DOSSIER: HET GELD VAN DE VLAAMSE STEDEN
Alle 308 Vlaamse steden en gemeenten moeten financieel op hun tellen passen. Dat geldt nog meer voor de dertien Vlaamse centrumsteden. Zijn zij voldoende gewapend om te doen wat ze willen en moeten doen in de komende zes jaar? Knack duikt in cijfers en tabellen en meet de financiële gezondheid van onze lokale besturen.
Een Detroit-scenario is in Vlaanderen niet mogelijk. Een stad of gemeente die op een faillissement zou afstevenen, komt onder voogdij van de Vlaamse regering. Maar voor financieel noodweer heeft de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) in de voorbije jaren wel al meermaals gewaarschuwd.
Net als de federale en regionale overheden ontsnappen de stads- en gemeentebesturen immers niet aan de economische crisis. Zij voelen die crisis in hun belastingontvangsten, want inkomens worden aangetast en er worden minder woningen gebouwd. Meer inwoners verzeilen in de armoede. Andere fenomenen hebben eveneens een invloed: de vergrijzing vereist meer investeringen in thuiszorg, rusthuizen en serviceflats; de vergroening door meer geboortes en inwijking van jonge gezinnen vergt financiële inspanningen voor kinderopvang, scholen en speelruimte.
Ook het Dexia-debacle en het einde van de Gemeentelijke Holding zinderen nog na. Op veel inkomsten uit energieactiviteiten hoeft evenmin nog te worden gerekend.
Daardoor loopt het begrotingstekort van alle Vlaamse steden en gemeenten samen in 2013 al op tot 150 miljoen euro. Een recente studie van Belfius komt zelfs uit bij meer dan het dubbele. Met overschotten uit het verleden kunnen de rode cijfers nog twee à drie jaar worden uitgewist. Daarna zijn de reserves onherroepelijk op.
In zowat alle steden en gemeenten in Vlaanderen zijn de bestuurders nu stevig op de rem gaan staan om een verdere financiële ontsporing en een toename van de schulden (in totaal meer dan 8 miljard euro) te voorkomen.
Nieuwe investeringen zijn in 2013 met ruim een kwart verminderd. Lokale belastingen en heffingen (huisvuil, leegstand enzovoorts) zijn gemiddeld met meer dan tien procent verhoogd. Op de werkingskosten van de diensten wordt flink bespaard. En vooral: na decennia van personeelsuitbreiding, die het aantal voltijdse en deeltijdse ambtenaren bij de Vlaamse steden en gemeenten, OCMW’s en andere gemeentelijke bedrijven en instellingen (scholen, culturele centra…) tot boven de 200.000 tilde, wordt voor het eerst een knik naar beneden gemaakt. Lokale ambtenaren die met pensioen gaan, worden niet of slechts mondjesmaat vervangen. Dat moet hun aantal in de komende jaren met 10.000 à 20.000 terugschroeven.
Beroering in Antwerpen, Gent en op andere plaatsen is dan ook niet uitgebleven. Ze illustreert hoe diep er gesneden wordt. Tegelijk is deze bezuinigingsoperatie een voorafname van de strategische meerjarenplannen die de besturen van alle Vlaamse steden en gemeenten dit najaar voor de periode 2014-2019 klaar moeten hebben. Die meerjarenplannen leggen vast wat ze in de komende zes jaar willen realiseren, welke uitgaven dat zal vergen en hoe ze denken die te financieren.
Het financiële plaatje moet daarbij in evenwicht zijn. Dat wordt een hels karwei. De inkomsten uit het Gemeentefonds (in 2013 bijna 2,2 miljard euro voor alle Vlaamse steden en gemeenten samen), het Stedenfonds (140 miljoen, alleen voor de centrumsteden), een plattelandsfonds (8 miljoen voor 50 kleine gemeenten) en uit de gemeentelijke aandelen in de personenbelasting en de onroerende voorheffing nemen weliswaar gestaag toe. Maar onvoldoende voor een reeks onvermijdelijke uitgaven.
De zwaarste dobber vormen de pensioenlasten van een vergrijzend ambtenarenkorps. De pensioenbijdragen van de steden en gemeenten zullen jaarlijks met 80 à 110 miljoen stijgen. Voorts moet er in deze bestuursperiode 1,8 miljard euro op tafel komen voor rioleringen en de zuivering van het afvalwater (om tegen 2027 volledig in orde te zijn met de Europese Waterrichtlijn is zeker vier keer meer nodig). En door de politiehervorming van 2001 krijgen de steden en gemeenten vanaf 2014 in principe ook een schaalvergroting bij de brandweer op hun bord.
Antwerpen, Gent en de elf andere Vlaamse centrumsteden (Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout) trokken in de voorbije maanden hard aan de alarmbel. Een fulminerende burgemeester Louis Tobback (SP.A) van Leuven stond telkens op de eerste rij. Als aantrekkingspolen met vele, bovenlokale functies krijgen deze dertien steden in verhevigde vorm te maken met de invloed van de crisis en allerlei maatschappelijke ontwikkelingen. Hun financiën kreunen onder de extra uitgaven waaraan ze nauwelijks of niet kunnen ontsnappen.
Net om die redenen ging Knack na hoe sterk deze steden gewapend zijn om de periode 2014-2019 in te gaan. Aan een rangschikking hebben we ons niet gewaagd, omdat het risico van een vergelijking van appelen met peren altijd bestaat. Een stad met een hoge schuldenlast bijvoorbeeld kan nuttig geïnvesteerd hebben in kinderopvang, ouderzorg en stadskernvernieuwing, terwijl elders de stadsschuld laag is en in al die domeinen stilstand heerst. Ander voorbeeld: een jonge bevolking wordt beschouwd als een troef, maar kan ook wijzen op veel inwoners met een migratieachtergrond die een stad voor complexe integratieproblemen stelt.
De geselecteerde gegevens over bevolking, personeel, uitgaven, schulden, inkomens en armoede komen van de Vlaamse overheid, het Rijksregister, Belfius, de VDAB en Kind en Gezin. Ze geven een indicatie van de bestuurlijke en financiële conditie van de dertien steden.
Groter en grijzer
De Vlaamse steden investeerden de voorbije jaren in een meer kwaliteitsvolle woon- en leefomgeving om stadsvlucht tegen te gaan. En met succes. Maar steden zijn ook aantrekkingspolen voor minder sterke bevolkingsgroepen zoals alleenstaanden, mensen in armoede, migranten en asielzoekers.
Van de dertien centrumsteden groeide Antwerpen in de afgelopen tien jaar het snelst (12 procent). Gent (9,7 procent), Leuven (9,5 procent), Hasselt (8,5 procent) en Mechelen (8,4 procent) maakten eveneens een flinke sprong voorwaarts. Oostende (4 procent) en vooral Kortrijk (0,9 procent) en Brugge (0,3 procent) hinkten achterop.
Een stijgende bevolking is in het algemeen interessant voor een stad omdat meer inwoners in principe voor meer fiscale inkomsten en een groter aandeel uit het Gemeente- en het Stedenfonds zorgen. Maar meer volk in de stad betekent ook meer uitgaven voor bijvoorbeeld dienstverlening, kinderopvang, onderwijs, veiligheid enzovoorts. Een trage bevolkingsgroei gaat dan weer gepaard met een sterkere vergrijzing en navenante investeringen in zorg.
‘Heel veel hangt af van de sociaaleconomische samenstelling van de inwijking’, zegt Frank Lierman, hoofdeconoom bij Belfius. ‘Doorgaans is dat een goede sociale mix en heeft de aangroei van de bevolking een positief effect. Maar als de instroom vooral uit laaggeschoolden, werklozen of gepensioneerden bestaat, kijken het OCMW en de stad tegen heel wat meeruitgaven aan.’
Interessant om de draagkracht van een stadsbevolking te meten, is daarom de zogenaamde afhankelijkheidsratio. Dat is de verhouding van de niet-actieve bevolking (de groep van 0 tot 20 jaar en de groep ouder dan 64 jaar) tot de actieve bevolking (20 tot 64 jaar). Een afhankelijkheidsratio van 50 procent betekent dat een stad voor elke jongere of 65-plusser twee ‘actieve burgers’ telt. Een hoog percentage duidt meestal op een ouder wordende bevolking. In het voorbije decennium steeg deze verhouding in Vlaanderen van 66 procent naar bijna 68 procent. Leuven (54 procent), Hasselt (61 procent) en Gent (62 procent) doen het aanzienlijk beter. Antwerpen heeft zijn score verbeterd van 72 naar 69 procent. Brugge (69 procent) en Kortrijk (74 procent) zagen de niet-actieve bevolkingsgroep toenemen. Door de vergrijzing is dat uitgesproken zo in Oostende (78 procent) en Sint-Niklaas (73 procent).
Extra veel personeel
Centrumsteden bouwen niet alleen diensten uit voor de eigen bevolking, maar ook voor mensen uit de omliggende regio. Dat vergt vaak extra personeel.
De grootste uitgavenpost in de begrotingen van de steden en gemeenten zijn de personeelskosten. Volgens het recentste Belfius-rapport gaat net geen 40 procent van de gewone uitgaven naar personeel, of ongeveer 526 euro per inwoner. ‘Voor gemeenten in financiële nood worden die personeelskosten de voornaamste besparingspost’, meent Belfius-expert Frank Lierman.
In 2012 stegen de personeelsuitgaven met 3,6 procent. Per duizend inwoners heeft een Vlaamse stad of gemeente gemiddeld elf personeelsleden in dienst. In de centrumsteden ligt dat aantal duidelijk hoger. Alleen Leuven (10,9 personeelsleden per duizend inwoners) zit onder dat gemiddelde.
De andere centrumsteden tonen aanzienlijke verschillen in hun personeelsbeleid. Gent heeft veruit het meeste gemeentepersoneel. Per duizend inwoners stelt de Arteveldestad ruim 21 mensen tewerk. Ook Sint-Niklaas en Brugge hebben een robuust personeelsbestand. Nochtans is er al geruime tijd een tendens om stadstaken zoals parkeercontroles of wegenonderhoud uit te besteden. ‘Dat is niet noodzakelijk goedkoper, maar je spaart er wel pensioenkosten mee uit’, zegt Lierman.
Logische meeruitgaven
In 2011 gaf de gemiddelde Vlaamse gemeente 1376 euro per inwoner uit. Dat bedrag nam de voorbije bestuursperiode jaarlijks met gemiddeld drie procent toe. In de dertien centrumsteden stegen de uitgaven eveneens, al zijn er opnieuw grote verschillen. Antwerpen (2607 euro) en Gent (2812 euro) geven per inwoner aanzienlijk meer uit. De Antwerpse uitgaven zijn sinds 2008 wel gedaald. In Gent gingen ze nog extra omhoog. Aalst, Sint-Niklaas en Roeselare geven gemiddeld het minst uit per inwoner.
Dat alle centrumsteden met hun uitgavenpatroon boven het Vlaamse gemiddelde liggen is logisch, meent Frank Lierman van Belfius. ‘Met hun infrastructuur trekken centrumsteden heel wat volk uit de omliggende gemeenten aan. Die komen er winkelen, sporten of school lopen. Dat vergt meeruitgaven voor bijvoorbeeld onderwijs, politie of het onderhoud van straten en pleinen.’
De grootsteden Antwerpen en Gent mogen dan aanzienlijker meer uitgeven, in de regionale steden nemen de uitgaven sneller toe. Bovenaan staat Mechelen (gemiddeld 5,2 procent per jaar meer), gevolgd door Roeselare (5 procent) en Genk (4,4 procent). Antwerpen (1,4 procent), Leuven (2,7 procent) en Oostende (2,9 procent) hielden de voorbije jaren de vinger iets meer op de knip.
Van deze uitgaven gaat een belangrijk deel naar de politie en de OCMW’s (samen ongeveer 400 euro per inwoner). De personeelskosten vormen ook hier de grootste brok. Zo stellen de centrumsteden gemiddeld 11,4 OCMW-personeelsleden per duizend inwoners tewerk, drie meer dan het Vlaamse gemiddelde. In Kortrijk, Hasselt, Genk en Gent hebben de OCMW’s de minste personeelsleden. Roeselare heeft met 28,2 personeelsleden per 1000 inwoners veruit het grootste OCMW-personeelsbestand omdat vrijwel alle kinderopvang en ouderenzorg er nog in handen van de stad zijn. ‘Roeselare heeft zowat de grootste rusthuiscapaciteit van Vlaanderen’, zegt schepen van Financiën Henk Kindt (SP.A). In 2014 worden die samengebracht in een extern bedrijf van het OCMW, in de hoop de personeelskosten te kunnen drukken.
Schulden niet ongewoon
De schuldenlast van een stad of gemeente vloeit voort uit investeringen in bijvoorbeeld wegen, riolering of sport- en culturele voorzieningen. Schulden zijn dan ook niet ongewoon voor een stad of gemeente, maar de afbetaling van een hoge last kan wel dwingen om te snijden in andere uitgaven.
Anno 2011 torsten de Vlaamse steden en gemeenten een gemiddelde schuldenlast van 1297 euro per inwoner. Van de centrumsteden zitten enkel Brugge (859 euro) en Aalst (525 euro) onder dat gemiddelde. Vooral in Mechelen stapelden de schulden zich de voorbije jaren op. Sinds 2006 steeg de schuld per inwoner daar met net geen 80 procent. Ook Kortrijk (plus 29,3 procent) en Genk (plus 16,4 procent) zagen hun schuldenberg gevoelig stijgen. Maar de meeste centrumsteden slaagden erin hun schuldenlast terug te dringen. Vooral in Roeselare (min 29,1 procent) en Antwerpen (min 20 procent) is dat het geval.
Dat de schuldenlast in de centrumsteden zo veel hoger ligt dan in de rest van Vlaanderen wijt Belfiusspecialist Frank Lierman aan investeringen in de voorbije jaren. ‘De meeste centrumsteden hebben belangrijke infrastructuurwerken uitgevoerd. Daardoor is hun schuldenlast groter, maar ze kunnen nu wel gas terugnemen. Andere steden en gemeenten hebben die investeringen nog voor de boeg.’
Boven op de schulden van de stad komen overigens ook nog die van het OCMW. Hier torst Turnhout de zwaarste last (1143 euro per inwoner). Andere steden met een forse OCMW-schuld zijn Antwerpen (873 euro), Brugge (777 euro) en Roeselare (711 euro). De OCMW-schulden zijn relatief laag in Aalst (275 euro per inwoner) en Mechelen (278 euro).
Inkomens zijn inkomsten
Een stadsbewoner die werkt, is goed voor de kas. Hoe hoger het gemiddelde inkomen van de inwoners, hoe meer fiscale inkomsten een gemeente kan binnenrijven. Van de dertien centrumsteden kent Leuven het hoogste jaarinkomen per inwoner (17.735 euro). Daar is de aanwezigheid van de universiteit en van hightech- en andere spin off-bedrijven niet vreemd aan.
De laagste gemiddelde inkomens duiken op in Genk en Antwerpen. Het zijn ook de enige Vlaamse centrumsteden waar dat inkomen per inwoner onder de 15.000 euro ligt. De voornaamste reden is de relatief hoge werkloosheid in beide steden. Die is op het conto van de economische crisis te schrijven. Op dit ogenblik is de werkloosheidsgraad het hoogst in Antwerpen (15,4 procent) en Genk (12,3 procent). In die Limburgse stad moet de sluiting van Ford dan nog beginnen door te werken. Daartegenover is de werkloosheid in Brugge (5,9 procent) en Roeselare (6 procent) laag.
Door de concentratie van diensten en bedrijven in de centrumsteden is het aantal arbeidsplaatsen er in de meeste gevallen groter de eigen actieve bevolkingsgroep. Alleen voor Aalst, Oostende en Sint-Niklaas gaat dit niet op en moeten meer mensen naar elders pendelen voor hun werk. Voor de verhouding tussen het aantal jobs in een stad en haar actieve bevolking halen Leuven (123 procent) en Hasselt (122 procent) veruit de beste scores. Antwerpen speelt op dat vlak zowat gelijk (98 procent) en is samen met Aalst en Turnhout in de voorbije jaren achteruitgegaan.
Meer kansarme kinderen
Meer dan elders kennen de Vlaamse centrumsteden de andere zijde van de sociaaleconomische medaille: armoede, openlijk en verdoken. Die vraagt van de steden steeds meer gerichte inspanningen. Ze resulteert in oplopende uitgaven van hun OCMW’s.
Een centrumstad telt in 2012 gemiddeld zes leefloners per duizend inwoners, tegenover gemiddeld 3,8 leefloners voor heel Vlaanderen. Absolute uitschieter is Gent, waar per duizend inwoners zeventien mensen een leefloon ontvangen. Oostende (8,7 leefloners) en Antwerpen (8,6 leefloners) kunnen evenmin naast het armoedeprobleem kijken, maar volgen toch op ruime afstand van Gent. In Antwerpen en in Mechelen (6,9 leefloners) nam het aantal mensen met deze OCMW-uitkering de voorbije jaren af. Opvallend: de Limburgse steden Hasselt en Genk tellen in verhouding veel minder leefloners (resp. 4,1 en 3,2 per duizend inwoners).
Nog meer verontrustend is de snelle toename van het aantal geboortes in kansarme gezinnen, met laagopgeleide ouders die werkloos zijn en/of een laag inkomen hebben. Sinds de eeuwwisseling is dat aantal in Vlaanderen gestegen van gemiddeld 6 naar 10 procent. Van de centrumsteden zitten enkel Aalst (7,2 procent) en Brugge (7,7 procent) onder dat gemiddelde. In Oostende en Antwerpen wordt een op de vier kinderen geboren in een kansarm gezin. Ook in Gent (20,3 procent), Genk (18,1 procent), Kortrijk (18 procent) en Turnhout (17,6 procent) spreken de cijfers boekdelen.
DOOR JEROEN ZUALLAERT EN PATRICK MARTENS
Van de dertien centrumsteden groeide Antwerpen in de afgelopen tien jaar het snelst.
In Oostende en Antwerpen wordt een op de vier kinderen geboren in een kansarm gezin.