Luitenant Dick Winters vertelde over zijn gevoelens: ‘In Bastogne was ik het stadium genaderd dat ik wist dat ik getroffen zou worden. Vroeg of laat gebeurt het mij ook. Ik hoop verdomme alleen dat het niet al te erg zal zijn. Maar ik ben nooit bang geweest dat ik zou afknappen. Ik had wel het gevoel dat ik vroeg of laat ook een keer geraakt zou worden. Maar afknappen, nee, dat niet.’
Nadat hij even had nagedacht vervolgde hij: ‘Het gebeurt niet zo vaak dat er elke dag mensen om je heen geraakt worden, elke, elke dag opnieuw, dat ging maar door en – je wist niet hoe lang het nog zou gaan duren. Gaat dit eeuwig zo door? Kom ik nog ooit weer thuis?’
Oorlog is de wereld op zijn kop. Volslagen vreemden doen hun uiterste best om jou te doden; als hen dat lukt worden ze niet gestraft omdat ze mensen van het leven beroofd hebben, maar worden ze beloond, geëerd en geroemd. In de oorlog houd je je schuil als het licht is en doe je je werk in het donker. Een goede gezondheid is een vloek; loopgravenvoeten, longontsteking, hevige, niet te stoppen diarree of een gebroken been zijn geschenken van onschatbare waarde.
Er is een grens aan het goed functioneren van iemand in die omgekeerde wereld. Sommigen knappen al heel snel af; psychiaters van het leger ontdekten dat in Normandië tussen de tien en twintig procent van de mannen in tirailleurscompagnieën in de eerste week al te kampen had met een of andere psychische stoornis en vluchtten, of van het front gehaald moesten worden (velen van hen keerden later uiteraard naar hun eenheden terug). Anderen gaan er nooit zichtbaar onderdoor, maar ook hun effectiviteit begeeft het. De dingen die mannen aan het front doorstaan, brengen emoties teweeg die sterker zijn dan burgers die ooit zullen meemaken, emoties als angst, paniek, woede, verdriet, verbijstering, hulpeloosheid, nutteloosheid, en al deze gevoelens doen een aanslag op hun energie en hun psychisch evenwicht.
‘Er bestaat niet zoiets als “gewend raken aan het vechten”‘, verklaarden legerpsychiaters in een officieel rapport over gevechtsmoeheid. ‘Tijdens de strijd is de druk elk moment zo groot dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het feit dat er mannen geestelijk instorten en de duur en intensiteit van hun blootstelling aan gevechten… in een oorlog zijn psychiatrische slachtoffers net zo onvermijdelijk als schot- en scherfwonden… De meeste soldaten waren na 180 of zelfs al na 140 dagen niet meer effectief. Men was het er algemeen over eens dat iemand het hoogtepunt van zijn effectiviteit bereikte in de eerste 90 dagen van de strijd, dat daarna zijn geschiktheid begon terug te lopen en dat hij geleidelijk minder waardevol werd totdat hij compleet nutteloos was.’
Op 3 januari had de Easy-compagnie 23 dagen aan het front in Normandië doorgebracht, 78 in Nederland en 15 in België, in totaal 116 dagen. Statistisch gezien kon iedereen in de compagnie elk moment geestelijk instorten.
Er volgde geen Duitse infanterieaanval meer die nacht of de ochtend erna. De medische troepen voerden de gewonden af. De lijken bleven stijf bevroren nog een paar dagen liggen. Luitenant Dike liet zich weer zien. De gang van zaken werd weer normaal.
Op 5 januari kwam de E-compagnie ten zuiden van Foy in regimentsreserve. Daar dachten twee mannen, de waarnemend bataljonscommandant en de first sergeant van de E-compagnie, na over hetzelfde probleem: de officieren van de compagnie.
Zoals Winters het uitdrukte: ‘Als ik naar de lagere officieren en mijn compagniescommandanten kijk, gaan mijn tanden knarsen. In wezen hadden wij zwakke luitenants. Ik had geen vertrouwen in ze. Wat kan ik daar in godsnaam aan doen?’ Hij wist dat als hij het geluk had om nog een paar officieren te krijgen, dat nieuwelingen zouden zijn die net uit de Verenigde Staten waren aangekomen, na een spoedopleidingsprogramma. Wat de compagniescommandant betreft, zei Winters botweg: ‘We werden met Dike opgezadeld omdat hij de favoriete beschermeling was van iemand uit het divisiehoofdkwartier en we konden geen kant uit.’ Winters zag zo snel geen oplossing. Hij kwam tot de conclusie dat ze zolang deze situatie voortduurde beter op de sergeanten konden vertrouwen.
* * *
De bossen liggen in U-vorm om Foy heen, het dorp ligt er middenin. Bij de aanval van 3 januari hadden de Amerikanen het rechterdeel van die U onder controle gekregen. Vervolgens moest er een aanval komen op het linkerdeel.
Op 9 januari nam de compagnie deel aan het vrijmaken van de bossen ten westen van Foy. Er was weinig verzet. De compagnie bereikte haar doel en groef zich in.
Plotseling ontplofte er een granaat in de bomen, toen nog een en nog een. Ze bleven komen. Korporaal George Luz werd verrast in het open veld. Hij begon naar zijn schuttersputje te hollen. Sergeant Muck en soldaat Alex Penkala riepen hem dat hij er bij hen in moest springen, maar hij besloot naar zijn eigen schuttersputje te gaan en terwijl de granaten rondom hem heen ontploften, splinters, takken en hele bomen naar beneden kwamen, lukte het hem inderdaad zijn schuttersputje in te duiken.
Lipton deelde een schuttersputje met sergeant Bob Mann, de radioman van het compagnieshoofdkwartier. De Duitsers stuurden een cadeautje. Een granaat, een blindganger, sloeg vlak naast hun schuttersputje in. Lipton keek ernaar. Mann stak een sigaret op. Lipton had nog nooit gerookt, maar nu vroeg hij om een sigaret en die nacht rookte hij er voor het eerst een.
Luz ging kijken naar Muck en Penkala, degenen die hem hadden aangeboden bij hen in het schuttersputje te springen. Er was een voltreffer op terechtgekomen. Luz begon als een razende te graven. Hij vond nog enkele lichaamsdelen en een stuk van een slaapzak.
De 101e Divisie had nu alle bossen rondom Foy onder controle, die in het oosten, het westen en het zuiden. Maar Foy, in het kleine dal beneden, was niet het doel; dat was Noville en het hogere terrein. Generaal Taylor had bij zijn aanval op 9 januari willen oprukken tot helemaal in Noville, maar daarvoor had hij steun van tanks nodig en aangezien tanks alleen inzetbaar waren op de weg, moest hij Foy hebben. Het dorp was al vier keer in andere handen overgegaan.
Het tweede Bataljon van het 506e Regiment werd uitgekozen om Foy in te nemen. Het werd uit de linie ten westen van Foy gehaald en ingezet ten zuiden van het dorp. Winters koos Easy uit om voorop te gaan bij de aanval. Het was een simpele, maar zeer zware operatie. Een charge door een open, besneeuwd veld van ongeveer 200 meter naar het dorp beneden, waarin achter elk raam een mitrailleur kon staan, waar elke Duitser de bescherming had van muren, daar kwam het eigenlijk op neer. Geen subtiele trucjes, geen manoeuvres, gewoon aanvallen en dicht genoeg bij de vijand komen om hem uit de huizen te kunnen verdrijven.
* * *
De divisie gaf opdracht om negen uur ’s ochtends met de aanval te beginnen. Winters vond dat geen goede tijd. Hij pleitte voor een aanval bij het eerste daglicht, zodat de mannen minder zichtbaar zouden zijn, maar zijn verzoek werd afgewezen.
Winters keek toe terwijl Easy zich opstelde voor de aanval. Achter hem stond een pelotonscommandant van de Dog-compagnie, eerste luitenant Ronald C. Speirs.
Speirs was een officier met een reputatie. Hij was slank, tamelijk lang, had donker haar en zag er streng, stoer en knap uit. Hij wilde er graag als een leider uitzien en speelde die rol ook. Een van zijn collega’s bij de D-compagnie, luitenant Tom Gibson beschreef hem als ‘een harde, agressieve, dappere en vindingrijke pelotonscommandant.’ Zijn bijnamen waren ‘Sparky’ (bij zijn medeofficieren) en ‘Bloody’ (bij de soldaten). Hij had een bajonetaanval geleid en een Silver Star gekregen in Normandië.
Er deden verhalen over hem de ronde. Er waren veel geruchten over luitenant Speirs. Niemand had ‘het’ met zijn eigen ogen zien gebeuren, maar kende wel iemand die het wel had gezien. Misschien waren het maar verhalen, maar ze werden geloofd, of tenminste half geloofd door de mannen van de E-compagnie.
Een van die verhalen ging over de periode in Normandië, toen Speirs in zijn peloton kampte met een drankprobleem. Hij vaardigde een algemeen bevel uit. Geen wijn meer. Niets. De volgende dag kwam hij een dronken onderofficier tegen. Hij gaf een bevel, de onderofficier gaf hem een grote mond, Speirs pakte zijn pistool en schoot de man tussen zijn ogen.
En het eind van het verhaal luidde als volgt: ‘Daarna had hij nooit meer een probleem met drankgebruik.’
Dan was er nog die dag in Normandië dat Speirs in zijn eentje over een weg liep en langs een groepje van tien Duitse krijgsgevangenen kwam die onder bewaking een greppel aan het graven waren. Speirs stopte, maakte een pakje sigaretten open en gaf elke krijgsgevangene een sigaret. De gevangenen waren zo dankbaar dat hij in de greppel sprong en hen het hele pakje gaf. Toen pakte hij zijn aansteker en gaf ze allemaal vuur. Hij sprong weer de weg op en keek toe hoe ze rookten en praatten.
Plotseling en zonder enige waarschuwing pakte hij de Thompson kaliber-45- pistoolmitrailleur die hij altijd bij zich had en vuurde op het groepje. Hij zwaaide zijn wapen heen en weer totdat alle krijgsgevangenen dood waren. De bewaker was verbijsterd. Speirs keerde zich om en liep weg.
Tom Gibson, die mij dit verhaal vertelde (ik heb het ook uit andere bronnen gehoord, maar niemand heeft het zien gebeuren) merkte op: ‘Ik ben er vast van overtuigd dat alleen een gevechtssoldaat het recht heeft om een andere gevechtssoldaat te beoordelen. Alleen een gevechtssoldaat uit een tirailleurscompagnie weet hoe moeilijk het is je verstand te bewaren, je plicht te doen en met enige schijn van eer te overleven. Je moet leren anderen, en jezelf, te vergeven voor sommige dingen die men doet.’
* * *
Winters dacht niet aan Speirs en zijn reputatie. Hij keek toe hoe de Easy-compagnie aanviel. Speirs en andere officieren uit de compagnieën die niet bij de aanval betrokken waren, stonden achter hem. Winters had de twee mitrailleurs van de sectie hoofdkwartier opgesteld om dekkingsvuur te kunnen geven op het open veld dat vóór hen omlaag liep. De afstand van de bosrand tot de rand van de stad was ongeveer 200 meter.
De compagnie trok op, in een brede linie. Er werd dekkingsvuur gegeven. Er kwamen maar een paar lukrake geweerschoten uit het dorp. Toch was het, zoals Winters het uitdrukte, ‘heel zwaar voor de mannen om in een tirailleursopstelling door de sneeuw vooruit te komen, maar de linie bleef goed in formatie en vorderde in een mooi tempo.’
Het eerste peloton, op de linkerflank, kwam bij een terrein met een paar afzettingen voor koeien en wat bijgebouwtjes. Foley liet de schuurtjes controleren. Terwijl de mannen van het peloton (er waren er maar 22) aan het werk gingen, zagen ze drie Duitsers een schuurtje binnengaan. Foley liet het omsingelen, trapte de deur in en zei in zijn beste Duits: ‘Naar buiten komen met de handen omhoog!’ Geen antwoord.
Foley trok de pen uit een fragmentatiegranaat en gooide die naar binnen. Na de ontploffing kwamen de Duitsers te voorschijn, bevend en bloedend. Een van hen was een 1e luitenant, de andere twee sergeanten. Foley begon hen te ondervragen over waar de andere Duitse troepen zich bevonden. Een van de sergeanten ging met zijn hand naar zijn open jas. Een andere maakte dezelfde beweging. De derde riep: ‘ Dummkopf!‘
Een van Foleys mannen maaide de Duitsers neer met een salvo uit zijn pistoolmitrailleur.
‘Toen hadden we geen gevangenen meer’, merkte Foley op, ‘maar we hadden wel de pistolen die ze verstopt hadden.’ Haastig sloot het peloton zich aan bij de anderen.
Dike keek naar links en zag zijn eerste peloton niet. Zijn twee andere pelotons trokken gestaag op. Er werd op hen gevuurd, maar daarbij was niemand geraakt. Maar Dike was aan de linkerkant onbeschermd, dat dacht hij tenminste. Hij nam een rampzalige beslissing, het soort beslissingen waardoor doden vallen. Hij gebaarde het tweede en derde peloton dat ze zich bij de compagniesstafsectie moesten voegen, achter twee hooibergen.
Het eerste peloton haalde de compagnie in die op een kluit achter de hooibergen zat. Foley kwam naar Dike toe voor orders. Dike wist niet wat hij doen moest. Foley hield vol dat hij iets moest doen; Lipton en de andere sergeanten steunden hem daarin.
Toen kwam Dike met een plan. Hij zou het eerste peloton met een brede flankbeweging naar links sturen om in een cirkel om het dorp heen te gaan en vanuit de andere kant een aanval te lanceren. Intussen zou hij vanuit de hooibergen laten vuren met mitrailleurs en mortieren. Daarom wilde Dike de mortier-en mitrailleurschutters bij zich houden om ondersteuningsvuur te geven. En zo gingen er achttien tirailleurs van het eerste peloton in de sneeuw op pad om te proberen vanuit de andere kant Foy binnen te komen.
Luitenant Foley en sergeant Martin hadden maar een paar minuten om de route naar een geschikte aanvalspositie te plannen. Ze kozen een pad uit waarlangs zowat om de tien meter een boom stond waarachter ze zich konden verbergen. De rij bomen liep tot in de verte door.
Een voor een vertrokken ze. Al gauw begonnen er sluipschutters te schieten. Binnen een paar minuten werd langs de hele linie geroepen om medische hulp. Het peloton beantwoordde het vuur, maar zonder merkbaar effect. Foley ging naar de dichtstbijzijnde gewonde. ‘Het was Smith uit Californië. Terwijl ik de eerstehulpdoos openmaakte, lag hij daar maar te kreunen en nog voordat ik in de gaten had waar hij gewond was geraakt begon hij te “biechten”. Stel je voor! Hij “biechtte” dat hij met twee vrienden een PX-rantsoen had gevonden en het ingepikt had. Zo’n rantsoen bestond uit wat chocoladerepen en sigaretten! Ik zei tegen hem dat hij niet dood zou gaan, sneed zijn broekspijp open, strooide sulfa op de wond en verbond zijn been.’
Martin zei tegen soldaat Frank Perconte dat hij achter een andere boom moest zien te komen om van daaruit de gebouwen te beschieten. ‘Dus Frank doet dat en kruipt achter een boom die maar net dik genoeg is om zijn hoofd te beschermen maar niet dik genoeg voor zijn kont. En toen schoten ze hem in zijn kont.’
(Toen Lipton Perconte later die dag zag, lag hij in de sneeuw in een plas bloed, maar hij was bij bewustzijn en voelde zich goed. Lipton vroeg: ‘Hoe erg ben je geraakt?’ Grinnikend antwoordde Perconte: ‘Een schitterende wond Lip, een schitterende wond.’)
Martin gaf soldaat Harold Webb opdracht achter een boom te kruipen en vertelde hem waarop hij moest vuren. Foley zette de radio aan. ‘We worden tegengehouden door sluipschuttervuur. We kunnen het niet lokaliseren. We hebben al vijf man verloren. Kunnen jullie het lokaliseren? Advies.’
Iemand van het compagnieshoofdkwartier belde terug om te zeggen dat het mogelijk vanuit de eerste hooiberg rechts van Foley kwam. Foley kwam terug: ‘Doorzeef die g-v-dommese hooiberg’, precies op het moment dat zijn peloton erop begon te schieten.
Luitenant Dike was volgens Lipton ‘ingestort’. Hij zat als verlamd achter de hooibergen, zonder enig plan, zonder enig idee wat hij doen moest. Voor de toekijkende Winters was dat overduidelijk. ‘Daar zaten ze op hun hurken in de sneeuw, waarom was niet duidelijk.’ Het irriteerde Winters dat hij geen radiocontact met Dike kon krijgen. ‘Vooruit!’, riep hij voortdurend. ‘Door blijven gaan!’ Geen antwoord. De Easy-compagnie leed onnodige verliezen. Ze had een leider nodig om over het laatste stuk open terrein heen te komen en de stad te bereiken. Maar er was geen leider.
Winters pakte een M-I en begon over het veld te rennen in de richting van de bewegingsloze compagnie en het in het nauw gebrachte 1e peloton. Hij was van plan het commando over te nemen en de mannen weer in beweging te krijgen. Maar terwijl hij daar rende, dacht hij ineens, jee, dat kan ik niet maken. Ik leid dit bataljon. Ik kan dit niet doen. Hij keerde om en rende weer terug.
‘En terwijl ik weer terug rende, stond daar Speirs, recht voor me. ‘Speirs! Neem die compagnie over, neem Dike zijn plaats in en zet die aanval door.’
Speirs rende er heen. Winters richtte zijn aandacht op zijn taak. Luitenant Foley beschreef het resultaat: ‘Winters gaf de mitrailleurschutters de opdracht ons te beschermen met dekkingsvuur, zodat wij (het 1e peloton) onze klus konden afmaken, en hij beval de mortieren zich te concentreren op die twee hooibergen. Een granaatwerper schoot een stel granaten af en toen die hooiberg in brand vloog, werden die twee sluipschutters het slachtoffer.’
Rechts bracht het regiment de I-compagnie (25 man sterk) in de aanval. Maar of de aanval zou slagen of mislukken hing af van de E-compagnie. Dit was een uiterst zware test voor de compagnie. Ze had een dieptepunt bereikt. Door de bank genomen hadden noch de officieren noch de manschappen het niveau van de compagnie die in Normandië geland was. Geen van de officieren die de compagnie op D-day geleid had, was in 1945 nog bij de compagnie. Meer dan de helft van de manschappen was nieuw. De kern die nog over was van de oude compagnie bestond uit onderofficieren. Dat waren mannen van Toccoa en zij hadden de compagnie bij elkaar gehouden sinds Dike in Nederland het commando had overgenomen.
Ze waren voortdurend waakzaam en gespannen. Ze sloegen zich zo goed mogelijk door hun soldatenleven heen en probeerden hun gevoelens te onderdrukken, gevoelens die altijd aanwezig waren en die, zoals John Keegan duidelijk maakt, voortvloeien uit ‘de diepste angsten van de mens: de angst voor verwonding, de angst voor de dood, de angst voor het in gevaar brengen van het leven van diegenen voor wier welzijn je verantwoordelijk bent. Ze hebben bovendien te maken met enkele van de hevigste hartstochten van de mens, haat, woede en de drang tot doden.’
* * *
Dit was de test. In 1942 ging het om de vraag of een burgerleger goed genoeg te trainen en voor te bereiden was om tegen de Duitsers te vechten in een lange campagne in Noordwest-Europa. Hitler was niet de enige die daarop een ontkennend antwoord had gegeven. Maar het antwoord dat telde, kwam uit de besneeuwde velden in België in januari 1945; voor de Easy-compagnie kwam die test nu.
De sergeanten waren klaar voor die test. De kern van de compagnie uit Toccoa was klaar om geleid te worden en om te leiden. Op dat moment kwam Speirs aangerend, buiten adem. Hij slaagde er nog net in tegen Dike te zeggen: ‘Ik neem het over.’
Sergeant Lipton en de anderen gaven hem de nodige informatie. Hij blafte orders, het 2e peloton die kant op, het 3e die kant, beuken met die mortieren, voluit met die mitrailleurs, kom op. En hij vertrok zonder om te kijken, erop rekenend dat de mannen hem zouden volgen. En dat deden ze.
‘Ik kan me die weidse, open velden in de buurt van Foy nog goed herinneren’, schreef Speirs in 1991 in een brief, ‘waarin elke beweging vijandelijk vuur betekende. Terwijl ik in mijn eentje het open terrein over rende, werd ik onder vuur genomen door een Duits 88-mm artilleriestuk. Dat maakte nogal wat indruk op me.’
Toen Lipton in 1991 samen met Winters en Malarkey op die plek stond, herinnerde hij zich Speirs sprint nog. Hij herinnerde zich ook nog dat Speirs, toen ze bij de bebouwing van Foy kwamen, wilde weten waar de I-compagnie was. ‘Hij rende maar door, dwars door de Duitse linie, kwam er aan de andere kant weer uit, overlegde met de commandopost van de I-compagnie en rende weer terug. Verdomme, dat was indrukwekkend.’
Terwijl de pelotons met Speirs vertrokken, begon het 1e peloton in hun richting op te trekken. Sergeant Martin deed een laatste controle. Hij zag soldaat Webb achter een boom, schietklaar, doodstil. ‘Kom, Webb, we gaan, kom op!’ Geen antwoord. ‘Nou ja, ze schoten nog steeds, dus ik dook naar die boom, die niet veel dikker was dan mijn hand. En ik sprong bovenop hem, omdat er geen ruimte was om naast hem te gaan liggen. Ik keerde hem om en zag dat ze hem tussen zijn ogen hadden geschoten.’
De compagnie stroomde Foy binnen. De mannen vuurden met alle wapens die een tirailleurscompagnie ter beschikking heeft: M-I’s, tommyguns, bazooka’s, lichte mitrailleurs en granaten. Ze hadden artilleriesteun. Ze maakten geweldig veel herrie, kogels floten langs gebouwen, Amerikaanse granaten ontploften in kamers, mortierengranaten werden dreunend afgeschoten en sloegen knallend in, een regen van stenen en stofwolken veroorzakend.
Toch was het verzet nog hevig. Duitse sluipschutters, die de Amerikanen bij de eerste bestorming in een boogje hadden gepasseerd, begonnen slachtoffers te maken. Met name een kerel die met twee treffers alle beweging op een hoek had stilgelegd, was moeilijk te lokaliseren. Toen riep Shifty Powers, de man die als jongen in het bergland van Virginia in de bomen zoveel eekhoorntjes had gezocht: ‘Ik zie ‘m’, en schoot. ‘Toen werden we niet meer tegengehouden’, herinnerde Lipton zich, ‘en konden we verder met de aanval.’
Iedereen begon weer te vuren en trok verder. Hoe zwaar de tegenstand ook geweest was, voor de Duitsers – de 6e compagnie van het 10e Pantsergrenadierregiment van de 9e Pantserdivisie – was het slechts een achterhoede-actie ter dekking van de terugtocht naar Noville. Toch vochten de Duitsers hardnekkig, deskundig en zonder enige paniek om de ontsnappingsroute open te houden. Maar toen Speirs met zijn mannen oprukte en dreigde de weg achter de Duitse stelling af te snijden, rolden er drie Tigertanks weg, alles wat er over was van de pantsercompagnie. Daarachter ging ongeveer een peloton infanterie. Zo’n honderd Duitsers, de meesten gewond, gaven zich over. De Easy-compagnie had de test doorstaan. Ze had Foy ingenomen.
* * *
Het was vroeg in de middag. Een filmploeg kwam opnames maken van de overwinning. Bij de linie aan de bosrand zag Winters twee fotografen die de brancardiers fotografeerden die met de gewonden van het 1e peloton aankwamen. ‘Toen het groepje ongeveer 25 meter buiten het bos was, buiten de gevarenzone, legde een van die fotografen zijn camera neer en pakte een soldaat vast om mee te helpen hem te dragen. Hij pakte hem zo vast dat hij zoveel mogelijk bloed op de mouw en het voorpand van zijn mooie, nieuwe, schone, dik gewatteerde jack kreeg. Toen draaide hij zich naar zijn collega, die nog steeds foto’s zat te maken toe en deed alsof hij finaal uitgeput de laatste meters naar het bos aflegde. Daar hield hij het voor gezien.’
Op 3 januari 1945 had de Easy-compagNie 116 dagen aan het front doorgebracht. Statistisch gezien kon iedereen in de compagnie elk moment geestelijk instorten.
Op het schuttersputje was een voltreffer terechtgekomen. Luz begon als een razende te graven. Hij vond nog enkele lichaamsdelen en een stuk van een slaapzak.
‘Ik sprong bovenop hem, omdat er geen ruimte was om naast hem te gaan liggen. Ik keerde hem om en zag dat ze hem tussen zijn ogen hadden geschoten.’