‘Musil’ is de monumentale biografie van de Oostenrijkse schrijver Robert Musil (1880-1942). Het eerste deel verscheen zopas in het Nederlands.
Robert Musil is altijd iets tussen man en jongen in gebleven. Iemand die de onbegrijpelijke dingen van het bestaan hier op aarde met doordringende blik en bijna zonder hoop, maar met een niet-ongeamuseerd hoofdschudden bekeek – hij stond open voor alles wat onopgelost was – en was toch niet vertwijfeld. Maar glimlachend kritisch. ‘En ik hield van Musil, omdat hij niet schmierde, maar schreef’, schreef de criticus Alfred Kerr in zijn memoriam voor Robert Musil (1880-1942). Alfred Kerr had Musil dan ook in één keer en met een daverende klap op het podium van de letteren neergezet. Niemand had ooit van de jonge schrijver gehoord, toen Kerr op 21 december 1906 in de Berlijnse krant Der Tag een recensie publiceerde waarvan de titel alleen maar uit de naam van de schrijver bestond. Het achtkolomsartikel opende met de lapidaire zin: ‘Robert Musil is in Zuid-Oostenrijk geboren, is vijfentwintig jaar oud en heeft een boek geschreven dat zal blijven.’
In Musil, een monumentale biografie waarvan het eerste deel zopas in het Nederlands verscheen, analyseert Karl Corino hoe vernuftig Kerrs donderslag was voorbereid. Tegen zijn gewoonte in had deze autoriteit, die werd bestookt met pennenvruchten die hij ongelezen op een hoop gooide, het manuscript gelezen dat Robert Musil hem waarschijnlijk met de post had bezorgd. Zo gebeurde het dat Kerr De verwarring van de jonge Törless in handen kreeg en onmiddellijk bevroedde dat hij een enorm literair talent had ontdekt. Samen hebben Kerr en Musil vervolgens elke regel van Törless onder handen genomen, een wapenfeit waarmee Kerr destijds natuurlijk niet te koop liep.
Het vinden van een uitgever was geen sinecure. De uitgevers aan wie Musil het manuscript bezorgde, wilden namelijk met deze ‘scandaleuze roman’ niets te maken hebben, ook al had de auteur uitgeverijen geselecteerd waarvan hij vermoedde dat ze tegen een stootje konden, bijvoorbeeld omdat ze ‘aangebrande’ schrijvers als Oscar Wilde, J.K. Huysmans of Arthur Schnitzler in hun fonds hadden, allemaal schrijvers met wie Musil enige affiniteit vertoonde. Uiteindelijk verscheen Törless bij de Oostenrijkse uitgeverij Wiener, die wegens de publicatie van de gepeperde priesterromans van Hans Kirchsteiger bij de politie geen al te beste faam genoot. Je kunt je afvragen hoe het lot van Törless eruitgezien zou hebben, als de roman niet de protectie van Kerr had genoten. Ondanks de wrevel die het boek in con-servatieve kringen opriep, werd Musils debuut in nauwelijks twee jaar tijd vijf keer op telkens duizend exemplaren herdrukt, een laatste keer in 1907, het jaar waarin de roman weer uit de boekhandels verdween omdat de uitgever failliet was gegaan.
Karl Corino’s Musil-biografie trekt het leven recht van een schrijver wiens naam altijd met één boek is geïdentificeerd. Voor iemand als Elias Canetti, die zelf dertig jaar aan zijn Massa en macht had gezwoegd, viel de naam Musil dermate samen met de schrijver van De man zonder eigenschappen, dat hij geen onderscheid meer maakte en gewoon Musil schreef als hij de roman bedoelde, een eer die Canetti in Slotsom. Aantekeningen 1992-1993 verder alleen nog aan Proust bewees. Maar in Corino’s biografie krijgen we de hele Musil in al zijn nuances terug: de student die zich interesseerde voor de gestaltpsychologie, de ingenieur die de stijfheids-coëfficiënten van de bouwmaterialen in zijn vingers had en die tegelijkertijd, gefascineerd door de kentheoretische grondslagen van de natuurkunde, een dissertatie schreef over Ernst Mach. Maar de literaire ervaring van de 25-jarige Musil stelde nog niet veel voor toen hij in Stuttgart en Berlijn, traag als een slak, aan zijn Törless schreef. Zijn lectuur bestond vooral uit negatieve ervaringen (Hamsun, Ibsen), al bewonderde hij Dostojevski en Maeterlinck, en al had hij met grote ijver de filosofie van Ralph Waldo Emerson tot zich genomen.
Verder was hij in het leven al geen groentje meer, want toen zijn ouders door de publicatie van Törless werden opgeschrikt, was dat de vierde schok die ze van zoonlief te verwerken kregen, na Roberts syfilisinfectie, zijn plotse carrièrewisseling en een amoureuze liaison die zijn ouders hem uit het hoofd hadden trachten te praten. Het verschijnen van Törless was natuurlijk iets anders, want de publicatie van zijn debuut was een schandaal dat zelfs zijn vader, een rector magnificus van een technische hogeschool, niet meer in de doofpot kon stoppen. En ook zijn moeder zal wel niet onverdeeld verguld zijn geweest met de reverentie in de laatste regels van de roman, waarin Törless zich overgeeft aan het rijk der zinnen: ‘En hij proefde de geparfumeerde geur die uit het keurs van zijn moeder opsteeg.’
Het is een uitstekende zaak dat uitgeverij Meulenhoff zich de moeite heeft getroost om na bijna veertig jaar, samen met de al genoemde biografie van Corino, ook De verwarring van de jonge Törless opnieuw uit te geven. Uit Corino’s studie leren we hoe autobiografisch de grondstof was waaruit Musil putte. Als kind had de schrijver zelf kennisgemaakt met een rigide militaire kostschool aan de rand van het Oostenrijkse imperium waar enkele pubererende cadetten hun sadistische lusten op zwakkere partijen hadden botgevierd. In Törless heet het slachtoffer Basini, een pupil die uiteindelijk het voorwerp wordt van de pesterijen van de hele groep. Basini wordt vernederd, gefolterd en verkracht en – hoewel hij waarschijnlijk niet eens schuldig is aan de diefstal waarvan zijn ‘kameraden’ hem beschuldigen – uiteindelijk ook van school gestuurd, wat zonder meer het definitieve einde betekent van een carrière die nog niet eens begonnen was.
Musil beschrijft de schoolklas van Basini, Beineberg, Reiting en Törless als een echte ministaat, waarin zelfs een soort geheime dienst actief is en waarin een aantal jongens naar alle mogelijke intriges grijpen om een machtsstrijd uit te vechten die klaarheid moet brengen in hun hiërarchie. Veel meer dan van die sadistische scènes die destijds het schandaal veroorzaakten, komt de hedendaagse lezer onder de indruk van de manier waarop de auteur duidelijk maakt hoezeer de microkosmos van de internaatskinderen geperverteerd is door de wil tot de macht. Niet dat ze de wereld van de volwassenen imiteren. Het behoort veeleer tot hun natuur te zijn zoals ze zijn: wreed, nietsontziend, de ander beschouwend als waardeloos materiaal. Reiting, de leider van het groepje, is door de machtsgedachte geobsedeerd: ‘Hij speelde met de gedachte aan staatsgrepen en hoge politiek en wilde daarom officier worden. [… ] Hij was een tiran, onverbiddelijk tegen ieder die hem weerstand bood. Zijn aanhang wisselde met de dag, maar hij hield steeds de meerderheid op zijn hand.’
Die hartstocht om te kwellen en de voorwendsels die gezocht worden om die folteringen tegenover de openbaarheid te rechtvaardigen, worden in Törless verhelderd door verbluffende beelden waaruit blijkt hoe stijlzeker Musil erin slaagt om de mens doorzichtig te maken en zijn ziel bloot te leggen, waardoor zijn innerlijk ‘plotseling bloot komt te liggen als de gangetjes van een houtworm wanneer een stuk hout opensplijt’.
Als we Törless fixeren in zijn historische context, gaat het over de rol van de cadet in de Duitse geschiedenis. Musils tijdgenoot, de schrijver Ernst von Salomon, heeft in het nawoord van zijn door Törless geïnspireerde roman Die Kadetten (1933) benadrukt hoe belangrijk die rol is geweest: ‘Cadetten stonden op en vielen, her en der, tegen de vijand en voor de vijand, tegen Hitler en voor Hitler, cadetten spraken recht over cadetten, en cadetten vonnisten cadetten.’ Maar los van die context is Törless geen blauwdruk van een anti-utopie of de profetie van een totalitaire samenleving die de schrijver uit zijn eigen ervaringen heeft gekopieerd. Musil wil vooral uitpluizen wat zich achter de uiterlijke kenmerken van de waarneembare wereld bevindt, als een observator – om nog maar eens een citaat uit Törless te gebruiken – ‘die moet proberen een verlamde de woorden van zijn verwrongen mond af te lezen’.
Törless is een slangenei, een miniatuur van een bestaande totalitaire samenlevingsvorm, een embryo dat alle grondstoffen bevat en inventariseert waaruit het totalitarisme – destijds als politiek verschijnsel nog even onbekend als het begrip zelf – onafgebroken put: het leiderschap van de sadist, de volgzaamheid van de massa, de besluiteloosheid van de intellectueel en vooral de exploitatie van de leugen die schaamteloos wordt gebruikt om het beoogde doel bij de publieke opinie (voor de pupillen in Törless zijn dat de leraars) te bereiken: ‘En opnieuw bezwoer de klas dat het mishandelen van Basini niets anders was geweest dan een overkoken van gevoelens van verontwaardiging, omdat Basini op de nobelste gevoelens van wie hem wilde sparen met de grofste en laaghartigste spot had gereageerd.’ Het werkelijke schandaal van Törless is natuurlijk deze leugen.
KARL CORINO, ‘MUSIL. EEN BIOGRAFIE 1880-1924’. VERTALING HANS HOM, J.M. MEULENHOFF, 552 BLZ., 49,90 EURO
ROBERT MUSIL, ‘DE VERWARRING VAN DE JONGE TÖRLESS’, VERTALING FRANK DIAMAND, J.M. MEULENHOFF, 157 BLZ., 15 EURO.
Piet de Moor