Schrijven over Congo’s verleden: tussen polemiek en wetenschap.

Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis (32, 2002, nr. 3-4), Blandijnberg 2, 9000 Gent, abonnement: a 33,47.

Neal Ascherson, ‘De Koning NV. De biografie van Leopold II’, Manteau, Antwerpen, 320 blz., a 26,50.

Georges Nzongola-Ntalaja, ‘The Congo from Leopold to Kabila. A people’s history’, Zed Books, Londen û New York, 304 blz., a 29,38.

Ludo Martens, ‘Kabila et la révolution congolaise. Panafricanisme ou néocolonialisme?’, Epo, Antwerpen, 719 blz., a 40.

In het jongste nummer van het Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis (BTNG) verbazen de historici Hein Vanhee en Geert Castryck zich erover dat in de ‘populaire media’ en in de kunst tegenwoordig zoveel aandacht gaat naar de geschiedenis van Congo. Ze onderzoeken de vraag niet verder, al dringt één reden voor hun vaststelling zich alvast op: de gevestigde historiografie op dat terrein blijft schromelijk in gebreke, niet zelden uit koudwatervrees, misplaatst respect voor de traditie of angst voor de controverse. Dus doen anderen het maar, ‘desnoods’ kunstenaars. Het baanbrekende werk over Belgiës koloniale verleden is dan ook verricht door antropologen, sociologen, economen, diplomaten, ambtenaren, buitenlanders, journalisten of tv-makers, niet door Belgische academische historici.

Hoe moeizaam dat onderzoek evolueert, illustreren Vanhee en Cas- tryck zelf indirect in het themanummer Afrikaanse geschiedenis, Belgische traditie dat ze samen met Luc François voor het BTNG samenstelden. In hun inleiding doen ze wat meewarig over ‘de polemische en ideologisch gepolariseerde discussies’ in het publieke debat over Congo. Nochtans illustreerde bijvoorbeeld het recente parlementaire onderzoek naar de moord op de Congolese premier Patrice Lumumba dat, om te beginnen, de vele lacunes in de loutere feitenkennis al verklaren waarom dit verleden nog zoveel controverses kan oproepen.

Bovendien is van veel reflectie over deze historiografie nauwelijks sprake. Vanhee en Castryck laten in dit BTNG-nummer zelf de kans liggen om enig licht te werpen op bijvoorbeeld de veelzeggende maar onder de mat geschoffelde Historikerstreit rond de koloniale erfenis. Onder anderen de afrikanist Jan Vansina speelde daarin een centrale rol – tot hij niet zonder reden uitweek naar de universiteit van Wisconsin in de VS. De historici hebben dus nog wel wat te bewijzen vooraleer ze de geclaimde ‘modererende en nuancerende rol’ kunnen opnemen.

Tekenend is dat drie maanden geleden nog de studie De Koning NV van de journalist Neil Ascherson kon verschijnen. Het is de Nederlandse vertaling van een negenendertig jaar oud boek over koning Leopold II en het begin van de Belgische aanwezigheid in Centraal-Afrika. Die vroege kolonisering kostte naar schatting tien miljoen Congolezen het leven. Niet dat zij bewust werden uitgeroeid, zoals gebeurde met de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze werden het slachtoffer van een systeem dat, dan nog in naam van de beschaving, alleen op geldgewin uit was en niet de minste consideratie voor de mens kon opbrengen. Maar de vergelijking met de holocaust ligt voor de hand.

Belgische historici zien deze gruwel kennelijk als een detail van de geschiedenis, want veel studiewerk hebben ze er nooit aan besteed. Behalve de Schot Ascherson en recent – met groot succes in de boekhandel – de Amerikaan Adam Hochschild, brachten alleen de antropoloog Daniel Vangroenweghe en de diplomaat Jules Marchal, beiden vooral uit morele verontwaardiging, de kwestie onder de publieke aandacht. Niet dat er enig bezwaar bestaat tegen een inbreng uit andere disciplines of vanuit het buitenland, integendeel, alleen staat daar amper enige lokale academisch-historische inbreng tegenover.

PASSIEVE SUBJECTEN

Deze gewelddadige episode wordt stilaan de lakmoesproef voor de ernst van het onderzoek. Het spanningsveld eromheen biedt namelijk uitwegen voor zowel een radicaal revisionisme als voor vergoelijking of zelfs negationisme. Het Afrikamuseum van Tervuren, ooit Leopolds trofeeënkast, zal zich, in het kader van zijn broodnodige en ook veelbelovende opkalefatering, in 2004 over deze geschiedenis buigen. Maar dan wel ‘om een antwoord te bieden op het boek van Hochschild’, onder de wetenschappelijke leiding van de bejaarde UCL-historicus Jean-Luc Vellut, die liet weten dat hij alleen ‘de grootst mogelijke objectiviteit’ nastreeft en elke vergelijking met de holocaust ‘een belediging van de waarheid’ acht. Het wordt dus nog afwachten.

De zeven detailstudies in het BTNG-themanummer, geschreven door veelal jonge vorsers, zijn niet erg representatief voor de praktijk van de afrikanistiek zoals die in België wordt bedreven. Zowel thematisch als methodologisch illustreren ze niettemin de grote versnippering op dat terrein. Een ervan analyseert treffend de mythische Belgische overwinning op de Duitse troepen in Tabora in 1916, een andere, over het lot van de mulatten in Belgisch Congo, brengt de paradoxen van het koloniale racisme aan het licht. Een bijdrage over de onafhankelijkheid van Burundi valt dan weer erg wankel en qua historische kritiek vrij betwistbaar uit.

Een klassieke kritiek op de bestaande geschiedschrijving is dat ze te weinig oog heeft voor de rol van de Congolezen zelf. Een alternatief daarvoor is The Congo from Leopold to Kabila van de Congolese politicoloog en activist Georges Nzongola-Ntalaja. Deze vooral op het recente verleden toegespitste ‘volksgeschiedenis’ is geschreven vanuit een tiersmondistisch perspectief. Ze benadrukt al in haar titel de continuïteit van de politieke, economische en culturele onderdrukking en uitbuiting in de geschiedenis van Congo. Nzongola-Ntalaja heeft het soms moeilijk om zijn feitenrelaas in een door klassenstrijd bepaalde structuur te wringen, waardoor hij onder meer het belang van tribale factoren onderschat. Doordat deze studie zich vooral fixeert op het anti-imperialistisch en democratische verzet, doet ze wel recht aan de Congolezen (of toch een elite onder hen) als historische actoren, terwijl ze in de klassieke historiografie, net als in de koloniale werkelijkheid, veelal als passieve subjecten van de geschiedenis worden behandeld.

Nzongola-Ntalaja is niet onder de indruk van het politieke talent van Laurent-Désiré Kabila, die in 1997 in Congo aan de macht kwam, en vertrouwt meer op de legitimiteit van de Nationale Conferentie die tien jaar geleden een nieuwe toekomst voor Congo uittekende. PvdA-voorzitter Ludo Martens denkt er net het omgekeerde over in het eerste deel van zijn vuistdikke Kabila et la révolution congolaise. Martens publiceerde al enkele waardevolle, wellicht vanwege zijn politieke engagement onderschatte historische studies over Congo. Toen Kabila dictator Mobutu Sese Seko verdreef, hoopte hij de revolutie ter plekke mee te maken, wat alvast het voordeel had dat hij de zaak van dichtbij kon observeren. Hij bekleedde daarbij een redelijk geprivilegieerde positie, in de marge van het regime.

Martens’ compromisloos geschreven en bij momenten, curieus genoeg, vrij romantische boek gunt de lezer vooral in de detaillering geen respijt, maar het bevat wel een schat aan informatie. Maar die lezer moet er ook de uitgesproken ideologisering bij nemen. Daarin staat Kabila (die alleen als nationalist wordt beschreven) tegenover tal van vijanden die alleen agenten van het imperialisme kunnen zijn. Maar zo negeert Martens de even imperialistische opportunismen en affairismen in het andere kamp, bijvoorbeeld de economische plundering waaraan het ook in eigen land weinig volksvriendelijke Zimbabwe zich in Congo schuldig maakt.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content