Ik = cartograaf van Jeroen Theunissen: een arm om onze schouder
Jeroen Theunissen wandelt van Ierland naar Turkije. Op zoek naar de ziel van een continent, op de vlucht voor zichzelf.
Een jaar of vijf geleden vatte Jeroen Theunissen het plan op om van het Ierse Caherciveen naar de Bosporus te wandelen. Hij zou er zes maanden over doen om via Engeland, Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Slovakije, Tsjechië, Polen, Oekraïne, Roemenië en Bulgarije in Turkije te belanden. Hij was veertig, had het midden van zijn leven bereikt en wilde van de reis een kantelpunt maken, iets waar hij de volgende veertig jaar op zou kunnen terugkijken en steeds weer andere verhalen over vertellen. En een boek over schrijven natuurlijk: zijn eerste uitstap in de non-fictie, Ik = cartograaf.
Anderen waren hem voorgegaan, wist hij. Zoals Leigh Fermor, die in 1933 van Hoek van Holland naar Istanbul wandelde en er veel later een driedelig boek over schreef waarin hij filosofeerde over een verdwenen jeugd en een verdwenen Europa. Natuurlijk is Europa een continent dat zich in zijn geschiedenis toont, merkt Theunissen, maar het heeft ook een heden en hij lijkt meer geïnteresseerd in de wisselwerking tussen de twee. Tot het moment dat Rusland Oekraïne binnenviel, vertrokken er niet langer vluchtelingen uit een Europees land, schrijft hij, maar overal ziet hij wel de sporen van de vluchtelingen uit het verleden. Van de Ieren die naar Amerika trokken, de Belgen die in Engeland soelaas zochten tijdens de Eerste Wereldoorlog, de Duitstaligen die uit Centraal-Europa verjaagd werden na de Tweede Wereldoorlog, en de Joden die het altijd en overal verkorven hadden.
Zij noemt hem ‘giraf’ omdat ‘Jeroen’ zo moeilijk uit te spreken is.
Volgens de Amerikaanse essayiste Rebecca Solnit is wandelen meer dan zomaar de ene na de andere kilometer onder je voeten zien verdwijnen. Het is een wezenstoestand waarin geest, lichaam en wereld op een lijn komen te liggen. Het zal wel geen toeval zijn dat Wiliam Wordsworth, Friedrich Nietzsche en Jean-Jacques Rousseau fervente wandelaars waren. Net als zij treedt Theunissen de wereld tegemoet met een open geest en is hij bereid te luisteren naar wat die hem te vertellen heeft, ook over hemzelf trouwens. Want zijn reis door Europa is naast een fysieke ook een een psychologische trip die hem, hoe tegenstrijdig het ook mag klinken, dichter bij zichzelf moet brengen. Zijn wandeltocht is een vlucht voor zijn op springen staande huwelijk. Hij had geen keuze, krijg je al lezend door, hij moest die zes maanden zijn verleden, heden en toekomst overdenken, ook al betekende het dat hij zijn twee zoontjes verschrikkelijk zou moeten missen.
In de romans die Theunissen de afgelopen achttien jaar schreef, combineerde hij een oprechte sympathie voor de kleine man met een al even eerlijk engagement. In Ik = cartograaf gaat hij verder op die weg. Iemand vraagt of hij het niet erg vindt dat ze hem ‘giraf’ noemt omdat ‘Jeroen’ zo moeilijk uit te spreken is en een ander wil hem liefst een eind met de auto wegbrengen omdat het toch wel ver wandelen is, zo helemaal naar Turkije. Theunissen combineert deze persoonlijke anekdotiek met geschiedenis, mythologie, geografie en sociologie. Hij vertelt op een standvastige, rustige toon, slaat bij wijze van spreken een arm om onze schouder en neemt ons mee op zijn wandeling. Theunissen is thuisgekomen, besluit je op het einde van het boek. Niet alleen thuis in zijn vertrouwde Gent, maar ook thuis in de non-fictie.