboeken, een job die haar slechts in minieme mate zelfvoldoening schenkt. Uiteindelijk, zo realiseert ze zich, doet ze niet meer dan de ideeën van anderen verorberen. De moedigste daad die Kitty ooit stelde, was toen ze op haar vijfentwintigste tegen haar vader zei dat ze alleen ging wonen. Ze stond te beven op haar benen en haar stem trilde als een riet, maar ze slaagde erin. Hij kwam zelfs niet van achter zijn schildersezel.
Sindsdien woont Kitty in een appartement en is ze getrouwd met James, haar buurman die steeds naast haar is blijven wonen. Zij heeft een nogal rommelige natuur; hij houdt van wit en leegte. Dat was niet te combineren. James is een koele computerprogrammeur die vindt dat zijn programma’s soms lijken te leven. Emotie of liefde zijn hem vreemd. Wat Kitty in hem aantrekt, is zijn onvolmaaktheid. Hij is lelijk, zo bekent ze, niet Repelsteeltjes-lelijk, maar gewoon buiten proportie: met te korte beentjes en een te groot hoofd.
Dat er iets loos is met Kitty blijkt al van bij de aanvang van het boek. Iedere namiddag gaat ze aan de schoolpoort haar zoontje Henry opvangen, alleen bestaat dit ventje niet. En wanneer ze op de kinderen van haar broer moet passen, trekt ze zonder zich vragen te stellen over de consequenties van haar daad, met hen naar de avondvoorstelling van Peter Pan. Kitty blijkt niet alleen te lijden aan synesthesie, wat wil zeggen dat emoties bij haar gepaard gaan met bepaalde kleurindrukken, ze blijkt psychisch ook bijzonder labiel. De dood van haar zoontje doet haar haar eigen jeugd in een ontwricht gezin herbeleven en in haar eenzaamheid leidt dit tot een schreeuw in de leegte. Het knappe aan Clare Morralls portret van deze wankelende vrouw is dat ze haar boek vertelt vanuit het standpunt van Kitty zelf en je de verwarring geleidelijk aan ziet toenemen. Al weet ze de val van de sentimentaliteit keer op keer meesterlijk te ontwijken, toch slaagt ze erin de lezer intens te laten meevoelen met haar.
DRIE DEBUTEN
Is het andere jaren voor een debutante als Morrall praktisch onmogelijk om het tot op de shortlist uit te zingen en vinden we daar traditioneel de grote namen van de Angelsaksische literatuur terug, dit jaar ligt dit wel even anders. De jury onder leiding van literatuurprofessor John Carey en traditioneel bestaande uit een aantal schrijvers en journalisten heeft de kaart van de vernieuwing getrokken: maar liefst drie debuten, en van de zes boeken blijken er vier door vrouwen geschreven te zijn. En met succes wat mij betreft, dit is de boeiendste shortlist sinds lang. Grootheden als Graham Swift, JM Coetzee, Tim Parks en Martin Amis hebben het moeten afleggen tegen een handvol jonkies en dat kan, met alle respect, alleen maar verfrissend zijn.
Slechts één grand lady of literature bleek in staat al dit jonge geweld te counteren, en dat is Margaret Atwood met Oryx and Crake, haar distopische roman die een waarschuwing tegen de genetische manipulatie wil zijn. In dit boek gaat ene Sneeuwman na een ecologische ramp op zoek naar eten voor zichzelf en munitie voor zijn futuristische pistool. ’s Nachts wordt hij immers belaagd door hele horden wolvijnen, transgene wolven die in plaats van menselijke organen te leveren die tegenwoordig liever achter de kiezen steken. Er is dus duidelijk iets misgelopen en in de rest van het boek wordt ons dit stap voor stap duidelijk gemaakt. Atwoods roman is niet meer of minder dan een dubbele kritiek op zowel de perverse trekken van de biogenetische industrie als de autistische geest van de hedendaagse wetenschapper. Dit alles kan vrij zwaar op de hand en heel intellectualistisch klinken, en dat is het ook. Dit boek heeft te veel boodschap en te weinig leven in zich en verliest daardoor als roman het grootste deel van zijn kwaliteiten. Atwood houdt hier eerder een preek dan dat ze een verhaal vertelt en de kans dat zij dit jaar voor de tweede keer in haar carrière – ze kreeg hem drie jaar geleden al voor The Blind Assassin – met de Booker gaat lopen, is daardoor wel bijzonder klein. Zeker als we het boek vergelijken met de vijf andere genomineerden, die steeds een kleinschalig verhaal vertellen over individuen die in een grote, veranderende wereld leven, blijkt Oryx and Crake de vreemde eend in de bijt en zijn auteur een soort sorry-grootheid.
BANGLADESHI IN LONDEN
Neen, kijk dan maar eens naar Monica Ali’s Brick Lane, het tweede debuut in het rijtje. Ook hier hebben we te maken met belangrijke maatschappelijke vraagstukken, maar Ali laat het lesje nooit de bovenhand halen op haar verhaal. Brick Lane is een roman over een Bangladeshi gezin in Londen. Wanneer Nazneen in 1967 in Oost-Pakistan geboren wordt, blijkt er iets helemaal fout te lopen. Het meisje lijkt dood te zijn, maar spartelt toch het leven binnen. Van in haar kindertijd krijgt ze daardoor de stoïcijnse levensles mee dat je je niet tegen het lot moet verzetten. Wat niet veranderd kan worden, moet worden verdragen, zo blijkt haar familie in het vaandel te dragen, en aangezien niets kan worden veranderd, moet alles worden verdragen.
Met die ingesteldheid wordt Nazneen uitgehuwelijkt aan de in het Londense Tower Hamlets wonende Chanu, een sullige man die bij de stadsdeelraad werkt, maar nooit wil uitleggen wat hij daar precies doet. Aan de telefoon hoort ze hem over haar zeggen dat ze nu niet bepaald een schoonheid is, maar ‘beter een half ei dan een lege dop’. Chanu verwacht iedere dag gepromoveerd te worden en in tussentijd bewondert hij zijn verzameling diploma’s en getuigschriften die ingelijst in de woonkamer hangt, inclusief zijn ‘fietsvaardigheidsdiploma’, de afwijzingsbrief van het periodiekje de Bexleyheath Adviser en een wegbeschrijving naar de collegezaal waar hij ooit avondlessen volgde over het economische denken in de negentiende eeuw – ze gaven geen diploma’s en iets anders had hij ook niet gekregen.
Over Engeland heeft Chanu zo zijn mening, zeker wat Nazneens contacten ermee betreft. Uitgaan is nergens goed voor, bezweert hij haar: als je met die mensen omgaat, moet je je eigen cultuur opgeven en die van hen accepteren, en dat is nergens goed voor. Bovendien doet hij toch alle boodschappen? Wat Nazneen dan wel mag doen is kijken hoe de overbuurvrouw de hele dag met haar dikke achterste op een stoel zit en sigaretten rookt. Wanneer ze eindelijk zwanger raakt en ze zich praktisch niet meer kan voortbewegen beseft ze dat ze gevangenzit, in haar lichaam, in haar kamer, in haar flat en in de betonnen bunker van haar bestaan. Het leven moet toch echt meer zijn dan iedere avond opnieuw Chanu’s likdoorns bijsnijden met een scheermes? Van tijd tot tijd ontvangt Nazneen een brief van haar uit het echtelijke huis weggevluchte en in Dhaka van de prostitutie levende zus Hasina. Haar hemeltergende leefomstandigheden doen Nazneen in opstand komen, ook tegen Chanu, wat resulteert in overspel met de islamitische Karim, een man die een extreme vorm van dit geloof aanhangt en met alle geweld de westerse decadentie te lijf wil gaan.
Brick Lane is een bijzonder knappe roman die vooral opvalt door de manier waarop de personages evolueren. Nazneen wordt in het boek niet alleen een zelfbewuste vrouw die het stoïcisme waarmee ze is opgegroeid overboord gooit, ook Chanu verandert en blijkt onder zijn opzichtige, protserige bolster een blanke, bange pit te verbergen. In feite is hij een tragisch personage, dat doet alsof alles oké is, maar zijn eindeloze reeks teleurstellingen stilletjes verbijt. Ali weet haar verhaal ook lichtvoetig te houden, zonder daarbij de ernst van de situatie uit het oog te verliezen of de menselijkheid van haar karakters te minimaliseren. Maar ook deze roman is natuurlijk niet volmaakt. Vooral op het einde laat Ali een paar beginnerssteekjes vallen, waar ze de sentimentele clichétoer op dreigt te gaan en opeens alles rap rap rap op zijn pootjes terecht lijkt te moeten komen.
TEN PROOI AAN AGRESSIE
Ook al politiek geïnspireerd is The Good Doctor van de Zuid-Afrikaan Damon Galgut. In deze roman is de hoofdrol weggelegd voor Laurence, een net afgestudeerde arts die zijn gemeenschapsdienst moet doen en kiest voor het meest afgelegen en verwaarloosde ziekenhuis van het land. Pas daar, zo denkt hij, zullen mijn inspanningen werkelijk zoden aan de dijk zetten. Hij komt in het vervallen ziekenhuis van de vroegere hoofdstad van een Bantoe-thuisland terecht. Nadat dit land weer deel is gaan uitmaken van Zuid-Afrika is de bevolking vertrokken uit deze artificiële stad, waardoor de nood aan een ziekenhuis verdwenen is. De meeste kamers staan leeg en er werkt nog amper zeven man personeel. Omdat er niet genoeg meubilair is om Laurence een eigen kamer te laten betrekken, moet hij er eentje delen met de oudere, gedesillusioneerde collega Frank. Iets anders is ondenkbaar aangezien zij beiden blank zijn.
De leiding van het ziekenhuis is in handen van de zwarte dokter Ngema, die overloopt van lof voor de loze praatjes die het nieuwe regime bij gebrek aan geld rondstrooit. Innovatie en verandering zijn haar slagwoorden en Laurence gaat daar aanvankelijk tot wanhoop van Frank een heel eind in mee. De toekomst van het land wordt nu gemaakt, zo zegt hij. We staan pas aan het begin van het nieuwe Zuid-Afrika, en hij is trots net nu te leven, op het moment dat er een progressief en rechtvaardig staatsbestel opgebouwd kan worden. Frank herkent er zijn eigen jonge zelf in en beseft dat ook Laurence uiteindelijk teleurgesteld zal worden. Het verleden is niet dood, zo weet hij, het waart overal rond en wil niet wijken voor de toekomst. Op een avond komt hij bijvoorbeeld voorbij het oude presidentiële paleis waaruit de dictator jaren geleden spoorloos verdwenen is en hij hoort een raar geluid. Nieuwsgierig neemt hij een kijkje, en wat blijkt? De verdreven geachte president blijkt rustig zijn gras aan het maaien te zijn. ‘Ach, iemand moet het toch doen’, zegt hij laconiek.
Galgut hanteert een bijna onmerkbare stijl, waardoor je zou vergeten hoe moeilijk het is accuraat te formuleren. Hij is een man van de kalmte, ook al beschrijft hij het hedendaagse Zuid-Afrika als een land ten prooi aan agressie en banaliteit. En ook hij weet de politiek voelbaar maar niet storend te maken in zijn boek. De kans dat hij met de hoofdvogel gaat lopen dit jaar is dus niet zo klein.
SHEBA & BARBARA
Helemaal anders is Notes on a Scandal van Zoë Heller, een zwartgallige, aan de verhalen van Roald Dahl refererende komedie. Sheba is een gelukkig getrouwde vrouw van middelbare leeftijd met twee kinderen die wat meer tijd heeft en daarom besluit les te gaan geven. Aanvankelijk tot haar ontsteltenis, maar niet veel later tot haar plezier stelt ze vast dat een van haar 15-jarige leerlingen haar het hof begint te maken. Van een zoen komt een heuse relatie en als de directie van de school erachter komt, ontploft de boel. Zij zou de jongen verleid hebben.
Voor Heller is dit sentimentele verhaaltje slechts de aanleiding om een veel spannender geschiedenis uit de doeken te doen. De verteller van deze roman is immers Sheba’s vriendin Barbara, ook lerares aan de school en de vrouw die de uitgestoten vrouw en moeder met open armen opvangt. Alleen, zo blijkt, achter haar hulpvaardigheid zou wel eens een ongezond grote dosis machtswellust en eigenbelang kunnen zitten. Barbara blijkt een uit de arbeidersklasse afkomstige ouwe vrijster die in Sheba een uit de middenklasse afkomstige prooi ontdekt. Eindelijk ziet ze haar kans schoon om wraak te nemen voor een leven getekend door vooringenomenheid en gefnuikte kansen. Ze neemt de psychisch eronderdoor gaande Sheba dus liefdevol op in haar huis, degradeert ze tot een afhankelijk kind en schrijft haar Notes on a Scandal. Als de jury zich niets aantrekt van kritiek – Heller staat immers bekend als een zelfingenomen bitch die een serieuze prijs als de Booker alleen maar te schande zou maken – kiest ze voor dit boek dat psychologisch doorzicht koppelt aan een spitante, humoristische stijl en geen moment verveelt.
ZESTIEN KLASGENOTEN
Maar wil die jury literair Londen echt helemaal de boom injagen, dan kiest ze voor het derde debuut: Vernon God Little, van de in Australië geboren, in Mexico opgegroeide en in Amerika wonende DBC Pierre, de beste satire sinds jaren. In dit boek vertelt de 15-jarige Vernon Gregory Little in plat Texaans wat er met hem gebeurde nadat zijn vriend Jesus Navarro zomaar eventjes zestien klasgenoten doodschoot alvorens zelfmoord te plegen. Omdat de inwoners van Martirio, de hoofdstad van de barbecue-saus waar dit verhaal speelt, een schuldige willen, valt hun oog op Vernon. Was hij immers niet de beste vriend van Jesus? Binnen de kortste keren staat er een politieagent aan de deur: waar was hij op het moment van de moorden? Achter de turnzaal. Heeft hij getuigen? In feite niet, die zijn allemaal dood. En de media mogen zeker niet ontbreken, met als top of the bill de vertrouwenwekkende Eulalia Ledesma van CNN die meer nog dan de politie eropuit is Vernon te laten bekennen – en dan liefst voor de camera natuurlijk.
DBC Pierre schuwt in dit boek geen enkele vunzigheid – Vernon dankt zijn leven bijvoorbeeld aan zijn dagelijkse darmprobleem – en steekt zowat de draak met alles en iedereen. Bovendien beschikt hij over een onuitputtelijke fantasie en kan hij die onweerstaanbaar grappig op papier zetten. En ook al lijdt deze roman aan het euvel dat de personages weinig diepgang hebben – het is tenslotte satire -, iets maakt dat DBC Pierre van volstrekt onbekende uitgegroeid is tot de koning van het genre: hij weet de spanning en de stijl vol te houden tot op de laatste pagina, en dat is uniek. Het zou dus mooi zijn wanneer Vernon God Little aanstaande dinsdag aan de haal zou gaan met de Booker, maar nog mooier zou het zijn wanneer die prijs naar Astonishing Splashes of Colour ging natuurlijk. Dan zou het sprookje pas compleet zijn, met Assepoes Morrall die tegen alle machinaties van haar stiefzussen in, toch de Bookerprins in haar armen mag drukken – en die cheque van 50.000 pond natuurlijk.
Marnix Verplancke