Op straat lag een dagboek van een meisje. De laatste bladzijde was geschreven op 5 juli 1945. Onze reporter begreep niet waarom iemand zoiets wegsmeet en ging op zoek naar de auteur. Onderweg vroeg hij zich af wie nog dagboeken schrijft. ‘Ik hoop dat ooit iemand dit leest, dan is mijn leven niet voor niets geweest.’

Het had het begin van een B-roman kunnen zijn. Op straat, tussen het oud papier van maandagavond, lag een schriftje. Gewikkeld in vergeeld, blauw kaftpapier. ‘Nederlandsch Opstel. Th. Heykers. 4e Moderne’ stond op het etiket.

Eigenlijk was het niet echt een opstelschriftje, meer een dagboek. Een verzameling teksten van een meisje van zestien, dat in 1945 de zomer van haar leven beleefde.

Ze schrijft dat ze voor de eerste keer de zee gezien had. Dat ze The Ramblers zo graag ‘Wie is Loesje?’ hoorde zingen. Maar het gaat ook over een schoolvriendin die ze net kwijtgespeeld was. Op 5 mei 1945 noteert ze: ‘Liefste amica, ik mis je heel erg, lieve kind. En dat leege plaatsje naast me maakt me nog altijd wat week in de hartstreek. Wat hebben we samen toch allemaal plezierige uurtjes beleefd he. Schoolherinneringen is iets wat bijblijft voor altijd, iets dat men nooit vergeet. (…) Interesseer je je nog voor schoolpoetsen? Ja. Ik hoop het. Je bent toch niet zoo blasé om dat vergeten te zijn. Weet je nog wel hoe we in de rats zaten toen we onze les niet kenden? Of hoe we zaten te zuchten over onze meetkunde-vraagstukken? (…) Een ding wil ik je nog zeggen: ik wou dat je er nog was. Ik hoop je binnenkort weer te zien. Met een forsche handdruk, zoals het oude vrienden betaamt. Steeds je Thila.’

Onder elk stuk heeft iemand met rode pen geschreven: ‘Flink werk, Thila.’

Een keer maar krijgt ze slechte punten, voor wat ze op 29 mei 1945 optekent: ‘Duurde het niet lang vooraleer de V-dag aangekondigd was. Het duurde en bleef duren. Het scheenen wel eeuwen te zijn. En toch is hij gekomen, die blijde dag en we hebben hem naar behooren gevierd. (…). Hij, Leopold III, zal en moet wederkeeren. God weet, wat heeft hij te verduuren gekregen in dat ‘gastvrije derde Rijk’. De meerderheid der Vlamingen is koningsgezind, zoals het trouwens betaamt wil men den naam van Belg waard zijn. We verlangen allemaal heel erg naar iemand die het land uit de politieke modderpoel zal redden en die iemand is Leopold! We verbeiden uw komst met ongeduld, Sire!’

Leopold III, zo vindt Thila, is tenminste een man met visie. Niet zoals premier Achille Van Acker, ‘dat heertje uit de Minnewaterstad’. Onder dit stuk staat: ‘Thila, niet te veel hekelen. Je kan beter.’ Het schriftje eindigt nogal bruusk op 5 juli 1945.

Ik wilde weten wat er na 5 juli 1945 met Th. Heykers gebeurd was. Of ze haar schoolvriendin later nog teruggezien heeft, de koning trouw gebleven is en al weet wie Loesje is. Maar vooral: waarom haar schriftje bij het oud papier lag. Niemand in de straat kende Th. Heykers. Ook op de naamkaartjes van de bellen ontbrak haar naam.

Mijn Italiaanse overbuur Roberto dacht dat ze overleden was. De kinderen zetten dan meestal de inboedel op straat, zei hij. Soms huren ze ook een opkoper in, maar die had meestal nog minder medelijden.

Ik bel een paar brocanteurs op. Ook zij hebben nog nooit van Th. Heykers gehoord. ‘Die oude mensen houden alles bij’, zegt iemand. ‘Zo’n dagboek is niets waard. Dat smijten we meteen weg.’

Het archief van Aalst deed onlangs wel een oproep om dagboeken te bewaren. ‘Daar is wel wat reactie op gekomen’, zegt de chef-archief van Aalst. ‘Weliswaar alleen oorlogsdagboeken: mensen zien daar ook wel het historisch belang van in.’ Recente dagboeken kregen ze in Aalst niet. Ook in de Vlaamse scholen bewaren ze de opstelboekjes niet. Of ‘het schrijfportfolio’, zoals dat vandaag heet. Tot vijftien jaar geleden verdween die in de papierversnipperaar, nu krijgen de leerlingen hun schrijfsels mee op het einde van het schooljaar.

Wie in Vlaanderen schrijft, die blijft niet. Tenzij we emigreren.

Ik reis naar Amsterdam-Zuid, naar het Meertens Instituut, zowat het walhalla van de Nederlandse taal. Daar huist het Nationaal Dagboekarchief. Elke maand organiseren die een inzameldag: iedereen kan er dagboeken inleveren. Aan een tafel zitten Nina Wijsbek en Mirjam Nieboer. Ik toon mijn oogst: mijn eigen dagboek en dat van Th. Heykers.

‘Hebben ze historische waarde?’ vraag ik nieuwsgierig.

‘Ja’, zeggen Nina en Mirjam. ‘Al hebben we ook niet echt inhoudelijke criteria om een dagboek te weigeren. Wel vormelijke: het moet minstens 70 procent tekst bevatten. Sommigen komen hier aan met een fotoalbum. Heel interessant, maar we moeten ergens een grens trekken. We kunnen niet alles stockeren.’

De dagboeken worden bijgehouden voor historisch onderzoek. ‘Met respect voor de privacy van de dagboekschrijvers, dat spreekt. Uw buurman kan niet alles komen inkijken.’ Maar ook de wetenschappers zullen er niet meteen spectaculaire dingen in ontdekken. ‘In de meeste dagboeken gebeurt heel weinig. “Lief dagboek, het is nu zondag en het regent.” Maar ook dat kan historisch relevant zijn. Het zegt iets over hoe mensen vroeger met hun vrije tijd omgingen.’

Meestal leveren de nabestaanden de dagboeken binnen, zegt Mirjam. ‘En af en toe ook de dagboekschrijvers zelf. “Hier”, zeggen ze dan. “Weer een boek volgeschreven.” Het idee dat hun schrijfsels ergens bewaard worden, geeft hen gemoedsrust.’

Zo hebben ze er intussen al honderden ingezameld, in naam van de geschiedenis. ‘Het is vooral belangrijk om dat nu te doen’, zegt Mirjam. ‘Er is een generatie aan het sterven die nog op papier schreef.’

Het dagboek zelf zal nooit verdwijnen, denkt Mirjam. ‘We merken dat heel wat jonge mensen er nog altijd een hebben. Maar niet meer op papier. En ook niet op Facebook. ‘Dat is een heel ander medium. Daar schrijf je voor iedereen. Op Facebook schijnt meestal de zon: je toont je op je best, terwijl het in een dagboek vaker gaat over problemen. Ooit kwam hier een man binnen met de dagboeken van zijn overleden vrouw. Na haar dood was hij erin beginnen te lezen. Hij was er kapot van. We hebben hem uitgelegd dat een dagboek niet echt een correcte weergave is van de werkelijkheid. Misschien gebruikte zijn vrouw dat dagboek alleen maar om problemen van zich af te schrijven. En noteerde ze de positieve zaken niet.’

Geklop op de deur. Nog volk voor het Dagboekarchief. Jannie komt binnen met de verzamelde dagboeken van haar vader. Haar kinderen wilden eigenlijk alles wegsmijten, zegt ze. ‘Niemand kijkt daar nog in, ma.’ Maar dat vond Jannie toch wat wreed.

‘Mijn vader schreef zijn eerste dagboek in 1933. Zeventig jaar lang is hij blijven schrijven, elke avond. De belangrijke dingen in rode inkt, de minder belangrijke in het blauw. De preek van de dominee bijvoorbeeld stond altijd in het rood. (lacht)Vandaag zouden ze mijn vader misschien wat autistisch noemen. Toen was hij een man van zijn tijd, iemand die nooit zijn emoties toonde. Hoewel die boeken in huis slingerden, keek ik er nooit in.’

Onlangs, zoveel jaar na zijn dood, heeft Jannie dat toch gedaan. ‘Uiteraard heb ik mijn eigen geboortedatum opgezocht. Maar dat viel tegen. Het enige wat er stond, was: “Kind geboren.” In het blauw, dan nog. Toen ik jaren later zelf kinderen kreeg, schreef hij: “Kleinkind geboren, wat een vreugde.” Maar ook die dag stond alleen de preek van de dominee in het rood. (lacht)

‘Eigenlijk veranderde alles pas toen mijn zus overleden is. “Ik loop soms zomaar wat te huilen”, noteerde hij. In het rood, deze keer. Ik wist niet wat ik las.’ De vader van Jannie bleef schrijven tot het einde. ‘Hij zat toen in een verzorgingstehuis.’ Zijn gang was wankel, net als zijn schrift. Toch bleef hij alles noteren, een dag voor zijn dood schreef hij zijn laatste bladzijde.’

‘Wat gaat er nu gebeuren met zijn dagboeken?’, vraagt ze.

‘Die worden hierboven op de juiste temperatuur geconserveerd’, antwoordt Mirjam. Dat is het voordeel aan papier: het is beter bestand tegen de tijd dan al die digitale dagboeken.

We wandelen naar de archiefruimte. Op grote rekken staat een eindeloze rij dagboeken. Ik neem er stiekem een uit, maar word al op de eerste bladzijde terechtgewezen. ‘Degene die tot zover in m’n dagboek is doorgedrongen, zou ik willen verzoeken zoveel persoonlijkheid te tonen dat u er niet in gaat lezen. Het geschrevene gaat alleen mij aan.’

Alle dagboeken worden gelezen door een twintigtal vrijwilligers, legt Mirjam uit. ‘Ze schrijven kort de inhoud neer, omdat we alles willen registreren. Er zitten echt heel bijzondere levensverhalen bij.’ Zoals dat van een Iraniër, die naar Nederland vluchtte omdat hij homo was en hier een geslachtsoperatie onderging. Of de vrouw die haar dagboek ‘Ik ben een koningin’ noemde, omdat ze zichzelf de redder van het oude Bulgarije waande.

‘Ooit kwam hier iemand binnen met een meervoudige persoonlijkheid. Dat bleek ook in haar dagboeken: in elk boek was ze iemand anders.’ Er zitten ook vrolijke dagboeken bij, zoals dat van Oma Winkelmolen. Anderen geven dan weer commentaar op de waan van de dag. Of ze schrijven voor hun kinderen. ‘Om te laten zien dat ons leven ook niet altijd over rozen ging.’

Maar het ontroerendste is toch het dagboek van Jos. Hij schreef ‘om niet vergeten te worden. Ik hoop dat iemand mijn schrijfsels zal lezen, dan is mijn leven niet voor niets geweest.’

Terug in België. In de bibliotheek ontdek ik dat er veel Jossen zijn. Beroemde dagboekschrijvers, die vaak al voor de roem begonnen te schrijven. De Amerikaanse president Harry Truman bijvoorbeeld had een dagboek, Kurt Cobain ook. Che Guevara. Franz Kafka, Marilyn Monroe zelfs.

Vreemd genoeg bestaan er maar weinig bekende Belgische dagboekschrijvers, al zeker niet in de politiek. Mark Eyskens is een uitzondering. Toen hij minister van Buitenlandse Zaken was, hield hij vijf jaar een dagboek bij. ‘Niet omdat ik me belangrijk voelde, wel omdat ik vermoedde dat ik veel zou meemaken. En dat was ook zo: de val van de Muur, de protesten op Tiananmen, ontmoetingen met Bill Clinton en Michail Gorbatsjov…. Ik kreeg elk jaar een schriftje van dokter Paul Janssen: in de auto pende ik dat vol, met gedachten, gesprekken, indrukken. Toen ik minister af was, ben ik ermee gestopt.’

Dagboeken schrijven zit bij Eyskens in het bloed. ‘Mijn vader Gaston deed het ook, al had die wel zijn eigen methode. Hij sprak alles in op een dictafoon. Zijn secretaresse heeft dat allemaal uitgetypt. Dat waren meer dan 10.000 bladzijden.’ Daar ontstonden later zijn memoires uit.

Een heel bijzonder genre is dat, zegt Eyskens. ‘Om zoiets te schrijven, moet je je gebeurtenissen kunnen herinneren die nooit plaatsgevonden hebben. (lacht) In mijn boekenkast staan een hoop memoires van collega’s. Bij veel van de scènes die ze beschrijven, was ik zelf bij. Dat is anders gegaan, dacht ik vaak. Maar dat is misschien ook normaal. Stel dat er morgen een ongeval gebeurt. Alle ooggetuigen zullen een andere versie geven.’

Eyskens was de enige in de Wetstraat met een dagboek. ‘Denk ik toch. Ik heb de anderen in elk geval nooit zien schrijven. Behalve Herman De Croo: die deed niet anders.’

‘Dat is waar’, zegt Herman De Croo. Hij heeft zelfs zo veel geschreven dat af en toe het archief moet langskomen, om dozen papier weg te halen. ‘Onlangs vertelden ze dat ze al 550 meter archief van De Croo hebben.’

‘Dat is anderhalve keer de Eiffeltoren, meneer De Croo.’

‘Ik viel ook van mijn stoel. Maar daar zit echt alles in. Agenda’s bijvoorbeeld. Ik kan u zeggen waar ik was op 7 mei 1972, om 22.35 uur. Notulen van ministerraden, ook. Daarnaast heb ik persoonlijke dagboeken bijgehouden. Honderden bladzijden over intieme dingen en mijn kinderen. Laatst las ik een aantal passages terug over Alexander, toen hij drie was. Heel frappant, hij heeft nog altijd dezelfde karaktertrekken. Ooit schenk ik hem die boeken.’

Ook De Croo heeft zijn eigen rituelen. ‘Die persoonlijke dagboeken begon ik altijd met het weerbericht.’ Zijn eigen waarachtigheidscertificaat. ‘Zodat niemand later zal kunnen zeggen dat ik die boeken pas achteraf geschreven heb. Sommige dingen noteerde ik niet. Omdat ze te gevoelig, te riskant waren – het gaat dan vooral over politieke zaken. Dat staat allemaal op cassettebandjes.’

Of die bandjes na zijn dood openbaar mogen worden, weet De Croo nog niet. ‘Ik schrijf niet voor de geschiedenis of voor memoires. Leo Tindemans zei ooit: “Wie te vroeg zijn memoires schrijft, heeft geen vrienden meer. En wie ze te laat schrijft, heeft geen lezers meer.” (lacht) Ik schrijf vooral voor mezelf: om de dingen te analyseren en beter te onthouden. Van een ministerraad bijvoorbeeld worden geen notulen bijgehouden. Na een paar weken wist niemand wie nu voor of tegen was. De andere ministers zeiden dan: “Vraag het maar aan De Croo, die heeft alles opgeschreven. Die weet alles.”‘

Behalve wie Loesje is. En de dagboekschrijfster van 1945, wier schriftje bij het oud papier lag. Th. Heykers blijft me intrigeren. Ik neem het telefoonboek en bel alle Heykersen af.

Na een paar pogingen zegt iemand: ‘Hallo, met Mathilde Heykers.’

‘Th. Heykers… Blauwe schriftje… 1945?’ stamel ik.

‘Euh ja… Met wie spreek ik? Hoe weet u dat allemaal?’

‘Ik dacht dat u dood was.’

De volgende dag zit ik tegenover Mathilde. Een kwieke vrouw van 85. Ze is verrast dat ik het schriftje gevonden heb. Blij ook dat het gered is van de papierversnipperaar.

‘Ik ben net verhuisd’, legt ze uit. Meer dan veertig jaar heb ik op dezelfde plaats gewoond, maar mijn huisbaas wou de blok renoveren. En dus moest ik eruit.’ Haar kinderen hadden haar geholpen. Iets te enthousiast.

‘Moeder hield alles bij’, grijnst haar zoon. ‘Zelfs rekeninguittreksels uit de jaren vijftig.’

‘Dit had niet op straat mogen belanden’, zegt Mathilde en ze kijkt in haar schriftje. Nooit vergeet ze de zomer van 1945. ‘Mijn ouders waren redelijk welgesteld. Ze stuurden mij naar Filles de Sagesse, een eliteschool op de Italiëlei in Antwerpen. We kregen les van strenge nonnen, die alleen Frans praatten. Alleen mijn leraar Nederlands was anders: een progressieve leerkracht, die vond dat we in onze opstelschriftjes mochten schrijven wat we wilden.’

Zo werden de blauwe schriftjes haar dagboeken. Ze had materiaal zat om over te schrijven, in het schooljaar 1944-1945. Over The Ramblers, waar ze niet naar mocht luisteren (maar wat ze stiekem toch deed, op de radio van de buren). Over de twee Duitse soldaten die bij haar thuis inwoonden. Maar vooral over de oorlog. ‘Op een dag was ik op de tram aan het wachten op de Rooseveltplaats, de school was net uit. Plots hoorde ik een gigantische knal, net achter me. Er was een V2 gevallen op cinema Rex: 567 doden.’ Ze moest even niet meer terug naar school, er viel daar nog weinig te leren over het leven.

Alleen dat schriftje bleef haar trouwe metgezel.

Ze leest voor uit de brief aan haar vriendin. ‘Schoolherinneringen is iets wat bijblijft voor altijd, iets dat men nooit vergeet. (…) Interesseer je je nog voor schoolpoetsen? Ja. Ik hoop het. Je bent toch niet zoo blasé om dat vergeten te zijn.

‘Dat was natuurlijk codetaal’, zegt Mathilde. ‘We deden alsof we poetsten. Maar eigenlijk gingen we op het balkon naar de soldaten kijken. (lacht) Nee, ik heb die vriendin nooit meer teruggezien. Later heb ik wel gehoord dat ze vroeg gestorven is aan kanker.’

Net na de oorlog studeerde Mathilde af als eerste van de klas. ‘Ik kreeg een studiebeurs om in Canada te gaan studeren.’ Maar dat zag ze niet zitten. Ze kon haar vrienden niet missen. En de vele avonden aan de Scheldekaaien. ‘Daar kwamen de boten aan met matrozen en zeemannen.’ Op een dag ontmoette ze er een man, een Waalse soldaat. Ze werd verliefd en verhuisde met hem mee naar Duitsland. Later werd ze verkoopster in een winkel.

Maar dat is allemaal al lang geleden, net als haar huwelijk. Eigenlijk is er sinds de zomer van 1945 weinig veranderd. Ze woont terug op de Italiëlei, vlak bij haar oude school. Houdt nog altijd van The Ramblers en de koning. De wijze raad van haar leraar Nederlands – niet te veel hekelen, Thila, je kan beter – slaat ze nog altijd met veel plezier in de wind.

En zelfs het schrijven is ze niet verleerd. ‘Als ik op vakantie ga, neem ik alleen notities. Nooit foto’s.’ Die zitten voor altijd in haar hoofd. Het zijn de commentaren die erbij horen, die ze optekent. In een zoveelste schriftje tegen het grote vergeten, waar ze zo bang voor is. Het is alleen niet meer blauw, zoals in de zomer van 1945.

Ook Vlaamse dagboeken zijn welkom in het www.dagboekarchief.nl, info@dagboekarchief.nl

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Op Facebook schijnt meestal de zon: je toont je op je best, terwijl het in een dagboek vaker gaat over problemen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content