Duitse middelbare scholieren zetten een project op. Wat deden hun ouders en hun grootouders gedurende de Tweede Wereldoorlog ?

EEN BERICHT UIT KEULEN

Otto is 56. Zijn vader sneuvelde aan het Oostfront Otto heeft hem nooit gekend. Pas na de dood van zijn moeder kreeg hij enkele brieven in handen waarop zijn onbekende vader schrijft over zijn oorlogservaringen en over de ?trots het communisme te bekampen?. Otto blijft met de vraag zitten of dat zinnetje toegevoegd werd om de censuur te misleiden of uit overtuiging. De paar foto’s die hij vond, zijn al even raadselachtig : een groep mensen (wie ?) die in een trein (waar ?) stappen. De foto is vanuit vogelperspectief genomen. Was zijn vader bewaker bij transporten ?

Dat soort vragen houdt een generatie bezig die van de oorlog alleen de details kent die kinderen nu eenmaal onthouden. Het eerste witlof, bijvoorbeeld, dat vanuit het bezette België werd aangevoerd. Toen nog onbekend in Duitsland. Witte groenten die grijs uit de kookpot kwamen. Griezelig-gladde slierten met een vreemde smaak.

Het is opvallend hoe veel mensen zich herinneren. Als ze dat willen. Maar daar ligt juist het probleem. De ouderen praten alleen als ze in het verzet gezeten hebben, of als ze aan het eind van de oorlog nog te jong waren om zich misdragen te hebben. De Nachkriegsgeneration blijft over vragen piekeren en is soms ook wat bang voor de antwoorden. Wat deden hun ouders en hun grootouders in de nazi-tijd ?

Tot voor kort werd er oorverdovend gezwegen. Want de ?collectieve Verdrängung van de feiten, de houding van we hebben het niet geweten, we hebben het niet gewild? is, zo zeggen historici, het fundament waarop de Duitse Bondsrepubliek werd gebouwd. Er was afgesproken het verleden met rust te laten.

LAATSTE TEKENS VAN LEVEN VAN GEVANGENEN

Zelfs in gespecialiseerde boekhandels valt maar moeilijk een geschiedenis van de stad Keulen te vinden waarin iets verteld wordt over de periode 1933-1945. Tussen ?toen kwam het fascisme over ons? en ?de bevrijding door de geallieerden? is er twaalf jaar niets.

Dat niets wordt nu in ijltempo opgevuld. De eerste vragen kwamen van de revolutionaire generatie in mei ’68. Maar pas in ’89 geraakte het onderzoek echt op gang. De Muur was gevallen, de Oost-Duitse archieven gingen open en omdat de DDR zich altijd gepresenteerd had als het antifascistische Duitsland bestond daar een heel andere zij het niet minder verkrampte houding tegenover de nazi-periode. Maar veel belangrijker was, zegt leraar Manfred Etscheid, dat er ineens geen argument meer was om géén vragen te stellen. Voor de hereniging werd al wie dat oorlogsverleden wou oprakelen, meteen de mond gesnoerd met verhalen over de misdaden van Jozef Stalin, het bombardement op Dresden en de plicht de eenheid van Duitsland na te streven.

De vijftigste verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende een nieuwe impuls. Vooral de jongere mensen willen wéten. Zij zitten niet meer met vragen over schuld en onschuld. Wel met vragen over een verleden dat hen niet of fragmentarisch wordt meegedeeld. Ze willen gewoon weten hoe leven toen was. Ook in Duitsland, ook in Keulen.

Maar gemakkelijk is het niet.

Officieel zijn de archieven van de stad in de bombardementen verdwenen. Alle documenten over de periode tussen 1925 en 1945 zijn in vlammen opgegaan, of door het bluswater beschadigd en onleesbaar. Gelukkig, zo meldt de stadsarchivaris, was de rest van het waardevolle archief dat tot 1380 teruggaat, buiten de stad in veiligheid gebracht.

Maar archieven vertellen niet alles. Elke stad, ook het platgebombardeerde en weer opgebouwde Keulen, houdt sporen van dat verleden vast. En daar wordt driftig naar gezocht.

Zo is er het indrukwekkende El-DE-Haus. De naam komt van de handelaar Leo Dahmen die het grote huis in de jaren dertig bouwde. Het werd in 1935 door de Geheime Staatspolizei (Gestapo) overgenomen en tot maart 1945 als hoofdkwartier en gevangenis gebruikt. Na de oorlog nam het Zwitserse consulaat er zijn intrek en nog later verschillende stadsdiensten. De oude cellen werden gebruikt als archiefruimte. Daardoor bleven de meer dan 1.800 graffiti op de muur het laatste levensteken van gevangenen bewaard. Soms hele verslagen van wat daar gebeurde : folteringen, executies. Met moeite werden enige overlevenden teruggevonden. Verzetslui ? Niet allemaal.

EEN BOSJE EDELWEISS OP DE REVERS

Gedetailleerd historisch onderzoek ontmaskert ook mythes. Zo ging het met de in de oorlog beruchte Edelweisspiraten, van wie een aantal in het El-DE-Haus terechtkwamen. Het waren jongeren die zich niet wilden aansluiten bij de Hitlerjugend ( Hajot). Ze speelden verstoppertje met de nazi-aanhangers en kwamen bij elkaar in gebombardeerde huizen of in de bossen rond Keulen. Maar het werd bittere ernst toen ze andere jongeren in elkaar sloegen en de politie hen arresteerde. Een aantal van hen kwam in de gevangenis terecht. Vandaar hun faam als verzetslui.

Intussen is gebleken dat die jongeren niet uit politieke overtuiging anti-Hajot waren. Het ging om jeugdbendes die uit de lagere sociale klasse afkomstig waren en binnen de Hajot geen carrière konden maken. De kaders daar waren hoogopgeleide jongeren. Hun naam kregen ze van de nazi’s : ze droegen als herkenningsteken een bosje Edelweiss op hun revers.

Ook toen de geallieerden in Keulen waren, bleven de Edelweisspiraten bestaan. Maar toen droegen ze vermomde Hitler-insignes : HH ( Heil Hitler) of 88 (H is de achtste letter van het alfabet) op hun revers. En ze sloegen voormalige gevangenen in elkaar, vooral Polen.

Het is verbluffend hoeveel detailonderzoek er in en rond Keulen gebeurt. Maar het is begrijpelijk. Omdat de ?grote? geschiedschrijving in gebreke blijft en omdat vele archieven nog steeds gesloten zijn, ontwikkelde zich een drukke bedrijvigheid in Ortsgeschichte. Overal bestuderen kleine groepen historici de oorlogsgeschiedenis van hun eigen wijk of stadsdeel. Een echt monnikenwerk. Zo worden op grond van nog bestaande adresboeken uit 1933 vroegere bewoners opgespoord. Huis voor huis wordt nagegaan wie er woonde, wat de mensen meemaakten. Oudere mensen worden systematisch ondervraagd over het leven in de nazi-tijd. Vaak stuiten de interviewers op wantrouwen of een totaal gebrek aan belangstelling. ?Als we iets vinden, zijn veel mensen echt kwaad,? zegt historicus Fritz Bilz. ?Maar over wat er gebeurd is, hoe verschrikkelijk ook, halen ze hun schouders op.?

Die Werkstätte für Ortsgeschichte publiceren tientallen monografieën over allerlei deelaspecten. Ze vormen ook de kern van de groepen die vechten om in de eigen wijk gedenkstenen aan te brengen. En dat is niet gemakkelijk. Jaren kost het soms om een kleine onopvallende gedenksteen op te richten. Alle argumenten worden gebruikt : van niet betaalbaar tot stedebouwkundig niet verantwoord.

Het kan soms raar lopen. Een bedrijf viert zijn honderdste verjaardag. Dat vraagt om een Gedenkschrift. Uit onderzoek blijkt dat de vroegere eigenaars in 1935 plots verdwenen zijn. Waren ze joods ? Waar zijn ze nu ?

Een school die 75 jaar bestaat, ontdekt plotseling in verstofte dozen oude examenvragen. Opstel (juni 1937) : ?Wat heeft op de partijdag van Nurenberg de meeste indruk op me gemaakt ?? Aardrijkskunde (1940) : ?Van welke voor de oorlog onontbeerlijke grondstoffen kunnen onze vijanden ons afsnijden ?? De start voor een studie over ?onze school in de nazi-tijd? was gegeven. Voorzichtigheidshalve worden de leraren uit die tijd alleen met hun initialen aangeduid.

Joseph Höntgesberg is beeldhouwer. Hij diende in de oorlog bij de marine, kwam nadien terug en woont nog steeds in het ouderlijk huis in de Keulse deelgemeente Dellbrück. In 1990 ziet hij op televisie een reportage over een dwangarbeiderskamp, dat tussen 1943 en 1945 in het bos op enkele honderden meter van zijn huis moet hebben gelegen. Höntgesberg begrijpt er niets van : 45 jaar lang heeft niemand in de buurt daarover gekikt. En toch moet iedereen het geweten hebben. Want de dwangarbeiders en -arbeidsters gingen elke dag door de dorpsstraat naar hun werk. Er waren in Keulen meer dan tweehonderd ?werkkampen?. Vrijwel alle boeren uit de streek kregen één of meer dwangarbeiders toegewezen, die onder meer werden ingezet om mijnen op te ruimen. Iedereen kon ze zien. Iedereen wist het. Höntgesberg kreeg pas na hardnekkig doorvragen en met steun van de plaatselijke historici een deel van het verhaal boven water. Britse archieven leverden luchtfoto’s, waarop de groei en de vernietiging van het kamp te zien zijn. Nu staat er een gedenkteken.

Hans Kondrusz (66) verzamelt postzegels. Op oude enveloppes vindt hij namen en adressen van Keulse joodse families die hun familieleden in concentratiekampen geld stuurden. Op de enveloppes staat een datumstempel en de naam van de SS-bewaker die de brieven in ontvangst nam. Kondrusz bezorgt onderzoekers uit Israël een lijst met alle namen.

Hoe leren jonge mensen met die verhalen omgaan ? Ze luisteren, horen details die ze nooit in geschiedenisboeken zullen aantreffen. Zo waren veel werkkampen bestemd voor mannen én vrouwen. Arbeiders uit Oost-Europa mochten immers geen enkel contact zoeken met Duitse vrouwen en mannen. Het bloed moest zuiver blijven. Maar dus werden er kinderen geboren in de kampen. Overleven deden ze niet. Vlakbij de meeste kampen lagen kleine begraafplaatsen.

HET REGIME HAD OOK GOEDE KANTEN

Jonge mensen hebben één voordeel. Ze denken er niet aan dat ze met vragen mensen kunnen kwetsen. Ze vragen gewoon, en komen tot de ontdekking dat geschiedenis niet eenvoudig is, niet zwart-wit, niet op te delen in goed en fout.

Wat doe je, bijvoorbeeld, met het volgende verhaal ? Vanop de kansel ging de Keulse kardinaal Josef Frings tekeer tegen jodenvervolgingen, tegen deportaties, tegen de rassenwetten en de ideologie over Ueber- en Untermenschen. Maar tegelijk was Keulen het centrum van de rassenleer. Iedereen keek toe hoe vanuit de Messe er konden toch geen handelsbeurzen meer worden gehouden duizenden zigeuners, joden en bedelaars werden gedeporteerd. Pastoors organiseerden anti-nazistische jeugdbewegingen, terwijl hun parochianen zonder meer met de nazi’s heulden.

Willy Hansen (66) was, zo zegt hij zelf, een enthousiast lid van de Hitlerjugend, de jeugdbeweging voor écht Duitse jongens en meisjes. Jongens werden er opgeleid tot soldaten, meisjes tot moeders. Wat Hansen trok, was vooral de kameraadschap en het avontuur. Van thuis uit kreeg hij weinig tegenstand : zijn ouders, werkloos en doodarm door de economische crisis, hadden alles te danken aan de werkprogramma’s die de nazi’s vanaf 1933 opzetten.

Sinds de jaren zeventig verzamelt Hansen alles wat met Winterhulp te maken heeft. Hij ontdekte dat het een subtiele vorm van nazi-propaganda was. Elke week tussen oktober en maart werd geld ingezameld door de politie of de Hajot. Daarbij werden speldjes verkocht die meteen bewezen dat je je bijdrage had betaald. Die speldjes, versierd met runetekens of afbeeldingen van grote Duitse schrijvers en componisten, werden vervaardigd door invaliden uit de Eerste Wereldoorlog of door werklozen. Klantenbinding dus. Met de opbrengst van de Winterhulp-collectes werden voedsel en kleren gekocht, die gratis werden uitgedeeld of tegen lage prijzen verkocht. Kinderen kregen een kerstpakket.

De jonge mensen reageren boos als Hansen vertelt dat het nazisme ook zijn ?goede kanten? had. Hansen vraagt hen of zij er wel een idee van hebben hoe arm veel mensen waren, of zij weten wat het betekent om door een brandende stad naar huis te moeten als je pas dertien bent. Maar hij vertelt later met tranen in de ogen dat hij als kleine jongen zag hoe een joodse man letterlijk van de tram werd geschopt. En vraagt hen : ?Wat kon ik doen ??

Historicus Fritz Bilz schrikt niet eens van zijn verhaal : ?De mensen wisten wat er gebeurde. Maar het lijkt of ze niet meer bij machte waren het onrecht te zien.?

Er waren uitzonderingen natuurlijk. Ernst Humbach (67) kent Keulen als zijn broekzak. Hij komt uit een verzetsfamilie, maar verzet betekende niet veel. De politieke partijen werden snel uitgeschakeld toen Adolf Hitler aan de macht kwam. De linkse partijen werkten nooit samen : de communistische partij zag de socialisten als Sozialfascisten, de socialisten op hun beurt waarschuwden dat de Kozis gleich Nazis waren. Links maakte het de nazi’s niet echt moeilijk. In 1935 waren in Keulen vrijwel alle linkse partijen en het linkse verzet opgerold. De kleine groepjes die overbleven, hielden zich bezig met het drukken en verspreiden van pamfletten. Ze probeerden contact te krijgen met dwangarbeiders, ze organiseerden kleine sabotageacties en hielpen ongeveer vierduizend onderduikers : deserteurs, dienstweigeraars, weggelopen dwangarbeiders en ontsnapte politieke gevangenen. In augustus en september 1944 hield de Gestapo een enorme razzia. Honderden onderduikers werden doodgeschoten, hun helpers opgepakt en naar kampen gebracht. Humbach werd op tijd door de Amerikanen bevrijd.

Drie dagen van onderzoek en verhalen. Van vragen en halve antwoorden. Wat doe je daar mee als jongere ?

Beseffen dat er geen eenduidig antwoord is. Dat geschiedenis moeilijk is. Dat ons informatietijdperk als voordeel heeft dat je immuun kan worden voor propaganda. Maar ook dat propaganda veel vormen kan aannemen. Agnieszka, van Poolse afkomst, heeft dat ontdekt : ?Ik ben opgegroeid in een sfeer van haat tegen alles wat Duits is. Dat was zo in Polen. Ik ben naar Duitsland gekomen en ik weet het niet meer. Maar ik ben wél veranderd.?

Misjoe Verleyen

De Amerikanen nemen Keulen in : de verdringing van het verleden kan beginnen.

Keulen werd jarenlang met precisie bestookt door Britten en Amerikanen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content