Leiden de hogescholen of de universiteiten uiteindelijk de kinesisten op ? De chrono- logie van een weerbarstige besluitvorming.

De kinesisten zijn weer op straat gekomen. Niet allemaal : een paar duizend studenten, assistenten en hoogleraren betoogden verscheidene keren in Brussel. Niet representatief zou je denken, als de cijfers van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (Riziv) uitwijzen dat ons land vorig jaar zo’n 26.000 erkende kinesisten telde. Dat volgens een van hun vakverenigingen tienduizend van hen zijn beroep niet uitoefent, wijst er echter op dat er iets fout zit.

Er zijn te veel kinesisten voor het beschikbare werk, dat geeft iedereen toe. Het Belgische cijfer (één per 391 inwoners) steekt af tegen dat van de buurlanden. Er zou plaats zijn voor zo’n 8.750 banen, zo berekende de grootste kinesistenvereniging.

Te veel kinesitherapeuten dus, zoals er te veel artsen en tandartsen zijn. En aangezien de gezondheidszorgen de pan uitswingen, moet er ingegrepen worden. Voor de artsen en tandartsen werd een speciaal systeem uitgedokterd. Niet met een vestigingswet die, bijvoorbeeld, het aantal apothekers sinds 1975 binnen de perken houdt. Niet met een numerus clausus, zoals andere landen toepassen om de toegang tot de studie te versmallen. Neen, na jaren bakkeleien kwam er een compromis uit de bus : toelatingsexamen voor iedereen en aan het eind van de rit zien hoeveel we er overhouden.

Dat zo’n numerus fixus-systeem ook de kinesitherapeuten te wachten stond, lag voor de hand. Sterker zelfs : de universiteiten vroegen zelf om een toelatingsexamen. Des temeer omdat de wet van april 1995 eindelijk het statuut van de kinesist had geregeld.

WILDGROEI IN HET VAK

Die wet kwam er trouwens rijkelijk laat. Sinds het begin van de eeuw groeide binnen de geneeskundige faculteiten van de universiteiten een afdeling kinesitherapie. Kinesitherapeutische behandeling werd beschouwd als een medische zorg. In de jaren vijftig gaf de epidemie van kinderverlamming werk aan al wie deels verlamden kon helpen. Licentiaten lichamelijke opvoeding konden specialisatie volgen en kinesitherapeut worden. De achtergrondgedachte was dat die licentiaten, dankzij hun wetenschappelijke, want universitaire vorming, best bij machte waren om voorgeschreven behandelingen uit te voeren.

In de jaren zestig ontwikkelde de kinesitherapie zich tot een afzonderlijke universitaire opleiding. Tegelijk vormden ook hogescholen (A1-niveau) kinesitherapeuten. De opleiding duurde daar drie jaar. Zes universiteiten en negentien hogescholen leverden in België kinesisten af. Hun opleiding was weliswaar verschillend, maar geen kat die daarop lette.

De kinesisten hadden geen erkend statuut, maar toch betaalde de ziekteverzekering hun werk terug. Iedereen kon zich kinesitherapeut noemen. Dat bevorderde nog de wildgroei in het vak.

Er moest dus iets gebeuren. Toenmalig Senator Achiel Diegenant (CVP), zelf kinesitherapeut van opleiding, nam de zaak ter harte. Toch werd het april 1995 voor de kinesisten een statuut kregen ?binnen de medische sfeer, maar met paramedische kenmerken?. Eenvoudig gezegd : ze werken op voorschrift van een arts (paramedisch) maar kunnen zelf onderzoeken verrichten die tot een diagnose van een arts leiden en ze kunnen zelf hun behandeling uitwerken en bijsturen. Addertje onder het gras : een kinesist moest wel vier jaar opleiding achter te rug hebben. De wet stelde tegelijk een Nationale Raad voor de Kinesitherapie in, die de Vlaamse regering op haar verzoek advies moet geven over studie en opleiding. En de Vlaamse regering heeft die Raad niet samengeroepen toen over hervorming moest beslist worden.

De wet van april 1995 botste onmiddellijk op verzet. Het Verbond der Belgische Beroepsverenigingen van Geneesheren-Specialisten stapte naar het Arbitragehof omdat het dat medisch statuut toch wat te gortig vond. Het Arbitragehof verwierp dat beroep.

Vlaams onderwijsminister Luc Van den Bossche (SP) wendde zich tot de Raad van State met de melding dat de federale regering op zijn terrein kwam. En waar dachten ze dat hij het geld vandaan zou halen om al die hogescholen een vierde opleidingsjaar te laten organiseren ?

Toch had Van den Bossche (op 16 maart) voor de wet gestemd, omdat hij een vierjarige opleiding vanuit medisch oogpunt goed vond. De zaak leek hem zelfs een onderzoek waard. In juli 1996 een jaar na de wet op het nieuwe statuut werd 6.641.800 frank toegekend voor een onderzoek dat moest uitlopen op een ?gefundeerde beslissing betreffende het onderwijs in de kinesitherapie?.

De Raad van State wachtte niet op het academisch vorsingswerk. In december 1996 besliste die dat al wie zich voortaan kinesitherapeut wou noemen daartoe vier jaar moest studeren. In september 1997 dient de opleiding van drie jaar te verdwijnen.

WEDSTRIJD TOUWTREKKEN

Op dat ogenblik leek de situatie duidelijk. Er moest een opleiding van vier jaar komen, want dat stond in de wet en het was door de Raad van State bekrachtigd. Het Arbitragehof bevestigde van zijn kant dat de opleiding wetenschappelijk goed genoeg hoorde te zijn om de kinesist binnen de medische sector te plaatsen.

Dat was naar de zin van de universiteiten. Aangezien de hogescholen wetenschappelijk niet goed genoeg waren en de wetenschappelijke opleiding de grondslag van het nieuwe statuut vormde, vonden de universiteiten dat de hele opleiding in hun kring thuishoorde. Dat ligt trouwens in de lijn van de evolutie. Op vele gebieden wordt de opleiding ofwel universitair of sterk verzwaard. En, zo zeggen de universiteiten, de Belgische universitaire opleiding staat model in het buitenland. Via e-mail verzamelden ze steunbetuigingen van buitenlandse collega’s. Ander argument : de kruisbestuiving tussen praktijkgericht en wetenschappelijk onderzoek is alleen mogelijk binnen de universiteiten. En daar draait het nieuwe statuut toch ook om ?

Als de hogescholen worden uitgeschakeld en aan de universiteiten een toelatingsexamen wordt ingevoerd, dan is het tenslotte afgelopen met de massale toename van kinesitherapeuten. De hogescholen leveren immers twee van de drie kinesisten af.

Bovendien wil een hardnekkig gerucht dat de Universiteit Gent op termijn haar afdeling kinesitherapie zal afstoten. Dan blijven alleen Leuven en Brussel over in de sector. De kwaliteit van de opleiding en het aantal afgestudeerden kunnen dan makkelijk bewaakt worden. En daar was het toch allemaal om begonnen ?

Niets van, repliceerden de hogescholen : ons decreet bepaalt dat we een beroepsopleiding geven. Kinesitherapeut is een beroep. Dus komt die opleiding van vier jaar ons toe. Wat minister Van den Bossche dan ook op 23 januari 1997 meedeelde aan de universiteiten, de hogescholen en de vakorganisaties. Consternatie alom. Was er nu ineens wel geld voor een vierde jaar hogeschoolopleiding ? Veel geld blijkbaar, want een wetenschappelijke onderbouw vraagt om laboratoria, wetenschappelijke bibliotheken en academisch geschoold personeel. Hoe zouden die hogescholen op zeven maanden tijd hun wetenschappelijke programma’s uitschrijven, personeel aantrekken en labs, bibliotheken en zo meer versieren ? Geen zorg, meldden de hogescholen, we zijn al druk bezig een programma voor die vier jaar uit te schrijven, met alles erop en eraan.

ARROGANTE UNIVERSITEITEN

Dat lijkt niet helemaal te kloppen, want een week later nodigde Jan Adé, directeur-generaal van de administratie hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, ?universitaire experts uit deel te nemen aan de werkzaamheden van de werkgroep? belast met het uitschrijven van zo’n programma. Het moest snel gaan (?de minister wenst een uitgewerkt geheel voor eind maart 1997?) en het moest goed gebeuren. De universitaire experts zouden zorgen voor de wetenschappelijke onderbouw. De universiteiten antwoordden Adé dat, als die hogescholen dan toch zo goed zijn, ze zelf hun wetenschappelijke onderbouw kunnen uitwerken.

Corporatistische reflex ? Ongetwijfeld. Volgens Van den Bossche ging het zelfs om ?arrogantie van de universiteiten?. Voorts was er geen probleem : de universiteiten lenen gewoon hun docenten tegen betaling uit aan de hogescholen. Die betaling compenseert dan het afschaffen van de kandidaturen kinesitherapie aan de universiteit.

Parlementslid Trees Merckx-Van Goey (CVP) snapte het niet helemaal en stelde op 29 januari in het Vlaamse parlement de vraag : volgens alle besluiten en arresten moet toch de driejarige (hogeschool-)opleiding worden afgeschaft en niet de vierjarige ? Minister Van den Bossche verdedigde zijn beslissing als volstrekt logisch. ?Er was de alogische situatie dat een universitaire opleiding (van vier jaar) en een hogeschoolopleiding (van drie jaar) tot dezelfde beroepsbekwaamheid leidde.? Bovendien hoort een beroepsopleiding thuis in het hogeschoolonderwijs en niet in het academisch onderwijs.

De eindbeslissing moet nog door de Vlaamse regering en het Vlaams parlement worden bevestigd. Maar begin februari leek de toestand zo samen te vatten : aangezien twee opleidingen naast elkaar te veel is, schaffen we ze allebei af en vervangen ze door iets nieuws. Vier jaar opleiding aan hogescholen (daar sneuvelen honderd banen) en we behouden een licentiaatsbovenbouw aan de universiteiten, toegankelijk voor wie al vier jaar hogeschool achter de rug heeft.

Twee opleidingen was te veel, dus worden het er twee. Vraag is wat onderwijsminister Van den Bossche tussen 18 december 1996 en 23 januari 1997 van idee heeft doen veranderen.

Misjoe Verleyen

België beschikt over een potentieel van 1 kinesist per 391 inwoners. Vandaar dat tienduizend kinesitherapeuten hun vak niet uitoefenen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content