Minister Luc Martens werkt verder aan zijn Raad voor Cultuur. Traag, maar moeilijk gaat ook.
Over culturele kwesties beslist de overheid niet in haar eentje. Daarvoor doet ze een beroep op een breed gamma van met experts allerlei bevolkte adviesinstanties, Hoge Raden, gewone raden en nog simpeler commissies. Maar opeenvolgende ministers van Cultuur wilden ook eens wat bredere visies en diepgaander ideeën voorgelegd krijgen om hun beleid op te richten. Patrick Dewael (VLD) bedacht daarom een Raad voor Cultuur, die geheel onafhankelijk werkte, maar vorig jaar een stille dood stierf. Dewaels opvolger Hugo Weckx (CVP) dacht al aan een geformaliseerd overkoepelend adviesorgaan, dat ook Raad voor Cultuur zou heten. Het is aan de huidige Cultuurminister Luc Martens (CVP) om daar nu werk van te maken.
En dat is een werk van aangelegenheid. Het nu voorliggende voorontwerp telt 26 bladzijden, waarvan drievierden nodig zijn voor het opsommen van alle decreten die als gevolg van de oprichting van de Raad moeten worden gewijzigd. De minister stuurde dat voorontwerp voor advies naar alle bestaande raden en commissies, en de resultaten daarvan zullen leiden tot ingrijpende amenderingen. Eén daarvan is alvast dat de Raad voor Cultuur niet langer ?Raad voor Cultuur, Jeugd en Sport? zal heten. Eerder al had Martens 1 januari 1998 als startdatum voor de Raad voorop gesteld, maar de minister vindt snelheid niet zijn prioriteit het moet in de eerste plaats goed zijn.
ER KOMEN MEER AMBTENAREN
De Raad, 25 man sterk, krijgt rond zich een drietal vaste commissies (opgedeeld volgens de grote sectoren), met daarnaast nog een reeks technische commissies, die de huidige raden en adviescommissies moeten vervangen. Alles bij elkaar telt de Raad met zijn satellieten, samen met een adviserende beroepscommissie, toch al gauw een 150 leden.
Weckx en Martens dachten eerst ook aan de oprichting van een Centrum voor Cultuurbeleid dat, naar het voorbeeld van het Nederlandse sociaal-cultureel planbureau, moest instaan voor beleidsvoorbereidend studiewerk. Maar Martens wou het Centrum ten dienste stellen van de twee terreinen die tot zijn portefeuille behoren, cultuur én welzijn, en daar had de Vlaamse regering geen oren naar. Dus komt dat Centrum er niet maar wel zal, zo is beloofd, de administratie worden versterkt.
Met de Raad wordt het geheel van de beleidsvoorbereiding en advisering in één hechte structuur gegoten. Te hecht zelfs, volgens onder meer de Vlaamse Directies voor Podiumkunsten en het Vlaams Theaterinstituut, die al een log bureaucratisch monster zien verrijzen. De Raad veronderstelt hoe dan ook een geïntegreerde werking volgens een strak model, dat andere werkvormen uitsluit.
Meer bepaald onderwijsminister Luc Van den Bossche (SP) krijgt daarmee het deksel op neus. Want hij is er voorstander van om met name het literatuurbeleid in de toekomst via een Fonds voor de Letteren vorm te geven ; niet toevallig maakte Vlaams parlementslid Kathy Lindekens (SP) gisteren dinsdag een voorstel van decreet in die zin bekend. Zo’n Fonds werkt geheel autonoom, maar Martens is daar, net als zijn voorganger Weckx, een uitgesproken tegenstander van.
Het literatuurbeleid is tot nu toe een politiek-ambtelijke zaak, waarover de zogeheten Letterencommissie advies uitbrengt. Dat is zo voor het geheel van de cultuursector een advies is ?slechts? een advies en het is de minister die beslist en de Raad voor Cultuur verandert daar niet veel aan. In Nederland gaat het anders. Daar bestaat wel een eigenstandig Fonds voor de Letteren, tot grote tevredenheid van het werkveld aldaar. Van den Bossche pleit zelfs voor een geïntegreerd Vlaams-Nederlands Fonds. Maar, zoals gezegd, dat is onverenigbaar met het concept van de Raad voor Cultuur.
In afwachting dat ze een technische commissie van de Raad wordt, werd begin dit jaar, rijkelijk laat, een nieuwe Letterencommissie oude stijl geïnstalleerd. Het heeft enige moeite gekost, maar uiteindelijk lukte het toch om de commissie voor tenminste voor één derde uit vrouwen te laten bestaan. Op de eerste zitting zorgde commissielid Dirk van Bastelaere voor een incident door bezwaar te maken tegen zijn collega Maurits Van Liedekerke, een volgens hem te partijgebonden figuur. Want ook voor Van Liedekerke geldt dat van dichten hem clenen bate comt en dus verdient hij de kost als hoofdredacteur van het Volksunie-partijblad Wij.
GEEN HEIMELIJKE SYMPATHISANT
Aan politisering ontsnapt de commissie toch niet ; de Cultuurpactwet schrijft dat nu eenmaal voor. Tot voor kort duidden de partijen hun vertrouwelingen in deze commissie (net als in andere) rechtstreeks aan. Sommige doen dat nog. Het kabinet-Martens trachtte de politisering binnen de perken te houden door, in samenspraak met de meeste partijen, zelf een politiek gedoseerde kandidatenlijst op te stellen en die aan de partijhoofdkwartieren ter goedkeuring voor te leggen. Agalev repliceerde daarop, consequent in de ontzuilingsgeest, met de stelling dat het samenstellen van de commissie een verantwoordelijkheid van de minister is waar de partijen verder niets mee te maken hebben.
Maar ook het Vlaams Blok heeft, Cultuurpactsgewijs, recht op een vertegenwoordiger in de commissie. En die valt in de ledenlijst niet meteen te ontdekken. Klopt, aldus ingewijden, maar het Blok kon zich wel vinden in de voorgestelde namen. In wie dan wel ? Dat is dan weer… een geheim.
De werkelijkheid is iets prozaïscher. Het Vlaams Blok heeft de gewoonte om, wanneer zij iemand in zo’n adviesorgaan kan aanduiden, dat ook te doen, als zij daarvoor een geschikt iemand vindt. Dat wou het ook in dit geval. Maar de brief van minister Martens met de voorgestelde kandidaten arriveerde zo laat bij de partij, dat ze amper de tijd had om een en ander terdege uit te zoeken, zodat haar antwoord te laat op het kabinet-Martens arriveerde. ?Nee,? aldus het Blok, ?het is niet zo dat wij in die commissie een heimelijke sympathisant zouden hebben.?
M.R.
Luc Martens : liever goed dan snel.