Elke legende haar mysteries. Op 21 juli 1969 won Eddy Merckx in Parijs zijn eerste Tour. Zijn fiets van toen is verdwenen, zelfs de Kannibaal weet niet waar hij is. Onze reporter ging op zoek naar het meest begeerde fanobject ooit.

Alles in het leven draait om details. In de Trademart op de Heizel loopt nog tot eind juni een tentoonstelling over Eddy Merckx en Jacky Ickx. Alle overblijfselen uit de gloriedagen van de wielrenner en de formule 1-coureur liggen er. Behalve één stuk: de fiets waarmee Merckx op 21 juli 1969 zijn eerste Tour de France won. Die waarmee hij de houten velodroom van Vincennes opreed, terwijl vijfentwintigduizend mensen ‘ED-DY, ED-DY’ scandeerden.

De fiets is zoek, zelfs Merckx weet niet waar hij is. Meestal nam de Kannibaal een lading fietsen mee naar de Tour. Behalve dat eerste jaar: toen reed hij met één exemplaar (en één reserve) naar Parijs. ‘Vergeet het, die fiets zul je nooit vinden’, had zijn vaste soigneur en vertrouwensman Guillaume Michiels me gezegd. ‘Als Eddy niet weet waar de fiets van ’69 is, dan weet niemand het. Hij was een maniak als het op fietsen aankwam. Kon niet snel genoeg weg zijn van de massagetafel, om weer bij zijn materiaal te zijn.’

Altijd was hij aan het sleutelen, zegt Michiels. Een millimeter hoger. Of nee, toch één lager.

De verloren fiets van ’69 moet zowat het ultieme fanobject zijn. Tenzij iemand thuis de raket heeft staan waarmee Neil Armstrong die 21e juli 1969 op de maan geland is: dat is nog straffer. Hoewel.

Op een blauwe maandag bel ik aan bij Ludwig Wynants. Ex-beroepsrenner, en nu eigenaar van een fietsenwinkel in Putte. Af en toe herstelt hij daar ook een oude Merckxfiets. ‘Ik begrijp waarom Eddy dat zo belangrijk vindt’, zegt hij.

Wynants neemt me mee naar zijn winkel en toont de fiets waarmee hij in 1985 een Tourrit heeft gewonnen. ‘Voor mij is die fiets emotioneel belangrijk, want daarop is het gebeurd. Dat geldt ook voor Eddy. Hij heeft op zijn fiets van ’69 de Tour gewonnen, hè.’

‘Toen ik opgroeide in de jaren zeventig was Merckx een voorbeeld. Als Eddy met een Colnagofiets reed, dan wilden wij ook een Colnago. Als Eddy zijn pet scheef zette, dan zetten wij onze pet ook scheef.’

Op zijn vijftiende begon Wynants te koersen. Net als alle jonge coureurs had hij maar één droom: Eddy Merckx worden. ‘Op mijn twintigste mocht ik als amateur naar het WK in San Cristobal, Venezuela. Eddy zat ook in onze bus. We waren allemaal zo zenuwachtig, niemand durfde iets te zeggen. Onze jeugdheld zat een paar banken voor ons.’

‘Plots draaide hij zich om. “Nu wil ik jullie zien”, zei hij. Tijdens de training moesten we één voor één naast hem rijden. Hij reed ons er allemaal af.’ Toch liep het WK in Venezuela desastreus af: de Kannibaal werd laatste. Zijn zwanenzang was begonnen, het tijdperk-Merckx was voorbij. Ludwig Wynants werd beroepsrenner.

‘Daarna hebben we elkaar niet meer zo vaak gezien. Tot ik na mijn carrière een fietsenwinkel opende: ik kocht ook fietsen uit zijn fabriek. Zo leerden we elkaar kennen.’ De held van zijn jeugd werd een vriend.

‘Op een dag vroeg ik hem: “Eddy, heb jij geen oude fiets waarmee je gereden hebt? Ik zou ‘m graag herstellen en in mijn winkel zetten. Als pronkstuk.” Hij keek verbaasd, aarzelde even en zei: “Ik denk erover na.”‘

Een maand later, telefoon uit de Merckx-fabriek. ‘Eddy heeft een fiets voor u klaargezet, die waarmee hij de laatste keer Milaan-Sanremo heeft gewonnen, in 1976.’

Wynants keek naar oude foto’s uit 1976. ‘De fiets was onherkenbaar veranderd. Ik herstelde hem met oud materiaal dat ik her en der gevonden had.’ Maanden later toonde hij de oranje fiets aan Merckx, maar die reageerde laconiek: ‘Tja, dat zijn oude koeien, hè.’

En toen pakte de Kannibaal de oude koe vast, ging erop zitten, reed er wat mee rond. In de weerspiegeling van het glas zag Wynants zijn oude idool grijnzen. Alsof het weer 1976 was.

‘”Eddy,” vroeg ik, “heb je nóg oude fietsen? Ik herstel ze. Niet voor mezelf, maar voor jou.”

“Heb je nog oud materiaal?” antwoordde hij.’

‘Hij nam me mee naar zijn zolder en liet een paar fietsen zien. “Met die ben ik wereldkampioen geworden, daarmee heb ik Jan Janssen verslagen in Heerlen. En met die oranje heb ik het werelduurrecord gebroken in Mexico.”‘

Wynants nam ze mee en herstelde ze, één voor één. Maanden later toonde hij ze aan Merckx.

‘Deze keer reageerde hij wel enthousiast. “Claudine zei zelfs: we gaan ze in onze living zetten.” Eddy nam me apart. “Ludwig, alleen met die fiets van Fiat klopt iets niet. De letters zijn donkerblauw, maar die moesten zwart zijn.”‘

‘Ik zeg: “Eddy, ik heb de oorspronkelijke sticker zo gekocht op het internet. Maar wie weet dat nu?”‘

‘”Dat is waar”, zei hij. “Alleen jij en ik. En toch waren die letters donkerblauw in 1977.”‘

Weer maanden later, op de opening van de Merckx-Ickx-tentoonstelling. ‘We waren een beetje aan het praten’, zegt Wynants. ‘Niet evident, want Eddy werd voortdurend door zowat iedereen opgeëist: onbekenden die een handtekening wilden, of hem iets wilden zeggen. “Amai Eddy,” zei ik, “hoe hou je dat vol?”‘

‘”Tja”, stamelde hij. “Wat moet ik doen? Ik kan ze toch moeilijk wegjagen?”‘

‘”Ludwig”, zei hij dan. “Er is nog een fiets die je moet herstellen. Ik heb er zelf nooit op gereden, hij is van een ploegmaat van Faema destijds. Een Masi.” Ik bekeek die fiets en zei: “Maar Eddy, dat is geen Masi.” “Miljaar,” antwoordde Eddy, “ge hebt gelijk. Maar wat is het dan wel?”‘

Het duo riep er Jos Spruyt bij, een andere oud-ploegmaat van Faema. “Dat is een Charles Terryn”, zei hij meteen.

“Natuurlijk”, zei Merckx. “Op zo’n fiets heb ik mijn eerste Tour gewonnen. Een van Belgische makelij.”‘

Charles Terryn is vandaag in de vergetelheid beland, maar in de jaren zestig had hij een fietsenwinkel aan de rue Clemenceau in Brussel. Ooit was hij coureur geweest. In het peloton werd nogal smalend over hem gedaan. ‘Terryn sprint als een strijkijzer’, werd er gegniffeld. Nooit had hij een rit gewonnen in zijn leven. Al had hij wel een geldig excuus, de oorlog had zijn carrière gebroken.

Daarna begon hij een fietsenzaak aan het Zuidstation. Daar maakte hij wel naam: zijn winkel werd al snel het mekka voor de Antwerpse en Brusselse coureurs. Rik Van Looy nam hem in vertrouwen. En in 1969 was hij even mecanicien bij de Faemaploeg van Merckx.

Terryn was een perfectionist, zegt Jos Spruyt. ‘Hij probeerde fietsen altijd zo mooi en zo licht mogelijk te maken. Daardoor hadden wij een mentaal voordeel op andere renners.’

In het voorjaar van ’69 maakte Terryn de fiets waarmee Merckx Parijs zou aanvallen. Voor de eerste keer stond er in grote rode letters ‘Eddy Merckx’ op. En, nog merkwaardiger, twee foto’s van de Kannibaal zelf. Geen ijdelheid, maar een commerciële deal, zegt Merckx nu. Ook al was hij uit de Giro gezet, iedereen keek dat voorjaar naar hem. En dat was een aantal zakenmensen niet ontgaan.

De stickers waren een idee van een andere fietsenmaker, Kessels. Hij wilde fietsen verkopen die er net hetzelfde uitzagen. Een lepe truc van een sandwichman, want Merckx reed op een Terryn. Al telde ook de Brusselse fietsenmaker zijn winst. Charles Terryn kon het goed uitleggen, zegt Martin Van den Bossche, een andere ploegmaat uit de Faemaploeg.

‘Ik herinner me zijn winkel in de rue Clemenceau nog heel goed. Elke keer als er een jonge coureur binnenkwam, nam Charles eerst zijn maten. “Onwaarschijnlijk,” riep hij dan, “ik kan het amper geloven. Marcel, kom eens kijken! Die jongen heeft juist dezelfde maten als Eddy Merckx.” Zijn assistent speelde het spel mee. “Maar ge hebt gelijk, Charles. Die zit net op dezelfde manier als Eddy Merckx op de fiets.” Die jongen natuurlijk in de zevende hemel, en ze hadden weer een fiets verkocht.’

Terryn ging als mecanicien mee naar Eddy’s eerste Tour. ‘Het waren twee totaal verschillende persoonlijkheden’, zegt oud-wielerjournalist Robert Janssens. ‘Charles was een echte Brusselaar, rad van tong. En Eddy, ja, dat is nooit een prater geweest. Maar toch klikte het tussen hen.’ De oude renner keek op naar Merckx. Hij kon wat Terryn niet had gekund: ritten winnen, de Tour zelfs.

‘Maar wat er daarna met zijn fiets gebeurd is? Dat weet ik niet’, zegt Guillaume Michiels. ‘Ik vermoed dat Eddy hem aan een sponsor of een supporter heeft gegeven. Dat gebeurde in die tijd wel vaker. Eddy is altijd veel te goed geweest. Hij kon hen niets weigeren. Maar aan wie? Geen flauw idee. Er waren zoveel fans.’

Een understatement. In de late jaren zestig en zeventig supporterde zowat de halve wereld voor Eddy Merckx, sommigen erg fanatiek. Zoals Albert Debrycke: toeschouwer van de fatale rit over de Puy-de-Dôme in de Tour van 1975, toen de Kannibaal een slag in de lever kreeg van een andere toeschouwer. Debrycke was er kapot van en stierf aan een hartaderbreuk. Andere supporters gingen niet zo ver, maar ze konden er toch ook wat van. In die dagen hing Claudine Merckx nooit met een gerust gemoed de was op.

Veertig jaar later kan ze dat wel, al liggen er nog altijd verzamelaars op de loer. De bekendste is de Amerikaan Brett Horton. Op zijn website staat ‘There’s only one Eddy Merckx’. Hij koopt zowat alle memorabilia van Merckx op, vaak voor veel geld. Onlangs vroeg hij 10.000 handtekeningen aan de Kannibaal. Hij heeft ze gekregen. ‘Anderhalve dag werk mee gehad’, zegt Merckx. ‘Gelukkig heeft hij betaald.’

Maar zelfs Horton heeft de fiets van ’69 niet. Ook de Vlaamse wielerverzamelaars tastten in het duister. Alleen Marc Barbieux uit Vichte heeft een theorie: Merckx is de dag na zijn Tourzege ontvangen door koning Boudewijn. De fiets van ’69 moet dus in het Koninklijk Paleis staan.

‘Dat bezoek aan de koning vergeet ik nooit’, zegt oud-ploegmaat Martin Van den Bossche. “Hadden jullie dan geen dorst tijdens die Tour?” vroeg Boudewijn. “We mochten water drinken, hè Sire.” Fabiola kwam erbij staan. “Zijn jullie allemaal getrouwd?” De ploeg knikte: “Behalve Martin.” De koningin keek naar mij en zei: “Ik wens u een mooie vrouw toe.” Waarna de hofmaarschalk me een sigaret aanbood. “Ik rook geen sigaretten, alleen sigaren.” Ze gaven me dan twee sigaren waarop de beeltenis van Boudewijn stond. Eddy heeft hen toen de gele trui geschonken. Maar zijn fiets? Dat kan ik me niet meer herinneren.’

Ook Merckx weet er niets meer van. ‘In 1971 heb ik wel mijn koersfiets aan Boudewijn geschonken. En hij is ook eens incognito bij mij thuis geweest.’ Op een dag stond de koning bij Merckx voor de deur, helemaal alleen. Hij had een klein fototoestel bij zich, en vroeg of hij een selfie mocht nemen. ‘Later heeft hij die foto nog opgestuurd, met een handtekening van hem.’

‘Hallo, met het Koninklijk Paleis.’

‘Hebben jullie de fiets van ’69 toevallig?’

‘We zullen het onderzoeken. Stuur een mail en heb geduld.’

Geduld is op het Paleis een rekkelijk begrip. Het verbaast Ronny Gobyn van de Merkx-Ickx-tentoonstelling niet. ‘We hebben vorig jaar dezelfde vraag gesteld aan het Paleis. De fiets van ’71 en de gele trui van ’69 hebben lang in het Museum van de Dynastie gehangen. Tien jaar geleden hebben ze die stukken terug naar koningin Fabiola gestuurd. We wilden ze opnieuw tentoonstellen op Merckx-Ickx, maar dat bleek onmogelijk. Ik vraag me af of ze op het Paleis weten waar de fiets is.’

‘Dus niet alleen de fiets van ’69 is zoek, maar ook die van ’71 en zijn gele trui van ’69. Het mysterie breidt uit!’

‘Het is een interessante vraag: is zo’n fiets een cadeau aan de natie? Of een cadeau aan de koning? Als dat laatste waar is, dan zitten die stukken nu in de erfenis van Fabiola en zijn ze misschien al in Spanje.’

De volgende dag bel ik aan bij de familie Heleven uit Diepenbeek. Maurice, zijn intussen overleden vrouw en hun zeven kinderen waren ooit Merckx’ trouwste supporters. Sympathieke Limburgers.

‘Hebben jullie de fiets van ’69?’ vraag ik.

‘Kom binnen’, zeggen ze.

Ik kijk wat rond. In de woonkamer van Maurice hangen tientallen foto’s van Merckx. En in het midden: de ongewassen gele trui van 1971.

‘Het is allemaal begonnen in 1963’, vertelt hij. Toen ze tijdens de Ronde van Limburg voor amateurs een snotneus zagen winnen. Vier jaar later zagen ze hem opnieuw, op het BK in Mettet. Hij viel net voor hun voeten. De vrouw van Maurice hielp hem recht. Later stuurde ze de renner een kaartje met beterschapswensen. Moeder Merckx stuurde een kaartje terug, met een handtekening van haar zoon. ‘Sinds die dag hebben we amper een wedstrijd van Eddy gemist.’

De Helevens hadden, net als de Merckxen, een kruidenierswinkel. Elke dag was hij open, van halfzeven ’s ochtends tot acht uur ’s avonds. Behalve op zondagnamiddag: dan was het Merckx-time. Waar Eddy ook reed, overal stond de familie Heleven met spandoeken langs de kant van de weg: van de Ronde van Vlaanderen tot in Italië, van Canada tot Venezuela. ‘Van die landen heb ik niet veel gezien’, zegt Maurice. ‘Ik ging er alleen naartoe voor de wedstrijd.’

Eén koers hebben de Helevens gemist – en daar heeft Maurice nog altijd spijt van: de aanval op het werelduurrecord in 1972. ‘Het was niet duidelijk wanneer Eddy zou rijden. Dat hing af van het weer en van andere omstandigheden. Het kon een week duren, maar evengoed vier weken. Zo lang kon ik mijn winkel niet sluiten. Heel jammer, want uiteindelijk is hij al na drie dagen vertrokken.’

Maar ook toen lieten ze hun held niet in de steek. Ze wachtten hem, uitgedost in Merckxtenue, op in Zaventem. ‘Dat deden we wel vaker’, zegt zoon Marc. ‘Onze ouders stuurden dan altijd ziektebriefjes naar school. Op den duur kenden we wel een paar mensen op de luchthaven. We mochten zelfs doorlopen tot aan het vliegtuig. Er waren altijd fotografen. Op een dag stonden we allemaal groot in Het Belang van Limburg. Dat hadden ze op school ook gezien, natuurlijk.’ (lacht)

Heerlijke tijden, zegt Marc, hun wonderjaren.

‘Na een wedstrijd van Eddy schreef mijn moeder alle persfotografen aan. Of ze hun foto’s mocht hebben. Zo hebben we een gigantisch fotoarchief verzameld. Maar voor de rest waren mijn ouders absoluut geen opdringerige fans. Ze hielden zich altijd op de achtergrond – wat Eddy erg apprecieerde. Wanneer hij in de buurt was, kwam hij soms langs. We mochten dat tegen niemand zeggen, maar dat lekte toch uit. In een mum van tijd stonden hier soms vierhonderd mensen.’

Maurice toont een foto: Merckx aan de keukentafel bij de familie Heleven. ‘Af en toe zei hij: “Ik heb iets voor jullie.” Zo hebben we bijvoorbeeld zijn gele trui van 1971 gekregen.’

‘En de fiets van ’69?’

‘Ik herinner me die Tour nog goed’, zegt Maurice. Om tien uur zat de familie Heleven klaar op de houten wielerbaan van Vincennes. Met twee grote spandoeken. ‘Geen gevaar, Eddy wint vandaag.’‘Geen belet, want Eddy is de uitvinder van het groot verzet.’

Zeven uur later reed Eddy de piste op, als winnaar van de eerste Tour de France. De anders zo rustige Maurice hield het niet meer. Hij klom over de balustrade, Merckx achterna, maar werd meteen gegrepen door de security. Dichter bij de fiets van ’69 is hij nooit geweest. Al heeft hij wel een andere fiets. ‘Tijdens de eindejaarsdagen reed Eddy altijd de Zesdaagse van Keulen. Elk jaar waren we present, al hebben we een keer veel moeite moeten doen. Het sneeuwde heel hard. Niemand durfde die dag de weg op.’ Behalve de familie Heleven, die Eddy Merckx wou aanmoedigen. ‘We gleden met de auto tot aan het station van Tongeren. Daar zeiden ze: “Er rijden geen treinen, het is te slecht weer. Maar probeer eens in Luik Guillemins.” Wij naar Luik Guillemins: daar stond nog een TEE-trein, richting Keulen. Uiteindelijk kwamen we in een leeg sportpaleis in Keulen aan.’

‘Eddy zag ons staan en zei: “Hoe zijn jullie in godsnaam hier geraakt? Zelfs Claudine is er niet.” We vertelden ons wedervaren. “Ik ben vandaag niet in vorm, mannen”, zei hij dan. “Last met mijn achterwerk.”‘

Niettemin deed hij het weer. Hij won een kleine kinderfiets, die hij aan de familie Heleven schonk.

‘Maar dus niet de fiets van ’69.’

‘Nee, helaas.’

De volgende dag krijg ik een e-mail uit Noord-Italië, van de directrice van het Museo del Ciclismo Madonna del Ghisallo, een museum vol oude racefietsen.

Ze beweert dat ze de fiets van ’69 onlangs heeft zien staan bij Alberto Masi in de Vigorelli-velodroom in Milaan. Maar die weet van niets. Ook Merckx gelooft niets van het Masi-spoor. ‘Onmogelijk dat hij daar beland is.’

‘Eddy, zoeken we niet naar iets wat allang niet meer bestaat?’

‘Tja, misschien wel.’

De fiets van ’69 bestaat nog. Niet de originele van Charles Terryn, wel een kopie ervan. Frans Geldof uit Woumen rijdt er elke week honderden kilometers mee.

Hij noemt zichzelf ‘een lookalike’ van Merckx. ‘Op mijn vijftiende zag ik Merckx winnen. Dat maakte zó’n grote indruk. Ik wilde hem zijn. En dus begon ik hem na te spelen.’

Zoveel jaren later doet hij dat nog altijd. Hij heeft niet dezelfde benen, geeft hij toe. Maar wel dezelfde grootte (1,82 meter), dezelfde schoenmaat (45), en de fiets van ’69. ‘Ik heb hem nagemaakt, op basis van oude foto’s. Alle details moesten kloppen, zelfs de stickers. Het is trouwens niet de enige Merckx-fiets die ik nagemaakt heb: in mijn wielerkot staan er nog vier. Noem het een eerbetoon aan Eddy.’

Hij treedt er belangeloos mee op tijdens kermiskoersen en schlagerfestivals. ‘Ik wil de jeugd tonen wie Merckx was, nu hij nog leeft. Als hij morgen sterft, stop ik er onmiddellijk mee. Geen Elvistoestanden.’

Geldof geeft wel toe dat Eddy Merckx niet echt een fan is. ‘Ik begrijp het wel: ik zou het misschien ook raar vinden als iemand mij zou nadoen.’ Waarna hij trots vertelt dat zijn idool toch al eens in zijn wiel gereden heeft. Terwijl hij op de fiets van ’69 zat.

Frans Geldof is niet de enige die een stuk van de oude Merckx heeft nagemaakt. Ludwig Wynants had nog een mooi verhaal. Niet zo lang geleden wandelde een Ier zijn winkel binnen, met zijn Italiaanse vriendin. Ze vertelde dat ze in de schoenenbranche zat. En dat ze vlak bij Calvaro woonde, de Italiaan die destijds de schoenen van Eddy, Francesco Moser en andere wielerhelden gemaakt had.

‘Ken jij die man?’ vroeg Ludwig.

‘Natuurlijk’, antwoordde zij. ‘Hij is intussen stokoud.’

De drie smeedden een plan: ze zouden de schoenen van Merckx opnieuw laten maken en als verrassing afgeven op de Merckx-Ickx-tentoonstelling. De fiets van ’69 hadden ze dan wel niet gevonden, maar dan toch al de schoenen waarmee hij reed.

‘De oude Calvaro wou eerst niet meewerken. Uiteindelijk hebben we hem toch kunnen overtuigen. Hij heeft zelfs niet naar Merckx’ schoenmaat gevraagd, hij had ze nog liggen. Bij de schoenen stopte hij een brief voor zijn oude vriend Eddy.’

Maanden later, op de Merckx-Ickx-expo. ‘We geven het pak af aan Eddy. Hij maakt het open en zegt meteen: “Met die schoenen heb ik nooit gereden, die moet ik niet hebben.” Iedereen ontgoocheld.”Allez Eddy, dat kan toch niet? Die man had uw maten.”‘

Maar Merckx twijfelde niet. ‘Ik zweer dat ik daar nooit mee gereden heb.’

Zijn ploegmaats schudden het hoofd. ‘Den Eddy vergist zich, hij heeft daar wel mee gereden.’

Een nieuwe maandag, ten huize Merckx. ‘Wat had ik moeten zeggen?’ zegt hij. ‘Ik ken mijn eigen schoenen toch wel? Voor de rest leef ik niet in het verleden. Nostalgie is mij vreemd.’

‘Maar iedereen begint wel altijd over uw verleden.’

‘Dat is waar.’

‘Maar die fiets van ’69…’

Hij trekt een blik spuitwater open, en zucht.

Dit is een voorpublicatie uit het wielermagazine Bahamontes, dat volledig opgedragen is aan de 70e verjaardag van Eddy Merckx. Bahamontes ligt vanaf donderdag 4 juni in de winkel en kost ?9,95.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content