Het brandwondencentrum van Neder-Over-Heembeek draait vierkant. De definitieve neergang werd ingeleid door de komst van diensthoofd Jean Pirson, en de aanslepende botsingen tussen hem en de chirurgen op zijn dienst. Hoe heftiger de conflicten werden, hoe meer de patiënten eronder leden.
Drie keer hebben ze geprobeerd om hem van zijn stoel te krijgen, en drie keer heeft de Raad van State die beslissing geschorst. Vandaag is Jean Pirson nog altijd verantwoordelijk voor het brandwondencentrum (BU) in het militair hospitaal van Neder-Over-Heembeek (HCB-KA). Sinds hij er in 2000 diensthoofd werd, is de relatie met andere brandwondencentra verzuurd en willen verschillende artsen en verpleegkundigen de dienst verlaten.
Voor de goede verstaander was Pirsons komst twee jaar eerder al aangekondigd. Een intern onderzoek moest toen klaarheid brengen in de problemen in het militair hospitaal. De conclusies logen er niet om: gebrek aan structuur, veel absenties onder de artsen, chirurgen die zich niet aan de werkuren hielden, verwaarloosde medische dossiers, algemene demotivatie. De onderzoekers adviseerden dan ook om een outsider aan het hoofd van het brandwondencentrum te zetten, want alleen zo iemand zou tabula rasa kunnen maken. Het moest een militair zijn met een voldoende hoge graad en genoeg anciën- niteit, die nog nooit in een ziekenhuis had gewerkt. Als bij wonder bleek er één man in het leger rond te lopen die perfect aan dat profiel voldeed: luitenant-kolonel Jean Pirson, huisarts en paracommando. Hij kon hoog springen en goed schieten en demonstreerde dat graag op militaire kampioenschappen. Na zijn veertigste was hij alsnog aan een studie anesthesie begonnen. Die studie rondde hij vanaf de zomer van 1999 af in het brandwondencentrum. Dat bracht Pascal Reper, het toenmalige interim-diensthoofd in een lastig parket. ‘Pirson was nog niet eens afgestudeerd, maar het was wel al duidelijk dat hij chef zou worden’, zegt een arts die destijds op de dienst werkte. ‘Hij had pas een paar maanden zijn diploma op zak of hij werd al diensthoofd. Daarop hebben Reper en nog een paar andere artsen hun overplaatsing gevraagd.’
De aanstelling van Pirson werd door de hiërarchie als onvermijdelijk afgedaan, omdat een jongere generatie chirurgen aandrong op een nieuwe wind. Die jonge chirurgen van toen zijn dezelfden die het de voorbije maanden aan de stok hebben gehad met Pirson. Zij ontkennen dat ze destijds een coup wilden plegen op de dienst. Wel had chirurg Patrick Massagé voorstellen om de situatie in het brandwondencentrum te verbeteren aan de militaire hiërarchie bezorgd. Massagé: ‘Roger Van Hoof, die aan het hoofd stond van de medische component (de vroegere medische dienst, nvdr), en Alain Vilet, die hem later zou opvolgen, hebben me toen gezegd dat er een reorganisatie zou worden doorgevoerd. Ze vroegen me welke jonge mensen daarna loyaal zouden willen verder werken. Die lijst met handtekeningen is later gebruikt als bewijs dat wij een putsch wilden plegen en de hiërarchie zo hebben gedwongen een nieuw diensthoofd aan te stellen.’
Zand erover. Met Jean Pirson zou alles anders worden. Aanvankelijk was hij een aanwinst. Hij werkte keihard, en eiste niet minder van zijn medewerkers. De dienst draaide geolied met de jonge chirurgen Patrick Massagé, Vincent Druez, Jean-Paul Deleuze en Michel Van Brussel, die elkaar perfect aanvulden. Maar Pirson had het er steeds moeilijker mee dat artsen met een lagere graad meer medische ervaring hadden dan hij. Bovendien hekelde hij het feit dat verschillende artsen naast hun werk in het brandwondencentrum nog in ‘concurrerende’ burgercentra werkten. Hij ging in het offensief met een reeks nota’s, waarin medewerkers van zijn dienst van medische of andere fouten werden beschuldigd. Vooral enkele verpleegkundigen en anesthesist Serge Jennes, die in tegenstelling tot Pirson wel een erkend intensivist was en hem had opgeleid toen hij assistent was, moesten het ontgelden.
Megalomane uiteenzetting
Op 26 september 2003 bracht minister van Landsverdediging André Flahaut (PS) een bezoek aan het militair hospitaal. In een voordracht pleitte Pirson voor één groot brandwondencentrum in België in plaats van de huidige zeven. Het profiel van de directeur die zo’n groot centrum moest gaan leiden, kwam verdacht goed overeen met dat van Pirson zelf. Die directeur zou bovendien ook veel macht krijgen: ‘Verantwoordelijk voor het updaten van het rampenplan bij brandrampen en ook voor de triage van de slachtoffers en de eerste zorg ter plaatse.’ Dat soort dromen zette al langer kwaad bloed bij Jean-Philippe Fauville, de voorzitter van de Belgische Vereniging van Brandwondencentra (BABI). Die vereniging moet elk jaar het nationale plan in geval van brandramp updaten, maar stuit daarbij op tegenwerking van Pirson. Al in mei 2003 stuurde Fauville een brief aan de top van de medische component waarin hij klaagde over het gebrek aan medewerking van Pirson. Veel hielp dat blijkbaar niet, want in januari 2004 herhaalde hij zijn klacht in een brief aan de ziekenhuisdirecteur.
De chirurgen van het brandwondencentrum hoorden echo’s van wat ‘een megalomane uiteenzetting’ werd genoemd, en maakten zich zorgen. Ze hadden het er vooral moeilijk mee dat Pirson hen in het bijzijn van de minister een gebrek aan loyaliteit zou hebben verweten omdat ze ook in burgerziekenhuizen werkten. Naar eigen zeggen hadden ze geen keuze. Zoals Marc De Coninck, tot aan zijn pensioen in 1999 hoofd van de medische dienst van het leger, in maart 2004 aan de parlementaire commissie Landsverdediging uitlegde: ‘Cumul zorgt voor het behoud van de competentie van de betrokken artsen. Een ziekenhuis heeft voldoende pathologie nodig om zijn competentie te kunnen behouden. Als een ziekenhuis dit zelf niet biedt, moeten de artsen hun ervaring in de burgersector opdoen en behouden.’
Hoofdchirurg Patrick Massagé vroeg naar de tekst van de voordracht. Pirson deed die vraag aanvankelijk af met ‘c’est entre moi en le ministre’, maar stemde er dan toch mee in om de presentatie op 7 oktober over te doen. Een paar uur voor de geplande vergadering kreeg legerchef August Van Daele een fax van Flahauts beleidscel: Alain Devignon, die het departement Welzijn van het leger leidt, moest op de meeting in Neder-Over-Heembeek aanwezig zijn. Devignon is een ingenieur en zijn departement heeft hiërarchisch niets met het brandwondencentrum te maken. Bij de fax zat ook een boodschap van de minister zelf: ‘Geen enkele nieuwe verantwoordelijkheid of nieuw initiatief op het vlak van de medische coördinatie in Brussel, of op welk ander niveau dan ook, mag nog worden genomen zonder mijn expliciete toestemming.’ Met andere woorden: vanaf dat moment was André Flahaut, een licentiaat Politieke Wetenschappen, verantwoordelijk voor álle beslissingen die in het ziekenhuis werden genomen.
Een sterke persoonlijkheid
Halverwege oktober stond het brandwondencentrum weer op z’n kop toen dokter Martin Zizi, de toenmalige voorzitter van de bio-ethische commissie van het departement Welzijn, er door de gangen dwaalde. Al snel deed het gerucht de ronde dat hij een onderzoek voerde naar een operatie die Massagé zou hebben uitgesteld. ‘Het departement Welzijn heeft een breed mandaat gekregen bij de reorganisatie van het leger’, zeggen medewerkers van Welzijn. ‘Wij mogen onze neus in alle zaken steken om de rechten en het welzijn van het personeel te garanderen.’
Dat zag Roger Van Hoof, het hoofd van de medische component, toch anders. Op 22 oktober stuurde hij een nota aan legerchef Van Daele: hoe moest hij erop reageren dat mensen van een ander departement zijn medewerkers ondervraagden? Van Hoof kon geen genoegen nemen met de uitleg van het departement Welzijn: ‘Ik kan niet akkoord gaan met het feit dat de commissie voor bio-ethiek wordt ingeschakeld voor een onderzoek van activiteiten van personeel van HCB-KA (het militair hospitaal, nvdr) zonder directeur HCB-KA en MCC (hijzelf, nvdr) hiervan op de hoogte te stellen.’ Van Hoof raakte daarmee ook het probleem van het medische geheim aan: telkens als zo’n klacht met details over de patiënt op het bureau van een hiërarchische overste terechtkomt, wordt het medische geheim geschonden. Ook een minister mag geen medische dossiers opvragen. Op 3 november bevestigde commandant Geert Lammens, die voor Flahaut werkt, dat er wel degelijk betichtingen mét bijbehorende medische dossiers naar het kabinet waren doorgestuurd.
Begin november 2004 vroeg Pirson medisch directeur Francis Hastir om een onderzoek in te stellen naar Vincent Druez, die op 5 november te laat aan het operatieprogramma zou zijn begonnen en het gros van het werk aan assistenten zou hebben overgelaten. Uit intern onderzoek bleek al snel dat de chirurg niets verkeerds had gedaan. Integendeel, door de ziekte van een collega werkte hij op 5 en 6 november het hele operatieprogramma in zijn eentje af. Die conclusie kruiste Pirsons brief aan de directeur waarin hij het onmiddellijke ontslag van Druez eiste. Bovenaan refereerde hij aan een meeting met de minister op 5 november 2003. Nog voor hij de klacht op papier zette, had hij er dus al over gepraat met de minister en daarmee de hele hiërarchie genegeerd.
Niet dat iedereen op het kabinet Pirson zo graag zag komen. Op 12 november 2003 besloot Flahauts medewerker Geert Lammens zijn e-mailcorrespondentie met medisch directeur Francis Hastir met de volgende woorden: ‘Na de bewuste BU-vergadering […], na uw verzoeningspoging met de pro en contra Pirson- histoire, na de affaire-Druez [… ], na de vergadering Vantorre-Massagé bij Acos WB (de dienst Welzijn, nvdr) aangaande Druez, moet ik zeggen dat Pirson wel een bijzonder sterke persoonlijkheid moet zijn, want iets gaat ontploffen dat is duidelijk. Mijn familie, werk en mijn gezondheid brengen me tot het volgende besluit: ik blijf vanaf nu enkel nog spreken in algemeenheden over BU of MUG.’
De situatie werd zo langzamerhand onhoudbaar, en dat besefte ook de medische raad van het militair hospitaal. In haar verslag van de vergadering van 13 november 2003 staat te lezen: ‘De medische raad stelt vast dat [… ] het diensthoofd verder onrust blijft stoken met mondelinge en schriftelijke klachten over zijn medewerkers, die blijkbaar elke grond van waarheid missen.’
Begin januari 2004 ontbood Flahaut uiteindelijk enkele artsen en verpleegkundigen. Anesthesist Jennes en chirurg Massagé wonden er geen doekjes om: ze werden bedreigd, het diensthoofd veroorzaakte medische problemen, vertoonde ernstige gedragsproblemen en daardoor ontstonden er wrijvingen met de burgerlijke brandwondencentra. Voilà, nu wist Flahaut het.
Om kindjes te redden
Op 20 januari om drie uur ’s nachts werd de patiënt binnengebracht die alles in een stroomversnelling zou brengen. De avond voordien had een ziekenhuis in het Franse Charleville gevraagd of ze de zwaarverbrande man mochten overbrengen. Pirson, die van dienst was, stemde daarmee in. Vier uur later arriveerde de patiënt. Pirson riep geen chirurg op, ook niet toen een verpleegkundige daarop aandrong omdat het diensthoofd zelf ontlastingsincisies aanbracht. De volgende ochtend reageerden de chirurgen woedend. Niet alleen waren de incisies volgens hen niet goed uitgevoerd, ze konden ook niet begrijpen waar die voor nodig waren én waarom er geen chirurg was bijgeroepen. De patiënt, die wellicht sowieso niet te redden viel, overleed rond de middag. Tegen die tijd waren de chirurgen danig opgefokt. Tijdens de stafvergadering voer vooral Massagé tegen Pirson uit, en sloeg hij in zijn woede de deur van het vergaderlokaal stuk. Hij stapte naar medisch directeur Francis Hastir, die met- een een onderzoek beval.
De conclusie van een eerste intern onderzoek luidde dat er geen medische fouten waren gemaakt, maar dat er wel een deontologisch probleem was. Het hoofd van de dienst Deontologie van het leger, Gerald Haesen, merkte in een persoonlijke toevoeging aan het rapport op dat hij de handelingen van Pirson op medisch vlak verantwoord vond ‘want door oefening verwerft men gewoontes, en doet men ervaring op om verbrande kinderen te helpen, want die hebben een langere levensverwachting’.
Op 29 januari besloot de medische raad na een eigen onderzoek op verzoek van de directie dat Pirson wel degelijk fouten had gemaakt. Op deontologisch vlak ging hij in de fout door er geen chirurg bij te roepen, en verder ‘wordt dokter Pirson verweten dat hij een ethische fout beging door het feit dat hij het leven had gerekt van een patiënt die geen enkele kans op overleven had, te rechtvaardigen met de woorden pour s’entraîner‘. De directie van het militair hospitaal vroeg Alain Vilet, die Van Hoof ondertussen had vervangen aan het hoofd van de medische component, om het ontslag van Pirson.
Op 26 februari 2004 ontsloeg minister Flahaut de directie. Toen hij daarover geïnterpelleerd werd in de Kamer, antwoordde hij dat directeur Marc Van Torre bij de NAVO ging werken – wat die ook deed, maar wel pas vijf maanden later. Over de anderen zei hij dat ze werden gemuteerd omdat ze uitgeput waren door de zaak-Pirson. Dat strookte niet met de interpretatie van een directielid dat twee dagen na zijn ontslag in een e-mail aan dokter Jennes schreef: ‘Ik verlaat HM en dat vertrek is een straf. Toch ben ik ervan overtuigd, net als de hele directie, dat onze strijd gerechtvaardigd was, en dat het mijn plicht was om uw belangen te verdedigen tegenover het arrivisme en de oneerlijkheid van sommigen. Ik aanvaard mijn straf met trots omdat ze niet is uitgesproken door een rechtvaardige baas die een fout bestraft, maar wel door een politieke baas die niet aanvaardt dat men hem de waarheid zegt.’
Op 1 maart werd de nieuwe directie geïnstalleerd met aan het hoofd Alain Vilet, die de functie van algemeen directeur cumuleerde met die van hoofd van de medische component. Ondertussen ging een militaire onderzoekscommissie aan de slag om de gebeurtenissen van 20 januari uit te vlooien. De vier chirurgen weigerden aan dat onderzoek mee te werken omdat er volgens hen geen enkele specialist in de commissie zat met voldoende ervaring in een brandwondencentrum. Bovendien mochten Pirson en zijn advocaat Marc Uyttendaele – de echtgenoot van minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) – alle ondervragingen bijwonen, terwijl de chirurgen en hun raadsman Peter Luypaers daar geen toestemming voor kregen. De commissie concludeerde uiteindelijk dat het om een ‘managementfout’ ging.
Een speciale groep
Een nieuwe audit. Dát was het witte konijn waar André Flahaut op 21 april 2004 mee kwam aanzetten. Dat het al de vierde was sinds 1999, zoals een arts opperde, kon hem niet deren. Meer nog: die vorige drie audits waren volgens hem nooit op zijn bureau terechtgekomen. De minister kondigde ook aan dat Jean Pirson in afwachting van de resultaten een stap opzij zou zetten. Pirson stapte naar de Raad van State om die beslissing ongedaan te maken.
Voor de chirurgen bracht het bezoek van de minister alleen maar slecht nieuws: niet alleen namen ze geen genoegen met de ’terugtrekking’ van Pirson, drie van hen kregen ook te horen dat de mutatieaanvragen, die ze begin maart hadden ingediend, ondertussen werden geschorst – alleen Druez was eerder al naar orthopedie overgeplaatst. Daarom stapten ook zij op 28 april naar de Raad van State. Diezelfde dag begonnen ze met een deontologische actie, die in sommige media ‘een staking’ werd genoemd. Massagé: ‘Als een arts oordeelt dat hij niet onder gunstige omstandigheden kan werken, heeft hij de deontologische plicht voor zichzelf uit te maken of het nog medisch verantwoord is om patiënten te behandelen.’ Legerchef Van Daele stemde er na moeizame onderhandelingen met de chirurgen en hun advocaat uiteindelijk mee in dat in het militair hospitaal dezelfde medische deontologie zou gelden als in burgerziekenhuizen en dat Pirson uit het brandwondencentrum zou wegblijven tot na de audit. De chirurgen namen op 7 mei het werk weer op.
Een maand later schorste de Raad van State de beslissing om Pirson aan de kant te zetten omdat hij niet kon worden gestraft voor iets waarvoor hij nooit was veroordeeld. Dus wandelde het diensthoofd het brandwondencentrum op 1 juni weer binnen, en werd hij door Vilet meteen naar het departement Welzijn overgeplaatst. Pirson diende bij de Raad van State een klacht in tegen zijn overplaatsing, kreeg gelijk omdat hij wéér zonder veroordeling werd gestraft en keerde terug naar het brandwondencentrum. Ook een latere poging om hem bij het interventieteam B-Fast onder te brengen, zou op een njet van de Raad van State botsen.
De drie overgebleven chirurgen vroegen keer op keer vergeefs hun overplaatsing aan. Aan het begin van de zomer ging de een na de andere met ziekteverlof. Toen Gellingen op 30 juli brandde, waren zowel Patrick Massagé als Jean-Paul Deleuze en Michel Van Brussel dan ook thuis. Jean Pirson was op reis in Zwitserland, en ook de enige twee resterende chirurgen waren met vakantie. Toch werden veertien zwaarverbrande slachtoffers van de gasramp naar Neder-Over-Heembeek gebracht. Op dat ogenblik werd de dienst geleid door anesthesist Michel Torfs, bijgestaan door een chirurg-reservist. Dus vroeg Alain Vilet aan Massagé, Druez, Deleuze en Van Brussel om terug te keren. Het chirurgisch team draaide als vanouds.
Eind oktober kreeg de Gellingen-episode echter een bittere nasmaak: Patrick Massagé moest de politie uitleg geven over kunsthuid die uit het brandwondencentrum zou zijn verdwenen. Pirson had namelijk de stock van kunsthuid gecontroleerd en kwam dertig stuks van elk ongeveer 1250 euro tekort. Volgens hem waren die tijdens de Gellingen-episode verdwenen. Massagé was toen verantwoordelijk voor de huidbank, waar normaal alleen menselijke huid wordt bewaard. Net voor Kerstmis concludeerde een militaire onderzoekscommissie dat de beschuldigingen ongegrond waren en er helemaal geen kunsthuid was verdwenen. ‘Het feit dat het diensthoofd geoordeeld heeft dat het goed was om de federale politie te vragen de zaak te onderzoeken, zonder zijn korpschef of de rest van de militaire hiërarchie op de hoogte te brengen, lijkt me inconsequent’, schreef de commissievoorzitter in zijn rapport. Dat document lag wekenlang bij Jean-Paul Chaudron, de nieuwe directeur van het militair hospitaal. In plaats van maatregelen te nemen, beval die het onderzoek uit te breiden in de tijd. Chaudron is geen arts, maar een chasseur ardennais. Hij heeft geen geneeskunde of ziekenhuiswetenschappen gestudeerd, maar wel een gevechtseenheid geleid in de Ardennen.
Hoe meer de vier chirurgen protesteerden tegen de gang van zaken, hoe meer ze geïsoleerd raakten. In zijn nota van 20 augustus vorig jaar aan legerchef Van Daele schreef dokter Hugues vander Straeten, die een paar maanden lang als ‘medisch coördinator’ in Neder-Over-Heembeek werkte: ‘Die vier chirurgen verwijten de andere artsen dat ze hun kant niet hebben gekozen tijdens de gebeurtenissen van februari en maart 2004. De gebruikte tactiek bestaat erin, met actieve hulp van medisch kolonel Vilet, alle andere artsen te diaboliseren en al wat ze doen a priori als mal fait af te doen.’
Eind vorig jaar gaf Chaudron de opdracht om de aanwezigheid en de tijdsbesteding van de chirurgen te controleren. Volgens hem had hij het bevel gekregen om de tijdsbesteding van één chirurg te onderzoeken, en had hij dat zelf naar de andere drie uitgebreid omdat ze ‘een speciale groep’ vormden. In zijn nota van 29 december schreef hij: ‘De speciale groep [… ] is de groep samengesteld uit de vier geneesheren die tweemaal werden gehoord als demandeurs en intervention door de Raad van State.’ Omdat vier artsen samen klacht hadden ingediend, vormden zij een speciale groep waarvan de aan- wezigheid moest worden onderzocht. Drie van de vier chirurgen werden ‘gestraft’ omdat ze te weinig aanwezig zouden zijn geweest. Sindsdien zijn de problemen alleen maar geëscaleerd. Begin deze maand kwam het zelfs tot een handgemeen toen twee chirurgen de toegang tot het secretariaat werd geweigerd.
Vandaag staat Jean Pirson nog altijd aan het hoofd van het brandwondencentrum. Majoor Massagé, majoor Druez en kapitein-commandant Deleuze hebben inmiddels gevraagd om uit het leger ontslagen te worden. Minister Flahaut houdt zijn antwoord nog altijd in beraad. Om zich ‘vrij te kopen’ moeten ze bedragen tussen 45.000 en 125.000 euro neertellen, maar dat hebben ze ervoor over.
Door Ann Peuteman
‘De Medische Raad stelt vast dat het diensthoofd onrust blijft stoken met klachten over zijn medewerkers, die blijkbaar elke grond van waarheid missen.’
‘Pirson was nog niet eens afgestudeerd, maar het was wel al duidelijk dat hij chef zou worden.’