Redder van Katanga of profiteur van de instabiliteit in Congo? Het is niet zo makkelijk om in de zaak-Forrest door de bomen het bos nog te zien. Het verhaal van een veelgeplaagde ondernemer die desondanks doorzet.
De Congolezen vertellen graag het volgende grapje over hun gezagsdragers: Een Congolese minister wordt in Washington uitgenodigd voor een diner in de luxueuze villa van een Amerikaanse senator, en vraagt aan zijn gastheer hoe hij zo rijk is kunnen worden. De senator wijst door het raam en zegt: ‘Ziet u die snelweg daar? Tien procent van dat project heb ik in mijn zakken gestoken.’ Een half jaar later komt de senator voor een tegenbezoek naar de Congolese hoofdstad Kinshasa. Hij wordt uitgenodigd in de luxueuze villa van de minister en vraagt zijn gastheer na het diner hoe hij zoveel luxe heeft kunnen vergaren. De minister wijst in de verte en vraagt: ‘Ziet u die snelweg daar?’ De senator schudt het hoofd. Hij ziet niks. ‘Honderd procent in mijn zakken gestoken’, verklaart de minister.
‘Voor de Congolees, en zeker de Congolees die een machtspositie verwerft, is de zakkenvullende, corrupte dief een rolmodel geworden’, vertelt een diplomaat. ‘Geen enkele Congolese regering ontsnapt aan dat probleem, zelfs niet als ze met de beste bedoelingen van start gaat. Het volstaat dat er één rotte appel in de regeringsmand zit om na verloop van tijd alle andere aan te tasten.’
Dat heeft gevolgen voor zakenlui die in Congo willen werken. ‘Wij Congolezen moeten ons op de borst kloppen’ vindt André Tsjombe, zoon van de in de woelige tijden der onafhankelijkheid vermoorde Katangese secessionist Moïse Tsjombe. ‘Als er tegenwoordig zo weinig in Congo geïnvesteerd wordt, is dat grotendeels omdat de Congolese overheid door haar gedrag investeerders afschrikt. Iemand moet al van goeden huize zijn om geld in dit land te durven pompen.’
DE DAGELIJKSE MARTELTOCHT
Zo iemand is George Forrest: een in Congo geboren en tot Belg genaturaliseerde zoon van een in de jaren twintig via Nieuw-Zeeland ingeweken Ier, die succes had in de wegenbouw en de mijnontginning. Sinds een jaar of tien, min of meer parallel met de groeiende chaos in Congo/Zaïre die vele ondernemers het land uitdreef, neemt de omzet van Forrests bedrijven gestaag toe.
Zijn naam duikt op sleutelplaatsen in het land op. Langs de weg van de internationale luchthaven N’Djili naar het centrum van Kinshasa staan grote borden met het logo van de groep-Forrest. Voor rekening van de regering bouwt hij er in de dichtbevolkte wijk Masina een enorme markt, waar vanaf begin volgend jaar uiteindelijk meer dan zevenduizend verkopers een plaatsje zullen vinden, zodat ze niet meer in onhygiënische omstandigheden langs de kant van de weg moeten samenhokken. Ook de dagelijkse marteltocht naar het centrum van Kinshasa en terug zal vele kleine handelaars dan bespaard blijven.
In Kinshasa zelf herstelt de groep-Forrest, voor rekening van de overheid en tegen kostprijs, een aantal van de slechtste wegen – een project dat vooral een symboolwaarde heeft: de overheid wil laten zien dat ze eindelijk werk maakt van het zo lang beloofde herstel. In Lukala, een stad in de provincie Bas-Congo, nam Forrest de cementfabriek Cilu over. Die is nu volledig operationeel – in tegenstelling tot een staatsfabriek vijftien kilometer verderop die bij gebrek aan investeringen verkommert.
Aan de fabriek zijn scholen verbonden, een ziekenhuis, een pastaproductie-eenheid, een bakkerij en een boerderij, waar de werknemers en hun gezin gratis of tegen voordelige prijzen terechtkunnen. Via de fabriek sponsort de groep-Forrest ook de lokale voetbalploeg (kampioen van de provincie geworden), een televisiestation en zelfs een orde van Colombiaanse nonnetjes die een opleidingscentrum runt – dat is de sociale dienstverlening waar Forrest graag en met grote regelmaat mee uitpakt.
Bij het naderen van Lukala kijken reizigers halsreikend uit naar de hoge schoorsteen van de fabriek. ‘Hij rookt’, klinkt het opgelucht: rook uit de schouw betekent dat de fabriek produceert, zodat vele mensen werk hebben en vele gezinnen eten. De fabriek draait nog altijd niet op volle toeren. De zo verhoopte economische opleving blijft uit, zodat de vraag naar cement minder groot is dan verwacht.
Daarenboven wordt er sinds kort goedkope cement ingevoerd. Het bizarre spel van de vrije markt leidt er zelfs toe dat uit Nederland ingevoerde eieren in Kinshasa soms goedkoper zijn dan lokaal geproduceerde eitjes – ondanks de alomtegenwoordige aanwezigheid van de kip in het Congolese straatbeeld. Vele ontwikkelaars, zoals de Chinezen die voor rekening van de Wereldbank de belangrijke weg tussen Kinshasa en de havenstad Matadi moeten herstellen, brengen hun eigen cement mee.
‘Voor ons niet gelaten’, stelt directeur Jean-Louis Iyolo Mbembe van de cementfabriek. ‘De vrije markt is heilig. Maar het moet wel eerlijk gebeuren. Wij zouden graag zien dat de overheid de importheffingen zo verhoogt dat onze prijzen concurrentieel blijven. Anders komen de werkgelegenheid en de sociale dienstverlening in de regio in het gedrang.’
5000 DOLLAR VOOR EEN DORP
Over één aspect van zakenman Forrest zijn vriend en de vele vijanden het eens: de man durft risico’s te nemen. ‘In feite is Forrest een echte Congolees’ zegt Pius Muabilu Mbayu, chef van de persgroep L’Avenir die Forrest prijst als een goede adverteerder. Mbayu trekt niet zonder lijfwacht de stad in, terwijl zelfs Forrest nooit een lijfwacht bij zich heeft. ‘Forrest is hier geboren en getogen, en zijn kinderen spreken perfect Swahili. Maar hij heeft één eigenschap die hem van andere Congolese rijkelui onderscheidt: hij haalt zijn geld niet weg uit het land. Hij investeert in Congo. In het Congolese parlement is er al veel over hem gedebatteerd, maar hij is nog nooit op iets negatiefs betrapt.’
De Congolezen hebben een mooie variant op onze ‘hoge bomen die veel wind vangen’: men gooit alleen stenen naar een boom die vruchten draagt. Misschien uit macht der gewoonte stellen Forrests vijanden hem graag als een plunderaar voor. ‘Met een minimum aan investeringen, in samenwerking met partners die het grootste deel van het geld inbrengen, probeert Forrest het staatsmijnbedrijf Gécamines te privatiseren zónder dat daar op overheidsniveau een beslissing over is genomen’, zegt Hubert Tshiswaka van de mensenrechtenorganisatie Asadho in Lubumbashi, de hoofdstad van de mijnprovincie Katanga. ‘Forrest wil gewoon de bodem leegzuigen voor zijn eigen gewin.’
Tshiswaka is een van de belangrijkste informanten van de Belgische consul-generaal Dirk Verheyen in Lubumbashi, samen met enkele Belgen die ooit voor of met Forrest hebben gewerkt. Verheyen voedt de internationale campagne tegen Forrest, onder meer door regelmatige contacten met sommige journalisten. Die informeren op hun beurt de experts van de senaatscommissie die in Brussel de plundering van Congo onderzoekt.
‘Forrest beheerst de kunst van de corruptie tot in de perfectie’, vertelt een van Verheyens informanten, die ooit zelf in naam van Forrest een enveloppe met 5000 dollar aan een directeur van Gécamines moest geven, officieel als steun voor diens geboortedorp. ‘Het gaat hem niet in de eerste plaats om hoeveel er wordt gegeven, maar vooral om de manier en het moment waarop iets gegeven wordt. Forrest streeft momenteel naar een monopoliepositie in de regio. Dat is ongezond. Maar het is wel duidelijk dat er geprivatiseerd moet worden. Er is geen andere oplossing, en de Congolezen zijn er klaar voor. Forrest zou daar goed in zijn, op voorwaarde dat hij een autoriteit als de Wereldbank als toezichtshouder aanvaardt.’
Forrest was in 2000 baas van Gécamines en zorgde er toen onder meer voor dat de directiekantoren van het hoofdkwartier opgeknapt werden – een man moet in stijl kunnen besturen (Forrest heeft ook zijn eigen wijn, ‘Chevalier Forrest’; zijn eigen jet; een jonge mondaine vrouw en zijn eigen jumping, vernoemd naar zijn overleden eerste echtgenote). Hij werd in maart 2001 ontslagen, officieel omdat de Congolese president Joseph Kabila toen alle toplui van de overheid verving, officieus omdat men verveeld zat met zijn flagrante belangenvermenging: als chef van Gécamines kon hij zijn eigen bedrijven contracten en concessies toestoppen. Forrest zelf houdt halsstarrig vol dat hij nooit misbruik heeft gemaakt van zijn positie of geheime protocollen met Gécamines heeft afgesloten om zijn eigen bedrijven te bevoordelen en anderen in hun initiatieven te hinderen.
PRETPARKACHTIG WAGENTJE
‘Ik weet van geen geheime protocollen’, beweert voorzitter Twite Kabamba van de raad van bestuur van Gécamines. ‘Wij hebben nooit het gevoel gehad dat wij door Forrest gerold werden. Wij moesten in de oorlog privépartners zoeken om de banken te vervangen die ons niet langer wilden steunen. Omdat wij niet over financiële middelen beschikken brengen wij in de partnerschappen meestal de installaties en de concessies in. Over de veelbesproken Scories du Terril de Lubumbashi (STL), een joint venture met de groep-Forrest en het Amerikaans-Finse OMG waarover nogal wat misverstanden zijn, kan ik duidelijk zijn. Onze inbreng bedraagt slechts 20 procent, omdat de terril zelf niet in de afspraken zit. STL betaalt Gécamines voor de grondstoffen in de terril.’
De terril waarvan sprake is een ertsafvalberg aan de rand van Lubumba- shi. Na een investering van 130 miljoen dollar in een gloednieuwe fabriek wil STL er jaarlijks 4000 ton kobalt, 2500 ton koper en 25.000 ton zink uit halen. Vanaf de top van de hoge berg, bereikbaar met een pretparkachtig wagentje dat tegen de steile helling omhoog wordt getrokken, heeft de bezoeker een prachtig uitzicht op de oude fabriek van Gécamines, die zo vervallen is dat ze zelfs niet meer als industriële archeologie beschouwd kan worden.
‘Misschien moet u mij eens fotograferen op de top van de terril’, stelde Forrest lachend voor. ‘Kunt u er als ondertitel bij zetten: George Forrest op z’n fortuin van 2 miljard dollar.’ Een referentie aan een cruciaal punt van kritiek in het derde rapport van de Verenigde Naties (VN) over de plundering van Congo, dat twee weken geleden is gepubliceerd. De VN-experts verwijten Forrest dat hij via STL in het geniep 3000 ton van het zeldzame mineraal germanium had bemachtigd dat in de afvalberg verborgen zit, en dat een marktwaarde van twee miljard dollar zou hebben.
Maar alle betrokkenen ontkennen dat Forrest ooit een dollar van dat germanium zal zien. Momenteel wordt in de Finse fabriek van OMG 10 ton germanium per jaar uit het erts gehaald, terwijl de wereldmarkt 80 ton bedraagt. Het zal dus honderden jaren duren voor dat fortuin van twee miljard dollar uit de terril is geschept. De opbrengst van het mineraal zal volgens een nog af te spreken verhouding verdeeld worden tussen OMG, dat de ontginningsinstallaties heeft gebouwd, en Gécamines, dat het germanium in feite verkoopt.
Vuile tongen in Lubumbashi fluisteren dat STL niet goed draait. Het bedrijf zelf ontkent dat niet. ‘STL is de fase van de kinderziekten nog niet ontgroeid’, geeft de Belgische directeur Eric Poot toe. ‘De installatie is dan ook een primeur in de wereld. Het ontwerpbureau heeft een paar fundamentele fouten gemaakt en die moeten we corrigeren. We voldoen nu aan 50 procent van onze contractuele verplichtingen, maar het gaat elke maand beter. Onze ingenieurs leveren schitterend werk. We bewijzen met- een ook dat het mogelijk is hoogtechnologie in een land als Congo te laten renderen. STL kun je beschouwen als een schoolvoorbeeld van de technologietransfer van Noord naar Zuid die velen zo’n warm hart toedragen.’
EEN DODE SPOOKSTAD
Een andere joint venture tussen Forrest, OMG en Gécamines draait wel goed, tot spijt van wie het benijdt: het Luiswishi-project dat ertsen uitgraaft uit een open mijn die vervolgens dertig kilometer verderop in de oude zinkfabriek van Kipushi worden opgewerkt door middel van een nieuwgebouwde concentrator – de grootste ter wereld. Uiteindelijk wordt een concentraat van 10 procent kobalt en 15 procent koper uitgevoerd.
Maar ook voor dit project, waarin 40 miljoen dollar is geïnvesteerd, vangt Forrest kritiek (en hij alleen, hoewel het beursaandeel van OMG klappen kreeg na de publicatie van het VN-rapport). Het winstaandeel van Gécamines wordt namelijk als ‘belasting’ via een merkwaardige financiële constructie afgeleid naar Europese banken. Op verzoek van president Kabila moet het geld dienen voor maatschappelijk nuttige werken zoals wegenbouw, die worden uitgevoerd door bedrijven van Forrest. ‘Kan ik niks aan doen’, maakt Forrest zich er wat makkelijk van af. ‘Dat is een beslissing van de president.’ Sommigen beweren dan ook dat Forrest zelfs de president in zijn zak heeft.
Forrest krijgt ook het verwijt dat de ertsen niet tot een concentratie van 99 procent opgewerkt worden, waardoor nog meer toegevoegde waarde in Congo zou achterblijven. Dat zou kunnen in een oude fabriek van Gécamines, in Shituru, vlakbij het tot spookstadje vervallen Likasi, ooit een koloniale parel. Hiervan krijgt Forrests rechterhand Jean-Pierre Kongolo het op zijn heupen: ‘Shituru is een ruïne. Het is een utopie te veronderstellen dat die installatie nog van nut kan zijn. En Likasi is het beste bewijs dat de inzet van Forrest essentieel is voor het leven in Lubumbashi. Likasi is dood omdat de mijnactiviteit er is stilgevallen. Hetzelfde was met Lubumbashi gebeurd als Forrest niet had geïnvesteerd. Dan waren jullie met een delegatie van het Rode Kruis op bezoek gekomen.’
Ondanks het spervuur van kritiek zet Forrest door. Hij bestudeert de mogelijkheid om een concentrator (annex zwavelzuurfabriek) te bouwen waarmee het kobalterts tot een concentratie van 99 procent kan worden opgewerkt – een totale investering van 55 miljoen dollar. Forrest hoopt dat de recente commotie banken en verzekeraars niet zal afschrikken om verder met hem in zee te gaan.
‘Dat is het paradoxale van de situatie waarin ik mij bevind’, besluit de zakenman. ‘Ik krijg het verwijt dat ik het land plunder omdat ik niet genoeg toegevoegde waarde creëer door ertsen aan een te lage concentratie uit te voeren. Als gevolg van de kritiek komen echter mijn plannen in het gedrang om net dat te doen wat de critici vragen. Het leven kan absurd zijn.’
Dirk Draulans
Foto’s: Wim Van Cappellen/Reporters
Voor de Congolees die macht verwerft, is de zakkenvullende dief een rolmodel geworden.
Forrest probeert het staatsbedrijf te privatiseren zonder dat daarover een beslissing bestaat.
STL is een schoolvoorbeeld van technologietransfer van Noord naar Zuid.