![](https://img.static-rmg.be/a/view/q75/w680/h0/4384470/09c2deb1ebe8237414cd1f9e90ab4e52-jpg.jpg)
Een Belg in de Franse Revolutie
In het eerste deel van zijn magnum opus over de Franse Revolutie bekijkt Johan Op de Beeck de geschiedenis door de ogen van een Belgische advocaat.
Hoe kun je een boek over de Franse Revolutie schrijven dat zich historisch gezien aan de feiten houdt en toch een nieuwe, originele invalshoek heeft? Met die vraag worstelde Johan Op de Beeck al een jaar of vijftien. Tot hij in het kasteel van Versailles, in het Musée de l’Histoire de France om precies te zijn, plots oog in oog stond met het portret van François Robert. Deze zoon van een herbergierster uit Gimnée, in de provincie Namen, was in Parijs uitgegroeid tot een revolutionair van het eerste uur, las Op de Beeck tot zijn verbazing.
Robert was een advocaat, een trotse ‘Belg’, zoals de inwoners van de door Oostenrijk bezette zuidelijke Nederlanden ook wel werden genoemd, en hij zou het schoppen tot secretaris van de revolutionair Georges Danton. Hij bleek de eerste die er openlijk voor uitkwam dat hij de monarchie wilde vervangen door een republiek. Die Robert, besefte de schrijver van eerdere historische werken over Lodewijk XIV en Napoleon, zou de verteller van zijn nieuwe boek worden.
In een geschiedkundig werk voor een derde verteller kiezen heeft voor- en nadelen. Het voordeel is dat het een verhaal oplevert dat uit het leven gegrepen en daardoor ook onderhoudender is. De wijze waarop Robert bijvoorbeeld Lodewijk XVI neerzet als een man die zich over zijn koninklijk parket voortbeweegt als een boer achter zijn ploeg, spreekt boekdelen. Net zoals zijn opmerking dat hij jammer genoeg in een tijd leefde waarin een vorst over een snelle geest, doortastendheid en charisma diende te beschikken en Lodewijk die allemaal ontbeerde. Maar hoe ver kan een historicus gaan in de subjectiviteit? Op de Beeck stelt de lezer wat dat betreft gerust. Alle feiten in zijn boek berusten op gecontroleerde informatie. Alleen de gevoelens van Robert zijn verzonnen, en die heeft hij wel degelijk. Dat de Belgische advocaat niet zo hoog oploopt met ‘de Onkreukbare’, zoals advocaat en politicus Maximilien de Robespierre ook wel wordt genoemd, is bijvoorbeeld duidelijk.
Hoe ver kan een historicus gaan in de subjectiviteit?
De keuze van Robert als verteller heeft nog een bijkomend voordeel. Hoezeer hij ook bezig is met de Franse republiek, de advocaat blijft oog hebben voor zijn land van herkomst. En dat geeft Op de Beeck de mogelijkheid om te schrijven over de gevolgen van de revolutie voor onze streken. Want ook hier broeide wat. Dat kwam vooral door keizer Jozef II die de macht van de clerus wou kortwieken en koos voor een in Brussel gecentraliseerd bestuurs- en rechterlijk systeem. Het leidde uiteindelijk tot de Brabantse Omwenteling van 1789. Drie jaar later viel Frankrijk de Zuidelijke Nederlanden binnen, niet alleen om er de revolutie te prediken trouwens, maar ook om de staatskas te vullen.
Op de Beeck concentreert zich in dit eerste deel van wat zijn magnum opus moet worden op individuen en ideeën. De wiskundige en filosoof Nicolas de Condorcet was de vader van de revolutie, beweert Robert, die trouwens ook zijn compagnon de route was. Toen Condorcet in de zomer van 1793, het moment waarop dit boek stopt, afgeserveerd werd door de jacobijnen, werd in feite de revolutie ook een beetje vermoord. De tijd van de terreur stond voor de deur.