Vlaams Brabant bestaat amper vijf jaar. Na een kwarteeuw bestuurlijke malaise was de oprichting van deze nieuwe provincie bittere noodzaak.
Dat het aloude Brabant ooit uit elkaar zou vallen, stond in de sterren geschreven. Want wat was dat nog, ‘Brabant’, behalve de echo van een rijk verleden, zoals het ‘Brabantse Volkslied’ dat in breugheliaanse beelden tracht op te roepen:
Rijk is de gouw van het Brabantse Land/
Welige Tuin in het Voorjaar/
Honingaroom’ na de Zomerse Brand/
Heuvel en d’Helling zijn Vruchtbaar:
Edele Brabant, Were Di!
Rond 1990 bestond dat Brabant allang niet meer. Feitelijk viel de provincie uiteen in minstens vier duidelijk verschillende regio’s: de Brusselse agglomeratie, het arrondissement Halle-Vilvoorde, dat in het westen als een banaan omheen Brussel ligt, het oostelijke arrondissement Leuven en het Franstalige zuiden (Nijvel). Reken daarbij nog eens de geheel eigensoortige faciliteitengemeenten. Bestuurlijke grenzen liepen kriskras door elkaar. Een berucht voorbeeld is Groot-Dilbeek. Dilbeek zelf hoorde bij het (Brusselse) kanton Anderlecht, de deelgemeente Sint-Ulriks-Kapelle zat bij het (Vlaamse) kanton Asse en Schepdaal, een andere deelgemeente, bij het (Vlaamse) kanton Lennik.
WAFELIJZERS
De malaise was begonnen in 1970, met de eerste staatshervorming. Van toen af maakte het tweeslachtige staatkundige kader behoorlijk bestuur zo goed als onmogelijk. Plotseling moest één provincie wettelijke bepalingen van twee overheden nakomen. Per bijkomende staatshervorming moesten de Brabantse bestuurders rekening houden met telkens een groter pakket wettelijke bepalingen en richtlijnen van zowel Vlaamse regering, de Brusselse gewestregering, de Franstalige gemeenschap en het Waalse gewest.
Daarbij kwam de typisch Belgische ziekte van de ‘compensaties’: de ene taalgroep mocht zeker niet méér krijgen dan de andere. Binnen de provincie Brabant leidde dat tot een dure en inefficiënte vorm van wafelijzepolitiek. In 1993, vlak voor de splitsing, klaagde provinciegriffier Jos Vandeputte (CVP) bijvoorbeeld zijn nood: ‘Wij hebben 12 miljoen uitgetrokken om het Vlaams decreet op het bibliotheekwezen eindelijk na te komen. En dus hebben de Walen ook 12 miljoen toegewezen gekregen. Die wordt op de rekening gezet. Ze gaan zich nu afvragen wat ze daarmee kunnen doen.’ Zo is dat dus een kwarteeuw gegaan, van 1970 tot 1995.
En er was meer. De relaties tussen Franstalige en Nederlandstalige politici waren sowieso niet optimaal. Mettertijd raakten ze helemaal verziekt, niet het minst door de aanhoudende wrijvingen omtrent de faciliteitengemeenten en de desinteresse van de Brusselse politici, eenmaal ze ‘hun’ Brussels Hoofdstedelijk Gewest hadden, voor een provinciaal beleid. Dat kon ze eigenlijk gestolen worden. Van die obstructiepolitiek waren niet de Brusselaars het eerste slachtoffer, maar vooral de Brabanders, van ‘boven’ of ‘onder’ de taalgrens.
Toch waren het niet alleen onwillige Brusselaars of balorige FDF’ers die de provincie Brabant een slechte naam bezorgden. Ook de Vlaamse politici schaamden zich niet voor een variant van wat vandaag smalend afgedaan wordt als ‘Oude Politieke Cultuur’. In 1992 schreef Alex Polfliet, een gedreven en ambitieus Agalev-provincieraadslid, een boekje met de titel De bananenrepubliek Brabant. Het gesjoemel van het Brabantse provinciebestuur. Daarin een onwaarschijnlijk relaas van bestendig afgevaardigden en hun familie die zichzelf tracteerden op cadeaus – vooral zitpenningen en uit de hand gelopen onkostenvergoedingen in paraprovinciale vzw’s – en hun vrienden bedachten met hand- en spandiensten allerhande. Niet dat iedere beschuldiging in Polfliets boekje even zakelijk onderbouwd was, maar het geheel schetste wel een treffend beeld van een bestuur dat zichzelf had overleefd – en zeker niet op de meest hoogstaande manier.
Polfliet stond trouwens niet alleen met zijn kritiek. Minder mediageniek, maar even hardnekkig had in die vroege jaren negentig de minister van Binnenlandse Zaken de Brabantse bestendige deputatie al een paar keer op de vingers getikt in verband met moeilijk te verantwoorden uitbetalingen aan dergelijke officieuze vzw’s. In de ontwikkeling van Brabant naar een Waals en een Vlaams Brabant valt de rol en de betekenis van deze Louis Tobback trouwens moeilijk te onderschatten. Al van lang voor hij burgemeester van Leuven was, bestempelde Tobback zichzelf als een communalist: een politicus die het belang van het gemeentelijk beleid naar waarde schat. En bij uitbreiding ook aandacht heeft voor andere lokale bestuursniveaus, ter ondersteuning van de gemeenten: intercommunales, gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen, ook de provincie.
Als minister van Binnenlandse Zaken in de regering-Martens VIII/IX (1988-1992) en Dehaene I (1992-1994) beleefde Louis Tobback het hoogtepunt van zijn politieke loopbaan. Tot het Sint-Michielsakkoord van 1992/93 heeft hij alles in het werk gesteld om de splitsing van Vlaams-Brabant zo hoog mogelijk op de agenda van de staatshervorming te krijgen. Voor de Vlaams-Brabantse gemeenten was dat een conditio sine qua non voor behoorlijk lokaal bestuur.
Dat veel Franstaligen – PS’ers incluis – voor die splitsing geen vragende partij waren, zou Tobback een zorg wezen. Hoewel hij niet als flamingant te boek staat, is Louis Tobback op zijn eigen manier Vlaamsgezinder dan velen vermoeden. Aan een bepaald soort slechte Franstalige argumenten – dat wil zeggen: schermen met solidariteit en anti-nationalisme, maar eigenlijk een politiek van eigenbelang voeren – heeft hij een broertje dood. In die tijd kon het Waals-Brabantse PRL-kopstuk Louis Michel tegenspartelen zoveel hij wou, de provincie werd gesplitst. Zo kwam er, onder meer door Tobbacks politieke gewicht, een akkoord over Brabant dat in ruime kring aanvaardbaar was en de politieke zindelijkheid verhoogde. Er bleven wel nog anomalieën over: het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde bleef ook na Sint-Michiel samen.
De nieuwe provincie Vlaams-Brabant vormt niet echt een homogeen geheel. Er is een hemelsbreed verschil tussen het rijke Sint-Genesius-Rode, met een gemiddeld inkomen van ongeveer een half miljoen frank per inwoner, en het landelijke Geetbets, waar men gemiddeld iets meer dan de helft krijgt. De oude arrondissementen Halle-Vilvoorde en Leuven hebben ook na de splitsing een totaal ander karakter. Het eerste – met daarin het Pajottenland – is in essentie niet veel meer dan Brusselse rand. Het hele socio-economische leven is op Brussel gericht. Tot de sluiting van Renault leverde dit arrondissement ook 2/3de van alle industriële capaciteit van Vlaams-Brabant. Het andere deel – met daarin Hageland en Haspengouw – staat meer op zichzelf en ziet Brussel eerder als buur. In Aarschot en Diest lijkt de Belgische hoofstad al ver weg, terwijl het zuidelijke Haspengouw (Tienen, Landen) het Franstalige België nooit helemaal heeft losgelaten, en er zelfs Luikse invloeden merkbaar blijven. Tot vandaag voelt Halle-Vilvoorde (en zeker de westelijke kant: Merchtem, Liedekerke, Ternat, Lennik, Asse ook) zich niet echt aangesproken tot Vlaams-Brabant. Ze zetten zich daar soms zelfs een beetje af tegen ‘die van Leuven’. In het Oosten is dat natuurlijk veel minder het geval.
Dat komt doordat Tobbacks Leuven de – trotse – hoofdstad werd van die nieuwe provincie. Dat was de logica zelve, al hebben sommige Mechelaars nog even een hoogst ijdele poging ondernomen om zelf hoofdstad te worden. Maar daarvoor moesten de staatshervomers dan ook nog eens de provinciegrenzen tussen Brabant en Antwerpen even willen verleggen, en geen mens die van dat manoeuvre het nut inzag. Tobback haalde nog meer slagen thuis. Het politieke akkoord binnen de meerderheid bepaalde al dat de nieuwe gouverneur een SP’er zou zijn. Fred Vansina (CVP), zijn voorganger als Leuvens burgemeester, voorspelde toen: ‘Het zal in ieder geval een Brabander moeten zijn, en iemand uit Halle-Vilvoorde, omdat Leuven hoofdplaats is.’ Het werd Lode De Witte, tot kort daarvoor kabinetschef van Tobback: geboren en getogen West-Vlaming, en wonende in Kortrijk-Dutsel. Dat wil zeggen: vlakbij Leuven. Vansina liep toen duidelijk op zijn laatste benen.
Voorheen sprak iedereen van Lode de Witte, als gouverneur richt hij zich nu al een vijftal jaar tot zijn provinciegenoten met het wel erg plechtstatige ‘Lodewijk’. Want iedereen mag weten dat het nieuwe Brabantse bestuur degelijk ende voornaam is.
Walter Pauli