Dromen van dipenda
Vóór de onafhankelijkheid vormden lokale burgers, Congolese politici en Belgen uit de administratie zich elk een eigen idee over hoe een onafhankelijk Congo eruit moest zien. Van die wensdromen bleef na de onafhankelijkheid weinig overeind.
Op 4 januari 1959 braken er rellen uit in Léopoldville. Opstandelingen plunderden winkels. Blanken werden aangevallen. In een poging om de rust te herstellen, schoot de politie met scherp. De rellen waren symptomen van een vermolmd systeem. Het was duidelijk dat er iets moest gebeuren. Dat besefte ook de Belgische overheid. Minder dan twee weken na de onlusten volgde een regeringsmededeling. Voor Gaston Eyskens de bevolking toesprak, nam koning Boudewijn het woord. Uit Congolese radio’s galmde het nieuws dat de Belgen de Congolezen ‘zonder uitstel, maar ook zonder onbezonnen overhaasten’ naar de onafhankelijkheid zouden leiden. Het uiteindelijke doel van het streven was een democratisch Congo. Het hoge woord was eruit. Congo zou onafhankelijk worden. Een definitieve einddatum van het proces deelden de vorst of de regering niet mee. En ook een precieze invulling van de onafhankelijkheid bleef uit. De volgende weken vormde de Belgische regering in Brussel zich een mentaal beeld van de nakende overgang. En ook de Congolese bevolking, de politici van de nationalistische partijen en de blanke administratie dachten na over hoe de onafhankelijkheid moest verlopen en over wat de dipenda moest brengen. Hoewel de toekomstdromen verschilden, hadden ze één zaak gemeen: meestal bleken ze utopisch.
Dromen van gelijkheid
Wat verwachtte de gemiddelde Congolees van de onafhankelijkheid? De vraag stellen is haar veralgemenen. ‘De’ Congolees bestaat natuurlijk niet. Wie zich een plaatsje had weten te veroveren binnen het blanke staatsapparaat – de nationalist Patrice Lumumba noemde hen ‘zwarte kolonialen’ – keek anders naar de onafhankelijkheid dan wie dagelijks enkel met de nadelen van het blanke bestuur geconfronteerd werd. Voorstanders van het MNC ofwel ‘Mouvement National Congolais’ van Lumumba hoopten iets anders dan wie tijdens de eerste verkiezingen een meer gematigde partij aankruiste. Jonge stedelingen dachten anders over hun toekomst dan de chefs in de dorpen. Toch is het interessant om enkele wensbeelden te bespreken die in de weken en maanden voor de dipenda de ronde deden. Voor grote delen van de Congolese bevolking was de dekolonisatie lang een vervan-hun-bedshow geweest. Pas na de officiële mededeling stonden mensen echt stil bij wat dipenda voor hen kon betekenen. Dat wil niet zeggen dat ze nooit eerder gedroomd hadden van een betere toekomst. Alleen konden de dromen nu werkelijkheid worden. Er kon een einde komen aan de overheersing, blank en zwart konden op gelijke voet komen te staan. Samen met de onderdanigheid zou de loonkloof verdwijnen. Congolezen zouden zelf bepalen welke Congolezen een onafhankelijk Congo zouden besturen. Niet alle hoop was even verheven. Heel wat Congolezen vertaalden een betere toekomst voor het land ook en vooral in directe, persoonlijke, materiële voordelen. Veel realiteitszin kwam daar niet bij kijken. Zo deed in de aanloop naar de verkiezingen het gerucht de ronde dat niemand ooit nog zou hoeven te werken. Of omgekeerd: iedere job zou binnenkort binnen handbereik liggen. Van de ene op de andere dag kon je directeur worden! En ook de bezittingen van de blanken zouden rechtstreeks overgaan in Congolese handen. Zo kwamen hun auto’s hoog op het verlanglijstje te staan, net als hun huizen en hun plantages. De zwarten zouden blanke bedienden hebben. Volgens bepaalde stemmen zouden na de onafhankelijkheid zelfs de blanke vrouwen de zwarte bevolking toekomen. Naarmate de eerste vrije verkiezingen naderden, werden de geruchten alleen maar feller. In mei 1960 trokken heel wat Congolezen met compleet onhaalbare dromen naar de stembus.
Dromen van een snelle onafhankelijkheid
Ook de leiders van de belangrijkste nationalistische partijen droomden van een nieuw hoofdstuk. Ook bij hen zou het in belangrijke mate bij dromen blijven. Tijdens een rondetafelconferentie in Brussel begin 1960 schoven Belgen en Congolezen aan tafel om vorm te geven aan een nieuwe natie. Traditionele chefs en nationalistische politici van partijen als ABAKO ( Alliance des Bakongos), PSA ( Parti Solidaire Africain) en MNC stonden daarbij als één blok tegenover de koloniale macht. Hoewel hun visies over de toekomst van Congo uiteenliepen, beseften ze dat ze samen sterker stonden. De nationalistische droom en de hoop om zelf een rol van belang te mogen spelen binnen de nieuwe natie, oversteeg onderlinge verschillen. Of zo leek het toch.
Over een aantal belangrijke thema’s was iedereen het effectief eens aan Congolese zijde. De onderhandelaars koesterden allemaal de droom van een zelfstandig Congo in handen van de Congolezen. Daarbij hoorden algemene verkiezingen. Uitbuiting en raciale discriminatie moesten definitief tot het verleden horen. Het blok eiste dat de uitkomst van de vergadering in wettekst werd gegoten en verplichtte de Belgen om Patrice Lumumba vrij te laten. Als leider van het MNC zat hij in de gevangenis op beschuldiging van het opruien van de massa. Voor de vergadering mocht hij toch naar Brussel overvliegen. En ook wat de termijn voor de onafhankelijkheid betrof, vonden de verschillende spelers elkaar. De onafhankelijkheid moest zich zo snel mogelijk voltrekken. Ieder uitstel was tijdsverlies. Die eensgezindheid over de snelle einddatum was relatief nieuw. Toekomstig president en partijleider van ABAKO, Joseph Kasavubu, was daarin de vaandeldrager geweest. Andere partijen namen zijn eis over. Spreken van een geleidelijk proces werd nu als koloniaal afgedaan. Ze haalden hun slag thuis. De datum werd vastgelegd op 30 juni 1960.
Dromen van macht
Toch vertoonde het front al van bij aanvang barsten. Ondanks de schijnbare eensgezindheid, droomden de verschillende gangmakers allemaal van een ander Congo. Om te beginnen verwachtten alle deelnemers een belangrijke rol te mogen spelen in het toekomstige Congo. Dat zou na de verkiezingen voor wrevel zorgen. Ook inhoudelijk bestond over heel wat punten hoegenaamd geen eensgezindheid. Een eerste spanningsveld liep langs de breuklijn tussen een meer radicale en een meer gematigde invulling van de Congolese droom. Enkele jaren voor de rondetafelconferenties had Lumumba nog een mogelijkheid tot samenwerking gezien, maar nu was hij net als Kasavubu afgestapt van de idee van een nauwe Belgisch-Congolese bond. Voor iemand als Moïse Tshombe lag dat moeilijk. Hij zag wel heil in een sterk Belgisch-Congolees partnerschap. Als leider van de Confédération des associations tribales du Katanga’ (CONAKAT), een koepel van verschillende Katangese politieke bewegingen, zou hij voordeel halen uit een belangrijke rol voor de Belgen. Zij waren de spil achter de lucratieve mijnactiviteiten in zijn ertsrijke Katanga. Toen CONAKAT bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1957 alle zetels binnenhaalde in Katanga, haalde de Belgische Union Minière opgelucht adem. En ook nu probeerden rijke, blanke concessiehouders Tshombé ervan te overtuigen dat een toekomstige samenwerking met de Belgen voor beide partijen de meeste winst zou opleveren. En ook over de politieke invulling van het toekomstige Congo deelde niet iedereen dezelfde droom. Zo streed Tshombés CONAKAT voor een federale staatsstructuur waarin Katanga zijn eigenheid kon behouden. En ook Kasavubu droomde van een federaal Congo. Zijn ABAKO was een etnische regionalistische partij met wortels in de provincie Bas-Congo. Kasavubu wilde die wortels niet zomaar zien oplossen in een unitair verhaal. Beide onderhandelaars stonden daarin diametraal tegenover Patrice Lumumba. Zijn MNC was de eerste echte nationale partij, want ze was niet verbonden aan één bepaald deel van Congo. Lumumba droomde van een unitaire staat waarin alle bevolkingsgroepen thuis waren. Het nieuwe Congo moest de macht van lokale chefs en volkeren overstijgen. Lumumba zou zijn gelijk halen op de conferentie, maar een unitair Congo zou er niet komen. En ook de droom van een stabiel Congo mochten de onderhandelaars opbergen.
Dromen van continuïteit
Hoewel ook een tweede rondetafelconferentie Congo geen stabiele socio-economische basis bracht, had het blok alvast één succes geboekt: een vroege onafhankelijkheidsdatum. Het lijkt daarbij vreemd dat de Belgische onderhandelaars zo snel toegaven aan die eis. Dat valt deels te verklaren door het geloof dat de onrust niet te sussen viel. De Belgen zagen weinig heil in een jarenlang aanslepende strijd. De kolonie was sinds kort ook verlieslatend. Dat maakte het koloniale project sowieso minder interessant. Volgens sommige onderzoekers leverde de plotse onafhankelijkheid de Belgen ook een belangrijk voordeel. Als ze de kolonie snel en zonder veel voorbereiding losten, vergrootte de kans op chaos en daarmee ook de greep van de Belgen. Ook het koloniale apparaat had zijn droombeeld van wat de onafhankelijkheid moest brengen. Opnieuw kunnen we de vele verschillende visies niet tot één stem samenbrengen. Toch zat lang niet iedereen te wachten op een Congo waarin Belgen niets meer te zeggen hadden. Al op de rondetafelconferentie hadden leden van de Belgische administratie geprobeerd om de slagkracht van de meer radicale partijen te verminderen. De Belgischgezinde PNP, honend de ‘Parti des Nègres Payés’ genaamd, was oververtegenwoordigd. En bij de eerste nationale en provinciale verkiezingen hoopte de Belgische regering op een goede uitslag voor de gematigde en meer beïnvloedbare partijen. Ook in Congo zelf hoopten vele Belgen op een zekere continuïteit na de onafhankelijkheid. Of het nu om een missionaris of om een concessiehouder van een spoorbedrijf ging, weinigen wilden hun zorgvuldig opgetrokken leventje zien instorten. In woorden mocht er dan wel onafhankelijkheid komen, in werkelijkheid wilden de Belgen de touwtjes in handen blijven houden. De grote bedrijven zouden blijven, net als de legerofficieren en de kerk. Blanke raadgevers konden de zwarte politici bijstaan en ook het onderwijs en de administratie kon door de Belgen georganiseerd blijven. Generaal Janssens vatte die droom van continuïteit erg duidelijk samen. Hij schreef vlak na de onafhankelijkheid op een bord voor de kazerne zijn mening over de onafhankelijkheid. ‘Voor de onafhankelijkheid = na de onafhankelijkheid’, feitelijk veranderde niets voor de zwarte soldaten.
Uiteengespatte dromen
Ondanks alle dromen over de dipenda, zullen weinigen tevreden zijn geweest met de uitkomst. De verkiezing van de eigengereide Lumumba was een klap voor de Belgische regering. En ook de houding van de Congolezen viel de regering zwaar. De onafhankelijkheid toonde hoe relatief hun dankbaarheid was. Zwarte soldaten eisten een optie om op te klimmen, meer soldij en een einde aan de arbitraire straffen. Toen de Force Publique merkte dat van een werkelijke afrikanisatie geen sprake was, ging ze aan het muiten. Een golf van geweld en verkrachtingen trof Congo. Dertigduizend kolonialen ontvluchtten in paniek het land. Met hen verdween heel wat kennis. Dat was een van de redenen waarom ook aan zwarte zijde de onafhankelijkheid gepaard ging met teleurstelling. Ook daar bleken vele dromen bedrog. Om een regering te kunnen vormen, borg Lumumba zijn droom om president te worden op. Die eer ging naar Kasavubu. Lumumba stelde zich tevreden met het premierschap. En ook zijn droom van een eengemaakt en stabiel Congo bleek een utopie. Onderlinge spanningen haalden al snel de overhand binnen de heterogene regering. Als antwoord op de muiterij stelde Lumumba de volledige afrikanisatie in, maar de geest was uit de fles. En ook structureel ontbrak het het jonge land aan fundament. Tijdens de conferenties was te weinig rekening gehouden met wat een directe onafhankelijkheid betekende. Liever arm en vrij dan rijk en gekoloniseerd, hadden ze geroepen. Maar nu bleek arm en vrij toch ook niet alles. Bij gebrek aan geschoolde ambtenaren kregen jonge studenten functies die je normaal pas na jaren ervaring kreeg. Ontdaan van administratieve en militaire ruggengraat kon de regering moeilijk antwoord bieden op de onrust en op secessionistische bewegingen. In juli 1960 scheurde Katanga zich los van Congo. Het grootste slachtoffer van de wanorde was de gewone bevolking. Ook hun dromen bleken bedrog. Ze kwamen terecht in een web van politieke instabiliteit. Hun dromen maakten plaats voor jaren van ziekte, honger en militair geweld van rebellenbewegingen én van het regeringsleger.
Valse beloftes
De koloniale administratie liet het na om de bevolking degelijk in te lichten. Politieke ronselaars gingen de hort op met partijkaarten. Wie geen partijkaart kocht, zo verkondigden ze valselijk, zou samen met de Belgen het land uitgezet worden. In de hoop om stemmen binnen te halen, bevestigden ze de mythes die de ronde deden en maakten ze ook nieuwe valse beloftes. Hun partij zou het openbaar vervoer gratis maken en niemand hoefde nog ziekenhuiskosten te betalen. Over met welk geld dat zou gebeuren, zwegen ze in alle talen.
Sabena in de bres
Sabena’s vluchten naar Congo groeiden tegen de jaren 1950 uit tot het paradepaardje van de nationale luchtvaartmaatschappij van België. De technologische vooruitgang had bijgedragen aan het stijgend belang van de Congoconnectie. In de tweede helft van de jaren 1930 deed een Sabena-toestel voor zes passagiers er nog vier dagen over om de afstand tussen Zaventem en Léopoldville te overbruggen. Een vloot van witblauwe vliegtuigen vloog twintig jaar later een veelvoud aan passagiers in slechts zestien uur richting kolonie. En ook Sabena’s netwerk van routes en vliegvelden binnen de kolonie breidde zich stelselmatig verder uit.
Reizen met Sabena stond garant voor reizen in stijl. Dat weerspiegelen tenminste de foto’s uit die periode. Net geklede stewardessen schotelen hun klanten een cocktail voor. Tevreden passagiers laten zich fotograferen bij de glanzende vliegtuigen of nemen een kijkje in de ultramoderne cockpit. Veel minder glamoureus ging het er in de weken na de onafhankelijkheid aan toe. In juli 1960 brak in het militaire kamp Léopold muiterij uit onder de zwarte soldaten. Hun onvrede verspreidde zich snel, eerst richting de garnizoensstad Thysville. Daar werden blanke burgers uitgejouwd en aangevallen. Europese vrouwen werden verkracht. Nog sneller dan het geweld waren de verhalen over dat geweld. In heel Congo brak paniek uit onder de Belgen. Ook in de gebieden waar het rustig bleef, negeerden de kolonialen de vraag om op hun post te blijven en bliezen ze de aftocht. In allerijl verkochten ze hun auto en gaven ze hun bedienden het bevel om het huis te bewaken tot de rust was weergekeerd.
Om al die vluchtende kolonialen het land uit te krijgen, beval de Belgische regering Sabena om een oplossing te voorzien. De Belgische luchtvaartmaatschappij richtte daar – op een luchtbrug in tussen de grote Congolese steden en Brussel. Overal in het land pikten kleine vliegtuigjes en legertrucks de angstige leden van de koloniale administratie op om hen vervolgens naar de grotere luchthavens van Léopoldville of Stanleyville te brengen. In de hoop op een snelle repatriëring troepte daar een steeds grotere massa mannen, vrouwen en kinderen samen op het tarmac. Naast vijf Boeings zette Sabena een twintigtal kleinere eigen vliegtuigen in. Verder charterde de luchtvaarmaatschappij ook buitenlandse vliegtuigen om de Belgen te vervoeren. Dag en nacht vlogen zwaar overladen vliegtuigen heen en weer om zoveel mogelijk Belgen in veiligheid te brengen. De passagiers hadden enkel wat spullen op hun schoot, voor andere bagage was geen ruimte. In enkele weken tijd verlieten zo dertigduizend mensen het land. De nationale en internationale pers roemde de moed en efficientie van het koelbloedige Sabenapersoneel. Veel van de vluchtende Belgen koesterden de hoop om snel naar hun huis te kunnen terugkeren. Voor de meeste echter bleek het afscheid definitief.