Drab, drek en bagger
Jeroen Brouwers, meester van de polemiek, veegt Herman Brusselmans de mantel uit wegens zijn pseudopolemische aanvallen die al te makkelijk de persoon zelf – of diens schaamhaar – maar niet de tekst viseren.
Niet lasteren. Niet liegen. Polemiek moet in die zin betrouwbaar en waar zijn, dat alle schandelijkheden die de polemist zijn tegenstander in diens verwerpelijke tronie wrijft, met bewijzen en argumenten moeten worden gestaafd. Zekere modeontwerpster deed in 2001 Herman Brusselmans een proces wegens smaad aan, dat Brusselmans verloor. Weliswaar is de polemiek een smaadschrift, maar de ideologie ervan verwerpt verdachtmaking, vermoedens of verzinsels, beweringen zonder mogelijkheid tot verificatie. Brusselmans’ krenkende opmerkingen over de modeontwerpster, waarbij hij er niet voor terugschrok het zelfs over haar schaamhaar te hebben, waren dan ook niet polemisch, hij had ook met een steen een gat in haar hoofd kunnen gooien: alleen maar krenken om te krenken zoals het ene viswijf het andere uitscheldt voor rotte vis, alleen maar omdat ze de pest aan het mens of aan vis heeft, is de polemist onwaardig, al is het zijn bedoeling om te krenken.
Waardig is: krenking bovenop krenking stapelen met opgaaf van aanleidingen en redenen waarom de polemist het noodzakelijk vindt te krenken. Die noodzaak dient te bestaan uit argumenten, gegrond op feiten. Moet bijvoorbeeld een schrijver worden gekrenkt, dan levert de polemist wagons citaten uit diens vermaledijde werk of ideeëngoed, vermeldt de vindplaatsen en komt met onverdachte, controleerbare bronnen. Niet te weerleggen feiten zijn het scalpel van de polemist, die zal worden aangevallen (’teruggepakt’) om alles, maar die niet moet kunnen worden befluimd omdat hij onzorgvuldig met feiten, citaten, vindplaatsen, bronnen is omgesprongen. Uit eigen praktijk: ik pleeg neurotisch zorgvuldig te zijn, doorgaans lees ik van de te ontleden schrijffiguur het volledige oeuvre om volledig georiënteerd te zijn, één vergissing of, onvergeeflijke doodzonde, één bewuste leugen, en de polemist kan het scalpel in eigen nieren stoten.
De polemiek moet staan als een burcht. Op fundamenten van niet te weerleggen data. Daarbinnen vinden de afrekeningen plaats, die de polemist zo scherpzinnig mogelijk invult met zijn sarcasmen en anathema’s. Daar hoort geen roddel bij.
Wie wil aantonen dat de dichter X poëzie aflevert van gelijk allooi als stankbellen, opborrelend uit een zwampig riool, vindt daartoe geen argumentatie met de mededeling de poëet in een pornofilmpje te hebben waargenomen. Dit kwam in de kranten (o.a. De Morgen, 10.3.2011) alsof het iets met polemiek uitstaande zou hebben, met woordenstrijd dus, een gewapend conflict, waarbij de wapens bestaan uit woorden, die mogen worden gehanteerd als knotsen en pistolen. Maar alleen binnen het onderwerp van de polemiek. Moet er dichtkunst worden gesloopt, dient het voor porno benodigde deel des dichters er niet bij ter sprake te komen, noch zijn infame karakter, glazen oog, het feit dat hij niet kan zwemmen en autorijden en zijn vrouw hem buiten de deur heeft gezet, wat zeer terecht was, enzovoort, tenzij het aantoonbaar met de aard der af te breken dichtkunst in verband staat.
Literaire polemiek gaat over literatuur, waarbij het privéleven van de literatuurvervaardiger buiten de vlammen hoort te blijven, al komt het voor dat privéleven en literatuur dusdanig nadrukkelijk een als literatuur gepresenteerde eenheid vormen, dat de polemist het hele roggebrood tussen de tandraderen kan verpulveren zonder buitentekstuele roddel of toespelingen. Polemiek die door het gerecht als smaad wordt veroordeeld verdient niet tot het nobele genre te worden gerekend. Niet lasteren. Niet liegen. Geen viswijverij als er niet op grond van te adstrueren argumenten kan worden afgerekend.
Een modeontwerpster die naar de smaak en overtuiging van Herman Brusselmans afzichtelijke creaties maakt, mag door Herman Brusselmans per polemiek op haar eigen speldenkussen worden vastgeprikt door te beargumenteren dat haar ontwerpen te affreus zijn om naar te kijken, laat staan om er in rond te lopen. Maar als hij in plaats van de modecreaties van deze mevrouw de persoon en integriteit van de mevrouw zelf als wanstaltig karakteriseert, met opmerkingen over haar schaamhaar toe, polemiseert hij niet, maar lanceert balorige kroegpraat in de waan dat polemiek hetzelfde zou zijn als gratuite gifspuiterij en laster.
‘Ik durf tegenwoordig minder’, zegt Herman Brusselmans (in Humo, 24.2.2011). ‘Dat proces van tien jaar geleden is een cesuur geweest. Sindsdien ben ik voorzichtiger.’
De geheide polemist laat zich zijn durf niet ontnemen en voorzichtigheid past hem niet. Beuk er op los, maar nooit op iets anders dan wat per polemiek tegen de grond moet, word niet persoonlijk en heb het niet over privéaangelegenheden. ‘Meedogenloze kritiek is medicijn voor de kunst’, schreef F. Bordewijk in een brief aan W.F. Hermans. ‘Men moet alleen de kunstenaar in zijn particuliere leven er buiten laten (zoveel mogelijk) en zich zelfs liefst bepalen tot het gedrukte stuk sec’ (In: Een onmiskenbare verwantschap. Brieven 1944-1965 (2011).) Zo demonstreert de polemist zijn ridderlijkheid, al is het die van Don Quichote, wie het niet aan durf en onvoorzichtigheid ontbrak.
Brengt de polemist er bij gebrek aan dwingende reden en argumentatie het schaamhaar van zijn slachtoffer bij te pas, is hij het tegendeel van ridderlijk, te weten laf uit machteloosheid. De polemist, al zou hij alle planken mis slaan, is niet laf. De polemist, al gaat hij in hoon ten onder, is niet laf. De polemist, al is hij misschien dom, onvoldoende gedocumenteerd, kortzichtig, bevooroordeeld, al is hij een lul die zo in een pornofilm kan, de polemist is niet laf.
‘Sindsdien ben ik voorzichtiger’: Herman Brusselmans is nooit een polemist geweest. Herman Brusselmans heeft nooit een polemiek geschreven. Hij zegt: ‘Wat in mijn pen zit, is soms tien keer giftiger dan toen, maar ik schrijf het niet meer op. Er is ook geen klimaat voor: de polemiek is weg, er zijn geen kritische geesten meer, iedereen vindt alles fantastisch. Dan valt het heel erg op als er eentje roept dat het allemaal toch niet zo geweldig is.’
Wat aan gif in zijn pen zit, schrijft deze kritische geest niet meer op. Allicht niet. Het levert hem een proces wegens smaad op, wat te wijten zou zijn aan ‘geen klimaat’. Herman Brusselmans beschikt niet over een kritische geest. Zijn kritiek is nooit analytisch omdat zijn geest uitsluitend op gif en roddel is gefixeerd. Zijn gif is mestvocht dat hij de zijns inziens kritisch te bestrijden individuen met emmers tegelijk over het hoofd stort, zonder duidelijk te maken wat exact hem irriteert en tot woede drijft inzake de kunst of bezigheden van het luizengebroed onder zijn bril. Dit ongeargumenteerde strontgooien noemt Herman Brusselmans polemiek, die ‘weg’ zou zijn. Is Brusselmans tenminste humoristisch bij het bedrijven van wat hij abusievelijk polemiek noemt? Nooit.
In een eerdere Humo (19.10.2010) verscheen de tot heden jongste bolus van zijn kritische geest. Polemiek, meneertje. ‘Drab, Drek of Bagger?’ luidt de ondertitel van zijn frettenvertoog over ’40 jaar Vlaamse letteren’. Dat handelt in hoofdzaak over Brusselmans’ generatiegenoten van ietwat jongere snit, van wie er nauwelijks een ‘deugt’.
Wat is er mis, ‘deugt’ hun literaire werk niet? Daar heeft de kritische commentator het in het geheel niet over, het gaat hem niet om het vonnissen van literaire geschriften, anders dan in bewoordingen als ‘abominabel prul’ en ‘kutboeken’, maar om wat niet ‘deugt’ aan de vervaardigers ervan, zijnde ‘een bende nitwits van den bok z’n ballen’. Die kunnen geen van allen schrijven. Punt.
Leg eens uit, Herman? Herman Brusselmans: ‘De meesten (der Vlaamse schrijvers, J.B.) zijn regelrechte halfflikkers, met oorringen, bakkebaarden, blessen, driekwart kaalkoppen, tuinbroeken, sandalen, en stinken naar stront uit hun bek. Maar kunnen ze prima schrijven? Nee, dat niet.’ Hoezo niet, Herman, wat zijn je argumenten?
Herman Brusselmans argumenteert, de polemiek is helemaal niet ‘weg’, ziehier polemiek op haar scherpst: Neem de ‘stoethaspel eerste klas’ (voor- en achternaam van een Vlaamse schrijver, J.B.). ‘Die staat op de achterkanten van z’n te verwaarlozen boekjes en op foto’s bij hemeltergende kranteninterviews afgebeeld alsof hij niet drie dágen, niet drie wéken maar drie máánden zwaar geconstipeerd is.’ Voor iedere kritisch geest is dit het doorslaande bewijs van het door Herman Brusselmans strikt aangetoonde feit dat onderhavig persoon niet kan schrijven. ‘De vergeetput in met die klojo.’
Er drijven ook ‘mokkels’ rond in Vlaanderens bokkenballensoep: ‘Laat ik beginnen met (voor- en achternaam van een Vlaamse schrijfster, J.B.). Geef toe, is me dat een lelijk wijf. Een boeiende vraagstelling bij dit alles is: kunnen lelijke wijven goeie boeken schrijven? Nee, dat is helaas niet mogelijk.’ Hoezo niet, Herman? Ben jij beeldschoon van uiterlijk misschien en kunnen lelijke kerels goeie polemieken schrijven? Een boeiende vraagstelling. Herman Brusselmans schrijft ze in ieder geval niet.
‘Nu we toch bezig zijn over de feministische literatuur’, zo vervolgt de pen met al dat gif, ‘je kan desomtrent niet om (voor- en achternaam van een andere Vlaamse schrijfster, J.B.) heen.’ Deze ‘autreuse’ – de vervrouwelijking van het woord ‘autreur’, neem ik aan? – ‘schreef zulke diverse werkjes als (volgt een opsomming van titels, J.B.). Deze rommel kunnen we gerust terzijde smijten, en ons in plaats daarvan (in plaats van wegsmijten? J.B.) afvragen: “Is (voor- en achternaam van de schrijfster, J.B.) achterwaarts naaibaar in de poes?” Dat zou gerust kunnen tegenvallen, daar ik hier en ginder hoor fluisteren dat (voornaam van de schrijfster, J.B.) van de verkeerde kant is. Dat ze dus nog liever een banaan in haar foef zou douwen dan een mannelijke roede. () Om daaruit nou te besluiten dat (voornaam van de schrijfster, J.B.) eventueel lesbisch is, dat gaat me te ver. Dat ze miljaardedzju haar plan trekt.’
Dit alles bedoel ik waar ik spreek van lafheid. Is dit polemische moed, ‘die heel erg opvalt als er eentje roept dat het allemaal toch niet zo geweldig is’? Is dit polemiek van een kritische geest? Is het wellicht satire of zoiets en slaat de geest ons plat met geestigheid? Voert de kritische geest een cabaretnummer op, over toestanden en aanwezigheden in de Vlaamse letteren, waarbij wij worden verondersteld scheef te liggen van het lachen om al die polemisch-kritische humor uit giftige pen, tien keer giftiger dan ooit? Na het schaamhaar de foef met de banaan. De geconstipeerde klojo. Het lelijke wijf. De laffe polemist, verkeerdelijk van mening dat hij polemist is. Zelfs als onderbroekenlol is ‘het allemaal toch niet zo geweldig’.
Herman Brusselmans, die beweert dat ‘de polemiek’ ‘weg’ is en ‘er geen kritische geesten meer’ zijn, karakteriseert met deze verwoestende bewoordingen zichzelf. Zijn zogenaamde polemiek is geen kritisch protest, is zonder oprecht te noemen verontwaardiging over wat de polemist ‘niet zo geweldig’ acht en bevat geen waarheid van feiten en bronnen over hetgeen hij denkt met bommen en torpedo’s te slechten: de Vlaamse letteren. Hij zou hetzelfde laffe paskwil hebben kunnen bijeenklunsen over de Vlaamse sportwereld, de Vlaamse politiek, de Vlaamse televisie, vul maar in, waarbij hij de voor- en achternamen van de klojo’s, lelijke wijven en lesbische bananen maar hoeft te veranderen om hetzelfde te ‘zeggen’ in daarenboven hetzelfde belabberde proza, namelijk: niks.
Brusselmans is alleen maar horkerig vulgair.
Jeroen Brouwers
‘Moet er dichtkunst worden gesloopt, dient het voor porno benodigde deel des dichters er niet bij ter sprake te komen, noch zijn infame karakter, glazen oog, het feit dat hij niet kan zwemmen en autorijden en zijn vrouw hem buiten de deur heeft gezet, wat zeer terecht was, enzovoort.’