Hij maakte een soort van quasi-objecten voor hij in Kameroen de postkoloniale wereld ontdekte. In video’s, sculpturen en installaties handelt Stefaan Dheedene over zijn ervaring. Waar komen die kacheltjes plots vandaan? Een portret.
Hij overweegt om met twee Nederlandse collega’s naar Georgië te gaan. Hij zal niets in de handen en niets in de zakken hebben, maar wel ’ter plaatse iets doen’. Dan ligt ook Kazachstan binnen bereik. Daar zijn afgelegen vlakten waar men met speciale antennes naar Jupiter kan luisteren. Dat moet rijke stof opleveren. Stefaan Dheedene (30) bedenkt niet meer zo veel zelf. Vaker wacht hij plaats en tijd af, een ontmoeting. Dan ligt het materiaal voor het grijpen.
Hoe hij het toeval over zijn leven en werk liet regeren, heeft een geschiedenis. Toen zijn vriendin in 2001 als biologe naar Kameroen vertrok, vond hij dat hij niets te verliezen had door met haar mee te gaan. Veel vraag naar artistieke bijdragen is er bij ontwikkelingsprojecten niet. Niemand zat er te wachten op een jonge kunstenaar, gespecialiseerd in quasi-objecten – dingen in de schemerzone tussen gebruiksvoorwerpen en sculpturen. Maar Stefaan Dheedene ontdekte dat er nood was aan mensen die op een beweeglijke manier en met weinig middelen videoreportages konden maken. Promotionele en educatieve filmpjes voor niet-gouvernementele organisaties.
Dheedene had nog nooit een videocamera in zijn handen gehad, maar ging welgemoed aan de slag. Hij vond er schik in en filmde ook voor zichzelf. Af en toe fronste hij zijn wenkbrauwen. Zo volgde hij twee studenten die in het woud de uitwerpselen van gorilla’s verzamelden en ze in het kamp onder een muskietennet gingen onderzoeken. Dheedene waande zich in Gorilla’s in the Mist, Kuifje in Afrika, en vond de situatie nogal absurd.
Bij zijn terugkeer uit Afrika, twee jaar later, begon hij zijn videodocument-jes te bewerken. ‘Wat ik nu gebruik, is vooral materiaal dat Europa laat zien via een omweg over Kameroen’, zegt hij in het Gentse kunstencentrum Croxhapox, dat deze herfst een paar van die projecties toonde. ‘Je ziet soms je eigen cultuur ginder, maar verdraaid.’ De wondere wereld van het postkolonialisme. Crystal is een opname in de jungle. Een zwarte zanger brengt er uit volle borst een aria van Georges Bizet ten gehore: ‘Agnus Dei, qui tollis peccata mundi…’
In dezelfde ruimte, het tweedelige a manual, in de stijl van een echte documentaire. De camera volgt een Kameroenees, in het oerwoud op weg naar de plek waar een jonge antilope in zijn strik hangt te bengelen. De jager verstrekt alle uitleg, terwijl hij het dier doodhakt. Dan zien we hoe hij het thuis proper in mootjes snijdt. Tijdens het karweitje is een uitzending van BBC World te horen. Doing Business in English leert Engels aan Franstaligen en tussendoor ook wat zakenethiek. We horen het verhaal van een man die altijd te laat op zijn werk komt, een makelaarsbureau. De collega’s klagen, de baas moet ingrijpen. Het programma leert dat de baas zich niet boos moet maken, wel spreken met de laatkomer. Een ‘boeiende en complexe, bijna categorieloze wereld’, leerde Dheedene in Afrika kennen, voorbij de clichés over oorlog en armoede.
Gestrand bij de luchthaven van Douala, slachtoffer van overboeking, zag hij vanuit zijn hotelkamer hoe op het dak van een pompstation een roodwitte paal met het insigne van Texaco omgevallen was. De rode letters lagen gespiegeld, de T was bij de C geraakt, de O was weggerold: bijna ‘exact’. De kunstenaar fotografeerde het toevalsbeeld. Later reconstrueerde hij het in hout, en beschilderde het in schitterend rood met een borstel. De weggerolde O moest hij zelf uitvinden. ‘Ik maak iets dat kapot is, maar ik maak het nieuw. Plots is er een nieuw ding.’ De symboliek van de situatie ontging hem niet. Met het omkieperen van het embleem, lijkt de oliemultinational Texaco zelf even van zijn voetstuk gevallen, in het verre Afrika. Maar tegelijk krijgt het ding iets aandoenlijks. Dheedene doopte het Reconstruction (an occasion for mistake). Hij wil meer van dat soort reconstructies maken. ‘Zoiets kan je niet uitvinden, het zijn echt ontmoetingen.’
Westlander
‘Ik heb twee jaar in Kameroen gewoond. Ik kwam terug en ik dacht, eigenlijk heb ik daar niets gemist van de dingen die je hier hebt. Behalve een kachel, maar dat is een persoonlijk verhaal.’ Een ontruimde kamer waar nog de kachel staat, blijft een volmaakt lege indruk geven. Alsof de kachel meer deel uitmaakt van de kamer dan van het meubilair. Hij staat borg voor huiselijkheid, en dus voor een zekere saaiheid. Een soort van laksheid ook, kachels zijn de flaneurs onder de objecten. ‘Ze zijn me zeer genegen’, zegt Stefaan Dheedene, en hij ging er zelf namaken. Dat wil zeggen, hij maakt alleen het kachelomhulsel na, met de nutsonderdelen heeft hij geen uitstaans. Hij reproduceert ze niet op ware grootte, maar iets kleiner. Op tachtig procent, zeg maar. En hun vormen geeft hij een beetje geschematiseerd weer. Tegelijk individualiseert hij ze ook. Hij geeft ze een strakke sculpturale présence en beschildert ze zorgvuldig in een passend saaie kleur. Wanneer hij ze bijeenzet in het midden van een ruimte, lijken ze er te veel te staan. Ze staan er wat te pronken, niets te doen. ‘Het worden bijna mensen.’
Het exemplaar dat in deze herfst op de vijfde etage van de krachtcentrale Transfo in Zwevegem stond, heet Fade to Gray n° 1. Het is een kachel die, in mensentermen, een zekere opnieloosheid uitstraalt. Enerzijds paste hij perfect in het ‘dynamische landschap’ van fragmentarische dingen, in de door de kunstenaar beoogde ‘choreografie in de ruimte’. (Op de expo T142 in Transfo Zwevegem, georganiseerd door Deweer Art Gallery) In velerlei opzichten was hij echter een vreemde eend in de bijt. Een resistent restant van een gezellig-saai verleden. Verstoken van het ‘globalistische’ elan van de nieuwere werken waar ook tekst in verwerkt is: post-, een lichtbox met een fantastisch aura; Stock-still, een zen-achtig videobeeld van een cacaoveld, met een doorlopende band die de intensiteit van kleur- en lichtwaarden aangeeft; en ten slotte het Texaco-werk.
In Langerbrugge op het kanaal Gent-Terneuzen ligt een graanschip van het type Westlander aangemeerd. Stefaan Dheedene kocht de 15 meter lange platbodem om in te wonen. Het liefst wil hij wat dichter bij Gent liggen, een mooi plaatsje op de Leie. Eerst wou hij een huis kopen, maar de bank wou hem maar 25.000 euro lenen. ‘Een boot is als een auto, dat kost niet zo veel.’ Van zijn kunst kan hij (nog) niet leven, en hij werkt deeltijds als nachtopvoeder bij autistische jongeren in een internaat van de Broeders van Liefde aan de Gentse Stropkaai. Tot het eind van dit jaar kan hij in zijn studentenatelier in het Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen (HISK) werken. Daarna moet hij op zoek. Bij het ouderlijk huis in Deerlijk hoort een loods die hem prima geschikt lijkt. Vader had ooit een textielfabriek, raakte uitgekeken op de job, verkocht de zaak en kocht er zeil- en motorjachten voor in de plaats. Hij charterde ze voor toeristische trips. Hij is nu gepensioneerd.
‘Vader is een botenmens. Hij trotseert stormen. Ik word zwaar zeeziek. Het water moet plat blijven’, zegt hij. In cliché-kunstenaarsbiografieën speelt de vader de rol van boeman: ‘Artiest worden? Over mijn lijk!’ Bij Dheedene liep het anders. Zoonlief wist niet beter of hij was voor technisch tekenaar in de wieg gelegd. Samen met z’n vader ging hij bij de studie-oriënteringsdienst vragen waar men zo’n opleiding kon volgen. Er was maar één plek waar dat kon, en de psycholoog raadde die stellig af. In de plaats daarvan beval hij het kunstsecundair onderwijs van de Zusters Maricolen in Brugge aan. Dheedene: ‘Ik wist helemaal niet wat dat was. Beeldende kunst! Ik had daar nooit bij stilgestaan. Maar mijn vader zei, ja dat zal wel iets zijn voor Stefaan.’
Door Jan Braet