Justitie moet moderniseren. Dat lukt niet als een aanzienlijk aantal magistraten ondermaats presteert, meent Brice De Ruyver. Maar een minister van Justitie kan dan ook niet tegelijk vicepremier zijn, aldus Hugo Vandenberghe. Een geanimeerd tweegesprek.
Ze noemen elkaar ‘collega’, maar dat kan een zekere animositeit niet verbergen. Niet op persoonlijk, wel op politiek vlak. ‘Ik ben gebelgd over de manier waarop Paars met het parlement omgaat’, zegt Hugo Vandenberghe (C&DV). ‘Met alle respect, maar wij hebben een legitimiteit die ministers en hun kabinetten niet hebben.’
‘Ik ben een technicus’, repliceert Brice De Ruyver. ‘Men heeft me ook al de echte minister van Justitie genoemd, maar dat is onzin. Ik geef adviezen aan de eerste minister en die heeft zijn verantwoordelijkheid.’
De verschillende posities van Vandenberghe en De Ruyver klinken door in hun verklaringen voor de ‘reactiepolitiek’ die het veiligheidsbeleid kenmerkt. Voor de politiehervorming was het wachten op de ontsnapping van Marc Dutroux. Het jeugdrecht kon pas door de Kamer gejaagd worden na de moord op Joe Van Holsbeeck in Brussel-Centraal. Na het drama in Antwerpen volgde pijlsnel een nieuwe wapenwet.
BRICE DE RUYVER: Ook vóór de zaak-Dutroux werd schoksgewijs geantwoord op bijvoorbeeld de Bende van Nijvel, de internationalisering van de criminaliteit en de mensenhandel. Sindsdien hebben alle democratische partijen meer aandacht voor justitie en politie, maar die aanpak is een constante in veiligheidsbeleid. Men speelt in op de aandacht voor een crimineel fenomeen omdat er dan een maatschappelijk draagvlak voor bestaat. De politiek gaf lang voorrang aan sociaaleconomische en institutionele dossiers. Daardoor is het justitieapparaat gedurende decennia verwaarloosd en is men haast verplicht om met forse maatregelen snel iets te realiseren. Voor de politiehervorming bijvoorbeeld was, zoals in de buurlanden, beter meer tijd genomen. Maar na Dutroux was er geen keuze meer.
HUGO VANDENBERGHE: De criminaliteit heeft altijd een voorsprong op het wettelijke land. De reactiepolitiek is vooral een gevolg van het verval van het parlement. De legitimiteit van het regime is aangetast omdat de uitvoerende macht het parlement volledig aan de kant schuift, terwijl net daar maatschappelijke onrust wordt geregistreerd en keuzes kunnen worden gemaakt.
Wel verminderde na 1968 de interesse voor het beleid van openbare orde. Het gerecht werd gezien als gestructureerd geweld en er was meer belangstelling voor thema’s die aansloten bij die kritiek. Bovendien redeneren Belgen vooral zintuiglijk. Wie niet horen wil, moet voelen. In de buurlanden zijn er vaak grote, rationele debatten. Bij ons slaan de zintuiglijke reacties van de publieke opinie over naar het parlement.
DE RUYVER: Een verschil is ook dat er vroeger in het parlement gespecialiseerde tenoren over de partijgrenzen heen discussies ten gronde voerden. De algemene concepten van het veiligheidsbeleid waren geen splijtzwam tussen de grote politieke families. Die rijkdom van het parlementaire debat is verdwenen.
VANDENBERGHE: Die heeft plaatsgemaakt voor populisme en politiek activisme. ’s Morgens duikt er in de media een probleem op en ’s middags moet een minister klaar zijn met een nieuwe wet. Het gaat van ‘wij vragen, u draait’. Dat druist in tegen de parlementaire democratie, die met haar scheiding der machten een gematigde staatsvorm in.
Het Rechtskundig Weekblad beschreef onlangs hoe Paars in de voorbije vijf jaar tientallen wijzigingen heeft aangebracht in het wetboek strafprocedure en het gerechtelijk wetboek. Dat is een typevoorbeeld van slechte reactiewetgeving die gerechtelijke achterstand in de hand werkt. Het is ook een illustratie van wetgevende arrogantie. Oplossingen van problemen moeten niet altijd in detail geregeld worden. Vaak volstaan de algemene principes van de rechtsstaat en zijn oplossingen zowel binnen als buiten de rechterlijke orde mogelijk.
Zintuiglijke reacties kunnen ook worden uitgelokt door communicatie van het gerecht. In Brussel sprak het parket eerst over daders met ‘een Noord-Afrikaans uiterlijk’, maar bleken het Polen te zijn. In Antwerpen moest het parket zijn eerste verklaring over ‘skinhead’ Hans Van Themsche corrigeren.
DE RUYVER: Van het gerecht wordt terecht openheid geëist. Toch kan ik me voorstellen dat bij zulke dramatische gebeurtenissen en door de grote mediabelangstelling een parketwoordvoerder al eens een nuance overslaat.
Justitie heeft op dat vlak geen traditie. Overal worden nu mensen gevormd om de communicatie te verzorgen, maar tot nog toe deed men dat in elk ressort en in elke zetel volgens eigen inzichten. De voorvallen in Brussel en Antwerpen bewijzen dat er voor een goede bedrijfscommunicatie van het gerecht nog werk aan de winkel is. Maar liever dat dan het stilzwijgen van het verleden.
VANDENBERGHE: Ik ga ermee akkoord dat justitie een zaak van openbaar belang is en dat niet communiceren onmogelijk is. Dat kan echter geen bedrijfscommunicatie zijn, want een woordvoerder van een parket of een rechtbank is gebonden door rechtsregels.
Bij het communiceren van objectieve feiten een verklaring suggereren die een politieke betekenis in de ruime zin van het woord kan hebben, is spelen met vuur. Daarom heb ik er grote moeite mee dat premier Verhofstadt direct na het drama in Antwerpen duiding gaf bij de motieven van de dader, terwijl die niet eens ondervraagd was. Dat is politieke recuperatie, die ingaat tegen de scheiding der machten. Zo heeft het Europees Hof in Straatsburg ooit Frankrijk veroordeeld omdat minister van Binnenlandse Zaken Michel Poniatowski na een moord op de barricaden was geklommen.
De communicatie van het gerecht kan ook bizar zijn. Volgens een nieuwe audit van de Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) krijgt het Brussels parket de achterstand niet weg, seponeert het 80 procent van de correctionele dossiers en heeft het 800 andere dossiers geklasseerd. Toch zegt de Brusselse procureur Paul De Gryse: ‘We zijn goed bezig.’
DE RUYVER: Ik heb geen reden om te twijfelen aan de ernst van het werk van de HRJ. Het parket van Brussel komt weliswaar uit een heel moeilijke periode, maar het blijft een zorgenkind. Toen procureur De Gryse in 2002 aantrad, zei hij dat de regering het zich niet zou beklagen als ze hem zou steunen. Het Brussels parket heeft meer mensen en middelen van de minister van Justitie gekregen. De resultaten stellen teleur.
VANDENBERGHE: De regering heeft het Brussels parket versterkt met een beduidend aantal magistraten en juristen, vooral aan Franstalige kant. De output is onaanvaardbaar. Van de 2427 dossiers van zware misdrijven in 2004 zijn er 1356 geseponeerd en diefstallen met inbraak worden gewoon niet meer vervolgd.
Het parket van Brussel heeft zijn geloofwaardigheid volledig verloren. Alles wordt er herleid tot een taalprobleem, terwijl de rechtscultuur aan Nederlandstalige en Franstalige zijde totaal verschillend is. De veiligheidspolitiek in Brussel is helemaal anders dan in Halle-Vilvoorde, maar de gerechtelijke organisatie sluit daar niet bij aan. Zonder splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde raakt men nooit uit de problemen.
DE RUYVER: In diverse gerechtelijke arrondissementen rond Brussel is er wel een behoorlijk beleid. Parket en politie vormen er voor het gerechtelijk werk een twee-eenheid en worden goed aangestuurd. Dat laatste is superbelangrijk.
Desondanks wordt ook elders driekwart van de correctionele dossiers geseponeerd en roept het parket daarvoor in bijna 10 procent van de gevallen ‘andere prioriteiten’ in.
DE RUYVER: Dat is bijzonder erg. Met onze grote en dure politiecapaciteit kan het niet dat we investeren in bepaalde vormen van criminaliteit en die dan blauwblauw laten. Daarom zijn er zonale veiligheidsplannen. Daarin leggen burgemeesters, procureurs en politiechefs samen de prioriteiten vast. En wat daarbuiten valt, kan op een andere manier worden afgehandeld. Tussen seponeren en vervolgen zijn er veel alternatieven. Als die niet worden benut, ontstaat bij de burger het gevoel dat hij aan zijn lot wordt overgelaten.
VANDENBERGHE: Dat is een van de redenen waarom ik voorstel om, naar Nederlands voorbeeld, ook voorwaardelijk seponeren mogelijk te maken. Prioriteiten stellen is goed, maar andere misdrijven kunnen niet ongestraft blijven. In de praktijk is dat niet vanzelfsprekend. In de politiezone Rotselaar-Begijnendijk-Tremelo bijvoorbeeld is drugsgebruik geen prioriteit, maar als lid van de politieraad van die zone verneem ik dat de politiemensen ook grote moeite hebben om een optreden van het parket tegen drugshandel uit te lokken.
Mijnheer De Ruyver, in De Morgen zei u dat de vorige minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD) en ook de huidige, Laurette Onkelinx (PS), geen einde hebben gemaakt aan ‘de verschraalde korpsgeest van een deel van de magistratuur’.
DE RUYVER: Wie justitie een beetje kent, weet perfect waar het schoentje wringt. Elke minister van Justitie botst daarop. Een grote groep magistraten wil vooruit en vele korpschefs organiseren hun zetel of ressort op een schitterende manier. De Antwerpse procureur Bart Van Lijsebeth bijvoorbeeld heeft zijn parket in twee jaar gemoderniseerd.
Maar een aanzienlijk aantal magistraten geeft nog altijd een totaal verouderde en verkeerde invulling aan zijn onafhankelijkheid. Het gaat immers niet over de inhoud van hun oordelen, wel over de vraag of ze hun dossiers op tijd afhandelen en genoeg presteren met de beschikbare middelen. Daarom heb ik soms een probleem met collega Vandenberghe die geregeld zijn liefde aan de rechtsstaat verklaart. Die groep van magistraten duikt achter zijn goede intenties weg en ontloopt haar verantwoordelijkheid.
VANDENBERGHE: Paars heeft Onkelinx als minister van Justitie een slechte dienst bewezen door haar ook vicepremier te maken. Justitie is een voltijdse baan. Nu moet Onkelinx een zeer arbeidsintensief departement beheren én elke dag over politieke kwesties overleggen met de premier en het kernkabinet. Die twee taken zijn onverzoenbaar. Als verzinnebeelding van de onafhankelijke rechterlijke macht moet een minister van Justitie in de luwte van de politieke strijd blijven en niet op het voorplan treden. Anders kan dit ten koste gaan van de medewerking van het gerecht en die is nodig om te slagen.
Voorts hoed ik me voor algemene oordelen. De meeste oudere magistraten hebben grote diensten aan de rechtsstaat bewezen en de jongere generatie, die uit een rechtsonderwijs van hoge kwaliteit komt en op basis van objectieve criteria benoemd is, zorgt mee voor een aanzienlijke toename van de kwaliteit.
DE RUYVER: Dat spreek ik niet tegen. Maar op de parketten en rechtbanken presteert een aantal magistraten ondermaats en toch zijn ze untouchable. Dat kan niet.
VANDENBERGHE: Daarom moeten we naar een andere opvatting van de organisatie van de rechterlijke macht, met nieuwe beheersmethoden, werklastmetingen enzovoorts. Minister Onkelinx beoogt dat met haar Themisplan, dat het beheer van het personeel en het budget decentraliseert naar parketten en rechtbanken. Dat is goed om de doorlooptijd van strafzaken te verkleinen en binnen redelijke termijn recht te spreken. Maar het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke maakt zorgt ook voor een spanningsveld.
Verder dan twee experimenten, in Gent en Bergen, is Onkelinx nog niet geraakt.
VANDENBERGHE: Het Themisplan is een jaar oud en over de doelstellingen is iedereen het eens. Maar de regering is pas nu klaar met een wetsontwerp om een commissie op te richten die moet nadenken over de uitvoering. Daar komt voor de verkiezingen van 2007 niets meer van in huis.
Een modern gerecht vergt een nieuwe cultuur en niet alleen van de magistratuur. Bij het begin van het proces over een strafzaak is uitstel een automatisme geworden. Dat leidt tot veel zittingsverlies. Daarom vind ik dat een zaak gepleit moet worden als ze is vastgesteld op de zitting. Alleen bij overmacht kan daarvan worden afgeweken.
DE RUYVER: U vertrekt van de goede intenties van alle actoren. Ik denk soms dat we het tegenovergestelde moeten doen.
VANDENBERGHE: Een christendemocraat vertrekt inderdaad van het vermoeden van goede trouw. Een groot probleem is dat de politiehervorming een veelvoud van de eerste ramingen kost en dat de budgetverhoging voor justitie in vergelijking daarmee klein bier is. Door de investering in de politiecapaciteit komen er veel meer zaken bij het gerechtelijk apparaat terecht, dat daarvoor niet klaar is. Dat structurele probleem kun je niet in de schoenen van individuele magistraten schuiven.
DE RUYVER: Dat doe ik ook niet. Ik ben de eerste om mee te pleiten voor meer middelen voor justitie. We weten al dertig jaar dat er in het gerecht gedesinvesteerd is. Een inhaalbeweging zal veel tijd kosten, maar daarop moeten we niet wachten om elementaire functioneringsprincipes toe te passen.
Mijnheer Vandenberghe, u bent voor een snellere strafafhandeling. Maar tijdens een hoorzitting in de Kamer hebben parketmagistraten brandhout gemaakt van de herziening van de strafprocedure waaraan u anderhalf jaar gewerkt hebt in de Senaat. Volgens hen maakt die zogeheten ‘Grote Franchimont’ de procedure nog moeilijker en langer.
VANDENBERGHE: Dat is een karikatuur. Het wetboek van strafvordering dateert van 1810 en is duizenden keren veranderd. Elke samenhang is zoek en advocaten kunnen over alles en nog wat pleiten. Met het wetsontwerp van de Senaat willen we de procedure niet vertragen, maar versnellen. Er komt geen uitbreiding van het verzoek tot bijkomende onderzoeksdaden, zoals dat in 1998 door de ‘Kleine Franchimont’ is ingesteld. Een betichte zal bijvoorbeeld voor de raadkamer schuldig kunnen pleiten, zodat de zaak sneller kan worden afgerond.
Het ontwerp beoogt ook meer rechtszekerheid. Daarbij houden we rekening met Europese arresten. En als het slachtoffer op vraag van de publieke opinie meer betrokken wordt, moet een betichte dezelfde rechten krijgen. De Kamer kan een en ander verbeteren. Maar zeggen dat er door het ontwerp geen enkel strafproces meer komt en terroristen uit handen van het gerecht blijven, dat is niet ernstig.
DE RUYVER: Ik twijfel niet aan uw bedoelingen, maar als voormalig voorzitter van het parlementair onderzoek naar de georganiseerde misdaad weet u dat men zich vanuit die middens niet met goede trouw in de procedures begeeft. Dit is overigens geen kritiek op advocaten zoals Hans Rieder of Sven Mary, die alle beschikbare procedureargumenten gebruiken. Dat is hun taak. Ik ben in elk geval blij dat u openstaat voor een amendering van het ontwerp door de Kamer. De argumenten van de parketmagistraten kunnen niet zomaar genegeerd worden.
VANDENBERGHE: Zij hebben een deelbelang, terwijl het parlement een balans in de strafprocedure moet brengen. Dat kan evenmin zonder steun van de advocatuur. Maar ik ben ook gevoelig voor het uitmelken van procedureregels en beginselen van mensenrechten. Zoals strafprocessen nu worden gevoerd, kan men eindeloos doorgaan. Daarom wijst artikel 1 van het ontwerp op procesloyauteit.
DE RUYVER: Dat is een nobele doelstelling.
VANDENBERGHE: Nobele doelstellingen in de politiek hoeven niet naïef te zijn. Daarom laat het ontwerp geen procedurediscussies meer toe als de zaak ten gronde behandeld wordt. De Orde van de Vlaamse en Franstalige Balies zijn alvast voor het ontwerp, sommige magistraten zijn tegen. We zullen een vergelijk moeten vinden.
DE RUYVER: Het ontwerp bevat heel veel absolute nietigheden in de strafprocedure. Daardoor wordt het nog moeilijker om strafzaken van enige omvang op een behoorlijke manier af te handelen. Dat is mijn punt.
VANDENBERGHE: Uw punt klopt niet.
DE RUYVER: Een eminente strafrechtdeskundige als professor Chris Van den Wijngaert zegt dat de ‘Grote Franchimont’ in zijn huidige vorm onverteerbaar is. Dan gaat er bij mij een alarmbel rinkelen.
VANDENBERGHE: Dat men dan zegt welke artikelen onverteerbaar zijn. Ik wil een discussie over de tekst en geen dovemansgesprek.
Als het eenmaal tot een straf met opsluiting komt, zitten de gevangenissen – met intussen ruim 9800 gedetineerden – overvol. Ook dat probleem raakt maar niet opgelost.
DE RUYVER: Die overbevolking is een oud zeer. Tien jaar geleden waren er 7500 gedetineerden voor 6300 plaatsen, nu zijn er 9800 gedetineerden voor 8500 plaatsen. De capaciteit verhogen is een optie, maar ik ben sceptisch. Meer capaciteit zal snel weer benut zijn. Daarom ben ik meer voor een combinatie van maatregelen om de instroom én de uitstroom te beïnvloeden. Voor de uitstroom komen er strafuitvoeringsrechtbanken en bij de instroom moeten we de filosofie van de ultimum remedium op alle vlakken durven toepassen: de voorlopige hechtenis, alternatieve maatregelen, werkstraffen in plaats van vrijheidsstraffen.
Volgens de Hasseltse rechtbankvoorzitter Jean-Pierre Palms hebben de justitiehuizen te weinig mensen om de uitvoering van werkstraffen te begeleiden en is er sprake van straffeloosheid.
DE RUYVER: Dat strookt niet met de pedagogische functie van een straf. Dat kan dus niet. Dit jaar zullen er meer dan 10.000 werkstraffen worden opgelegd. In de justitiehuizen moeten er mensen bijkomen.
Bij de instroom is er ook een factor waarop we geen vat hebben. Door de internationalisering van de criminaliteit importeren we veel misdrijven. Veertig procent van de gedetineerden zijn buitenlanders: leden van rondtrekkende bendes, Marokkaanse drugshandelaars enzovoort. Ik pleit ervoor dat ze hun straf zoveel mogelijk in hun land van herkomst uitzitten, maar eenvoudig is dat niet.
VANDENBERGHE: Dat blijkt. Een tijdje geleden viel er welgeteld één buitenlandse gedetineerde onder die maatregel. Intussen zijn er dat twee. Als ik collega De Ruyver hoor, heb ik de indruk dat Paars in de voorbije zeven jaar niet aan het bewind is geweest. Inzake de voorlopige hechtenis stelt professor Van den Wijngaert dat bijna de helft van de aanhoudingsbevelen nog altijd dient om een aangehoudene onder druk te zetten en niets te maken heeft met de openbare orde of vluchtgevaar. Voorts zitten er in de gevangenissen duizend wilsonbekwame mensen. Dat is inhumaan. Daarom heb ik samen met partijgenoot Stefaan De Clerck een wetsvoorstel ingediend dat hen onttrekt aan de strafprocedure en uit de gevangenis houdt.
DE RUYVER: U moet hen dan wel elders kunnen opvangen.
VANDENBERGHE: Paars werkt aan meer opvangplaatsen, maar die zijn er niet voor 2010. Ik ben het eens met collega De Ruyver dat een gevangenisstraf de ultieme remedie is. Maar als de wet op de voorlopige hechtenis niet strikter wordt gemaakt en als die duizend geïnterneerden geen andere opvang krijgen, zal men de capaciteit van de gevangenissen moéten vergroten. Anders blijft de regering tegen een muur botsen.
Patrick Martens