Hij is voorzitter van de Commissie die seksueel misbruik in de kerk onderzoekt. Peter Adriaenssens over weerbaarheid, jeugddelinquentie en mensenrechten in de kinderpsychiatrie. ‘Hoe zullen jongeren van vandaag straks terugkijken op deze periode, waarin zij getest werden zonder dat zij erom vroegen?’

‘Ik heb altijd sympathie voor de verliezer’, zegt Peter Adriaenssens. ‘In de periode na de zaak-Dutroux was justitie de kop van Jut, en toen heb ik een dag per week op het kabinet van de minister gewerkt, om mee na te denken over hervormingen. Op dit ogenblik is de kerk aangeschoten wild, en dus wil ik graag mee nadenken hoe we dat tij kunnen keren. Alle grote huizen in deze samenleving beleven vroeg of laat hun revolutie. Vandaag beleeft de kerk haar zaak-Dutroux. En dan zijn er maar twee wegen. Die van de finale destructie, of die van de verandering na het rouwproces. Als de kerk erin slaagt om hier sterker uit te komen, dan zal ze een enorme les te leren hebben aan andere organisaties in onze maatschappij.’

Als kinderpsychiater geniet Peter Adriaenssens allang een solide reputatie. Die maakt hij tot dusver ook waar als voorzitter van de Commissie voor de behandeling van klachten van seksueel misbruik in een pastorale relatie. Een maand geleden barstte de bom, met het ontslag van bisschop Roger Vangheluwe.

Had u persoonlijk aangedrongen op dat ontslag?

Peter Adriaenssens: Het slachtoffer eiste dat ontslag. En een aantal van zijn familieleden had ons ook gecontacteerd, met dezelfde vraag. Mijn conclusie, en die van de aartsbisschop, sloot zich daar snel bij aan. Dat hoeft niet noodzakelijk altijd het geval te zijn. Er zijn ook mensen die vandaag iemands ontslag eisen, waar wij niet mee akkoord gaan.

Was ook Vangheluwe meteen bereid om ontslag te nemen?

Adriaenssens: Ja, hij zag meteen de ernst van de situatie in. Hij heeft de feiten ook geen seconde ontkend.

Maar hij ontkent wel dat hij nog andere slachtoffers heeft gemaakt?

Adriaenssens: Dat ontkent hij radicaal. Er is ook geen enkel ander slachtoffer dat zich al kenbaar heeft gemaakt. Maar omdat we weten dat de meeste pedofiele daders tussen de vijftien en de vijfentwintig slachtoffers maken, vind ik het toch nuttig dat het parket een initiatief heeft genomen om een en ander te onderzoeken. Het is ook een goede zaak dat minister van Justitie Stefaan De Clerck twee zogenaamde referentiemagistraten heeft aangesteld. De zaken die wij vandaag ontdekken, zijn vaak heel erg complex. Heel veel mensen, vaak mensen van zestig jaar of ouder, komen nu pas met hun verhaal naar buiten. En strafrechtelijk bekeken zijn al die feiten natuurlijk allang verjaard. Seksueel misbruik van kinderen is verjaard tien jaar na de meerderjarigheid van het slachtoffer.

Vindt u dat de verjaringstermijn moet worden opgeheven?

Adriaenssens: Een heel moeilijk thema. Ik heb altijd gevonden dat we het als democraten het best op die termijn van tien jaar konden houden. Er leeft bij het publiek ook een grote illusie rond de strafrechtelijke behandeling van seksueel misbruik. Van de duizend dossiers worden er negenhonderd geseponeerd, bij gebrek aan bewijs. Mensen denken soms dat het volstaat om een klacht in te dienen om iemand veroordeeld te krijgen, en dat klopt natuurlijk niet. Hoe langer het geleden is, hoe moeilijker het voor justitie zal zijn om nog bewijsmateriaal op te halen.

Is dat geen argument om die verjaring op te heffen?

Adriaenssens: Er is nog een andere reden waarom ik inderdaad langzaam van mening ben veranderd. Jongeren komen vandaag veel later los van hun netwerk, ze blijven langer bij hun ouders wonen. En zolang je bij je ouders woont, heb je vermoedelijk nog niet de maturiteit om te getuigen over seksueel misbruik. We hebben trouwens massaal veel getuigenissen van mensen die destijds hun ouders wel hebben ingelicht over het misbruik door een geestelijke. Maar ofwel kregen ze slaag, ofwel bleek ieder gesprek met hun ouders daarover onmogelijk. Veel mensen zijn dus twee keer misbruikt. Getuigenis afleggen terwijl je ouders nog leven, vraagt een maturiteit die ver voorbij de leeftijd van achtentwintig ligt. Vaak hebben mensen daarvoor ook een dragende partner nodig. Verjaring is dus een complex gegeven. Voor zware delicten is vijftien jaar het maximum, maar ik geloof niet dat die vijf jaar extra een groot verschil zal maken.

En het Amerikaanse systeem, waarin seksueel misbruik nooit verjaart?

Adriaenssens: Dat is heel gevaarlijk. Als je het alleen doet voor seksueel misbruik, lijkt het alsof je een rangorde van misdrijven aanlegt, waarin de moord op een kind minder zwaar weegt dan seksueel misbruik. Ik denk dat we naar een ruimer debat moeten. En dat we eventueel ethische comités in het leven moeten roepen, die geval per geval kunnen oordelen of er al dan niet een uitzondering moet worden gemaakt op de verjaringstermijn. Als mensen die in deze samenleving autoriteit genieten, zoals een bisschop, zich schuldig maken aan seksueel misbruik, moet justitie misschien een belangrijk signaal sturen en de situatie anders beoordelen? Maar het is een complex debat.

De zaak-Vangheluwe sloeg in als een bom. Mogen we in de komende maanden vergelijkbare dossiers verwachten?

Adriaenssens: Nee, in wat tot dusver is binnengestroomd, zit geen vergelijkbare bom. Dat was een belangrijke eerste vraag die we ons moesten stellen. In de eerste plaats antwoorden we nu op individuele vragen. Daarop zijn we ons volop aan het organiseren. Maar de veelheid aan reacties en getuigenissen roept ook bredere vragen op. Is er behalve de individuele verantwoordelijkheid ook een beleidsverantwoordelijkheid?

Vindt u dat kardinaal Danneels snel met een duidelijke verklaring moet komen?

Adriaenssens: Daarop kan ik in mijn huidige functie moeilijk antwoorden. Maar het is uiteraard een vraag waar we mee bezig zijn. Het bestaan van een dergelijke commissie heeft alleen maar relevantie als ze leidt tot structurele adviezen en richtlijnen. Mensen moeten zien dat het zin heeft gehad om te getuigen, dat er werkelijk iets met hun getuigenissen is gedaan. Dat was ook de methodiek van de zogenaamde waarheidscommissies in Zuid-Afrika, Chili en Argentinië. Daar zou ik een voorbeeld aan willen nemen.

Laten we het eens over de slachtoffers hebben. Wat doet seksueel misbruik met een kind?

Adriaenssens: Dankzij de ontwikkelingen in de neurobiologie en de medische beeldvorming kunnen we sinds een aantal jaren de hersenen van minderjarigen beter onderzoeken. En op die beelden zien we dat de hersenen van een kind door seksueel misbruik echt worden verbouwd. Misbruik gaat gepaard met hoge shots van het stresshormoon, en we weten dat jonge hersenen zeer gevoelig zijn voor overdosissen. Wie dat vanaf jonge leeftijd herhaaldelijk meemaakt, loopt het risico op celverlies in essentiële structuren die te maken hebben met geheugen en het leren controleren van impulsiviteit. Daarom zie je dat kinderen die seksueel misbruikt zijn, gemakkelijk dichtklappen of agressief worden. Die kennis moet ons meer dan ooit motiveren om tijdige interventies te doen. We moeten ons wel bewust zijn van het feit dat wij alleen die kinderen zien die in de kliniek terechtkomen. Mensen kunnen enorm van elkaar verschillen qua aanleg voor weerbaarheid.

Gerechtspsychiater Chris Dillen zei vorige week in dit blad dat hele jonge kinderen in sommige gevallen weinig of niets overhouden aan het misbruik.

Adriaenssens: Als je weet dat er in de lader van een revolver maar twee kogels zitten, is dat natuurlijk nog geen reden om Russische roulette te spelen. Maar het klopt inderdaad. In de Verenigde Staten is dat onderzocht. Van de honderd kinderen die voor hun zesde levensjaar op een sadistische wijze seksueel zijn misbruikt, zullen er maar vijfentwintig op langere termijn echt ernstige psychiatrische stoornissen ontwikkelen. En het is die groep die wij in het ziekenhuis zien. Ongeveer de helft zal tijdens bepaalde fasen van hun leven problemen ondervinden. Maar een kwart heeft voldoende weerbaarheid om dat misbruik een plaats te geven en zal er als volwassene geen storend lijden meer van hebben. Vergelijkbare cijfers tref je aan in de wetenschappelijke literatuur over het Holocaustonderzoek. We moeten er ook rekening mee houden dat er nu eenmaal veel abnormaliteit is in het leven. Iedereen heeft in de loop van zijn leven wel een of andere fase van abnormaliteit.

Worden kinderen tegenwoordig niet veel te snel als ‘abnormaal’ gediagnosticeerd?

Adriaenssens: We moeten er inderdaad voor uitkijken dat de kinderpsychiatrie geen normerende discipline wordt. De samenleving heeft de kinderpsychiatrie ontdekt en daardoor wordt deze discipline nu naar mijn gevoel te veel gebruikt om bij te dragen aan een groeiend conservatisme. Kinderpsychiaters moeten ervoor zorgen dat kinderen op het juiste spoor, in de pas gehouden worden. En de kinderpsychiatrie lijkt die opdracht stilzwijgend te aanvaarden. Neem bijvoorbeeld de jeugddelinquentie. Het budget voor de gerechtspsychiatrie neemt almaar toe, terwijl de jeugdzorg kampt met een tekort aan middelen. Er kan cash betaald worden voor iemand die een wondermiddel heeft voor vijftig probleemjongeren – denk maar aan het opvoedkamp van burgemeester Bart Somers in Mechelen. Maar in die valkuil mag de kinderpsychiatrie niet stappen. Wij mogen ons daarvoor niet laten gebruiken, wij moeten mee het debat voeden.

Welke vraag ontbreekt volgens u in dat debat?

Adriaenssens: We moeten ons durven afvragen of de stijgende cijfers van jeugddelinquentie ons niet wijzen op bepaalde deficiënties in de samenleving. En of we die deficiënties wel kunnen aanpakken door al die jonge gasten op te nemen in een gesloten jeugdinstelling zoals Everberg. Ik werk daar nu sinds een jaar of twee, en wat mij fascineert is hoe we worstelen met de plaats van mensenrechten in ons dagelijkse leven. Jongeren hebben vandaag veel meer kennis van en zicht op de ongelijkheid in onze samenleving. En die kennis stuurt in hoge mate hun gedrag. Jeugddelinquenten zijn jongeren die het moeilijk hebben in ons systeem, die gaan stelen omdat ze de objecten willen die jongeren met geld ook graag hebben: de gsm, het geld, de vodka, enzovoort. Je zou kunnen zeggen dat jeugddelinquenten blijkbaar heel graag tot onze wereld willen behoren.

Doen ze aan een perverse vorm van herverdeling?

Adriaenssens: Ja. Zij drukken ons met de neus op de feiten: dat wij weliswaar met tientallen therapeuten klaarstaan, maar op voorwaarde dat ze in hun eigen buurt blijven wonen. Waar niemand bereid is om iets te doen aan de massale werkloosheid, die onder meer hun vaders veroordeelt tot een leven zonder functie. En blijkbaar zijn wij met z’n allen zo cynisch geworden dat wij dat niet meer kunnen voelen. Wij vinden mensenrechten zo belangrijk in andere landen, maar zullen we het inderdaad eens over herverdeling in eigen land hebben? Want het zijn altijd de jongeren die, op hun manier, het onrecht in een samenleving aanklagen. Overal waar geld massaal zijn intrede doet, ook in Dubai, zien we de jeugddelinquentie toenemen. Waar de ongelijkheid groeit. Maar zou het kunnen dat wij ons daar liever niet over bezinnen? Omdat we niet bereid zijn om al die jongeren als gelijke burgers te behandelen, op alle vlakken?

In feite zegt u: een gespierde strijd tegen de werkloosheid zou zowel de cijfers van jeugddelinquentie als de geestelijke gezondheid van onze bevolking ten goede komen.

Adriaenssens: Absoluut. Iedereen kent de lijstjes met risico-factoren voor jeugddelinquentie, en er zijn maar twee factoren waarover alle onderzoekers het eens zijn, twee factoren die overal ter wereld een rol spelen, wat de andere omstandigheden verder ook mogen zijn: armoede en sociale uitsluiting. Wat ook overal ter wereld wordt vastgesteld, is dat tieners voor dat onrecht het gevoeligst zijn. Eigenlijk voeren zij de oorlog van hun ouders. Hun ouders zijn zo braaf om niet in opstand te komen, vinden zij, en dat pikken ze niet langer. Ik vind dat we ons de vraag moeten durven stellen of het geen tijd wordt om een nieuwe stap te zetten in de evolutie van onze democratie. Wie zo’n verheven beeld heeft van de democratie, moet bepaalde vragen durven stellen. Moeten we niets aan de bestaande loonschalen doen? De meeste mensen hebben kinderen, en kinderen kosten allemaal evenveel. Wie drie kinderen naar de universiteit moet sturen en op kot moet laten gaan, heeft dezelfde kosten – of hij nu 1100 euro verdient of 5000 euro. Is dat wel eerlijk?

En moeten mensen die 5000 euro verdienen nog wel kindergeld krijgen?

Adriaenssens: Die vragen moeten we ons durven stellen, als we het menen met onze democratische ambitie: dat alle kinderen goede burgers worden en correct met de samenleving omgaan. Niemand wil jeugddelinquentie, iedereen wil gelijkwaardigheid. Maar het echte debat over herverdeling durven we niet te voeren. Waarom moet ik als arts meer verdienen dan u? Die vragen stellen jongeren. Als ze stelen en inbreken, gaat het ook daarover. Zou het geen goed idee zijn om eens te kijken wat het effect is van een massaal tewerkstellingsbeleid in een wijk als Kuregem? Wat zou er gebeuren met jeugddelinquentie en andere problemen als we de werkloosheid grondig en op grote schaal aanpakken? En zou het tegelijk geen goed idee zijn om een aantal bekende mensen hun intrek te laten nemen in die wijk? Monseigneur Léonard heeft er een huis gehuurd, misschien moet de overheid een aantal andere mensen met een symboolfunctie er een huis geven – een popzanger, om er een studio in te richten, bijvoorbeeld? Wat zou daarvan het effect zijn? Dat zijn zinvolle vragen, lijkt mij.

Is een instelling zoals Everberg zinvol?

Adriaenssens: Ik ben ervan overtuigd dat je als maatschappij zulke instellingen nodig hebt. We mogen niet naïef zijn, ongeveer vier procent van de jongeren kent een criminele ontwikkeling. Alleen zijn dat niet noodzakelijk de jongeren die zich gortig gedragen op de bus of in de metro – voor hen heb je niet noodzakelijk een Everberg nodig. En daar zit het probleem al: er heerst een grote willekeur, zo heb ik de laatste twee jaar amper twee jongeren uit Limburg zien binnenkomen, en komt de meerderheid uit de provincie Antwerpen. Minder dan tien procent van de jongeren is blank. Dat wijst op grote verschillen: blijkbaar wordt in het ene geval en in de ene provincie makkelijker en sneller aan Everberg gedacht dan in andere gevallen en in andere provincies. Of zijn er ouders die sneller de weg vinden naar de jeugdpsychiatrie, zodat hun kind niet in Everberg terecht hoeft te komen.

Maar helpt Everberg de jongeren die er wel terechtkomen?

Adriaenssens: Idealiter zou je die jongens vanaf de eerste dag moeten kunnen behandelen en begeleiden, zodat er werkelijk aan revalidatie kan worden gewerkt. Helaas is de werkelijkheid dat noch Vlaanderen noch de federale regering er middelen in investeert. Everberg is een politiek conflictkind. Ik bewonder de teams die er werken, maar ze moeten het met minimale middelen doen. Een van de meest schrijnende dingen is dat driekwart van de jongens er nooit bezoek krijgt van de familie, terwijl we toch weten dat de familie het enige is waarvoor jongeren hun gedrag nog zouden willen aanpassen. Een ander probleem is dat je er maar tien weken mag zitten. En dat is voor de meeste jongeren te kort in verhouding tot de ernst van hun pathologie. Vandaag maakt Everberg bovendien geen enkele indruk, integendeel: wie er gezeten heeft, geniet een soort erestatuut.

Steeds meer jongeren lijken te lijden aan autisme of ADHD. Klopt dat, of is er sprake van overdiagnose?

Adriaenssens: De jeugdpsychiatrie is een jonge discipline, dus we moeten voorzichtig zijn met conclusies. Er is vandaag meer autisme omdat het concept gebruikt wordt voor een veel bredere groep. Het lijkt voor veel mensen makkelijker om hun kind samen te vatten in een diagnostische term, heel vaak uit angst voor wat er zonder zo’n diagnose misschien aan de hand is. Als je een diagnose hebt, dan wordt het ineens de verantwoordelijkheid van de psychiater om er iets aan te doen. Terwijl problematisch gedrag soms gewoon deel uitmaakt van een normale ontwikkeling – bij heel wat jongeren gaat dat gewoon voorbij, al is het moeilijk om te voorspellen bij wie precies.

Wordt er niet zwaar overdreven met het voorschrijven van Rilatine?

Adriaenssens: Wel, om te beginnen is het belangrijk dat ouders ook leren omgaan met kinderen die Rilatine nemen. Er bestaan zelfs oudertrainingen die standaard deel moeten uitmaken van de begeleiding van zulke kinderen, maar vele ouders maken daar onvoldoende tijd voor. Daarnaast is het ook zeker fout om elke behandeling met Rilatine onzin te vinden. Kinderen moeten voorbereid worden op een wereld waarin veel van hen gevraagd wordt, en in die zin hebben ze het recht om een instrument aangereikt te krijgen dat hen daarbij kan helpen. Anderzijds moet je uitkijken dat je geen positieve effecten van ADHD uitschakelt. Het is bijvoorbeeld bekend dat heel wat stand-upcomedians niet toevallig zo druk zijn – vaak zijn het mensen met ADHD die heel creatief en taalgevoelig zijn. Ik vraag mij af hoe de jongeren van vandaag zullen terugkijken op deze periode, waarin zij getest werden zonder dat zij erom vroegen. Ook hier vraag ik mij af: wat betekenen mensenrechten in de dagelijkse praktijk van de kinderpsychiatrie?

U bedoelt: misschien moeten kinderen het recht hebben om zo’n test te weigeren.

Adriaenssens: Wel, dat is alleszins een goede vraag. Ik zeg weleens aan ouders dat ik akkoord ga met een test voor hun kind, als zij ook zelf bereid zijn om zich te laten testen. De meeste jongeren beginnen dan te grijnzen, en de meeste ouders weigeren. Het is ook niet omdat een kind in de klas moeilijk is, dat dat thuis ook het geval is – toch komen ouders vaak bij de kinderpsychia-ter terecht omdat men in de school zegt dat het niet meer te doen is. Maar mag de psychiatrie zich laten gebruiken om al deze problemen op te lossen? Hoe meer we onze diagnostische instrumenten zullen verfijnen, hoe meer we zullen ontdekken dat we allemaal mensen zijn. Iedereen heeft wel de een of andere disfunctie. Dus we zullen gaandeweg een nieuwe consensus moeten vinden. Als ik op alle tests gewoon scoor, ben ik dan nog wel eens mens? (glimlacht) Vandaag zitten we in een tussenfase. Als een ouder of een leerkracht wil dat een kind getest wordt, moeten we breder durven kijken dan alleen het kind. Het is ook aan de kinderpsychiatrie om kritische vragen te stellen over evoluties in gezinnen, of over de manier waarop een school vandaag georganiseerd is. Waarom moeten klassen nog altijd twintig kinderen tellen, terwijl we weten dat tieners die ieder uur van klas veranderen, niet gehecht raken?

Onderwijs kost al zo veel geld, er zijn vast geen extra middelen.

Adriaenssens: Maar moeten we alleen denken aan de middelen die specifiek voor onderwijs zijn bestemd? Er zijn ook budgetten voor welzijn en volksgezondheid, er zijn budgetten voor werk. Moet er misschien een minister voor het Kind komen, die alle uitgaven voor minderjarigen eens grondig bekijkt en doorlicht. Vandaag zijn er zo veel kinderen die Rilatine gebruiken of die naar de therapeut of de kinderpsychiater gaan – dat kost ook allemaal geld. Misschien kunnen kleinere klassen een aantal van die remedies overbodig maken, en misschien kost dat uiteindelijk minder geld. Misschien moeten we alle kinderen tot hun zevende levensjaar laten opvolgen en begeleiden door Kind en Gezin.

In uw boeken legt u er vaak de nadruk op dat opvoeden een kwestie is van leiding geven.

Adriaenssens: Ja, het merkwaardige aan opvoeden is dat liefhebben alleen niet volstaat. Als je hen alleen maar liefde geeft, worden kinderen depressief, chaotisch en moeilijk. Omdat je dan de hele verantwoordelijkheid om zich te structureren bij het kind legt. En structureren is iets wat kinderen pas laat in hun ontwikkeling kunnen. Dus opvoeders horen leiding te geven, dat is essentieel.

Over structuur gesproken, even terzijde: wat vindt u van een hoofddoekverbod op school?

Adriaenssens: Jongeren hebben ook in hun school nood aan duidelijkheid, ze moeten weten waar hun school voor staat. Dus een verbod in sommige scholen is verdedigbaar. Maar een algemeen verbod lijkt mij geen goede zaak, omdat kinderen die de hoofddoek als iets natuurlijks ervaren, dat als een daad van agressie zullen beschouwen. Een sector die bepaalde groepen wil uitsluiten, kweekt haar eigen vijanden.

Tot slot: hoe ervaren kinderen een nieuw-samengesteld gezin?

Adriaenssens: Het beste systeem lijkt mij als mensen met een nieuwe relatie pas gaan samenwonen als de kinderen wat ouder zijn. Het is voor jonge tieners heel erg moeilijk om ouders op vrijersvoeten te zien. De ontdekking van de liefde is de eigendom van de tiener.

Vormen echtscheidingen een bron van psychisch lijden voor onze jeugd?

Adriaenssens: Nee, zo simpel is het niet. De realiteit is dat er in de periode die voorafgaat aan een scheiding vaak ook weinig aandacht is voor de kinderen. En dat tast de basis aan die kinderen nodig hebben om op te groeien: veiligheid. Hoe langer hoe meer zien we dat het cruciaal is dat kinderen goed vastgehouden worden. Zelfs als mensen het niet meer met elkaar kunnen vinden als partners, kunnen ze hun rol als ouders nog goed blijven spelen. Het is pas als men van die verschillende rollen een soep maakt, dat het fout gaat: omdat de andere niet meer deugt als partner, vindt men dat hij of zij ook niet meer deugt als ouder. Dat is verkeerd. Een van de moeilijke dingen voor een ouder is je kind graag blijven zien als je niet meer houdt van de partner op wie het kind lijkt.

DOOR JOëL DE CEULAER / FOTO’S SIGFRID EGGERS

‘Men denkt soms dat het volstaat om een klacht in te dienen om iemand veroordeeld te krijgen, en dat klopt natuurlijk niet.’

‘Opvoeders moeten leiding geven. Als je hen alleen maar liefde geeft, worden kinderen depressief, chaotisch en moeilijk.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content