De Oostenrijkse schrijver Thomas Bernhard blijft erg in trek. Zijn stokpaardjes krijgen een Vlaamse en een Nederlandse versie.
Thomas Bernhard is al zo’n elf jaar dood, maar in het theater in de Lage Landen valt daar weinig van te merken. Zijn toneelstukken vinden hier nog elk seizoen gretig aftrek en ook zijn romans worden voor het theater bewerkt. Wie de reprises niet meerekent, komt dit seizoen alleen in Vlaanderen aan twee nieuwe ensceneringen. In de Bottelarij-KVS ging vorige maand Ritter, Dene, Voss in première, een coproductie van het Brusselse stadstheater en het Antwerpse Theater Zuidpool. In april zet een ander stadstheater, Het Toneelhuis in Antwerpen, De theatermaker op de affiche. En intussen toert Toneelgroep Amsterdam met een werkstuk à la façon de Bernhard, dat gewoonweg Bernhard heet en waarvoor regisseur Gerardjan Rijnders de tekst schreef.
Hoe komt het dat het werk van Bernhard – in tegenstelling tot Botho Strauss bijvoorbeeld, wiens stukken ook eind jaren zeventig bij ons geïntroduceerd werden – in trek blijft bij tonelisten? Zijn het de tragikomische en absurdistische contouren van zijn personages? Vormt hun spitant gekanker over leven, kunst en theater en hun existentialistisch geworstel gefundenes Fressen voor acteurs op zoek naar een uitdaging? Of snijdt zijn scherpe kritiek op wurgende gezinsbanden, op de Oostenrijkse maatschappij en haar geschiedenis nog altijd hout? En wordt ze niet brandend actueel door de Oostenrijkse regeringscoalitie met de extreem-rechtse FPÖ?
Ongetwijfeld. Toch merk je tegelijk dat de theatermakers van bij ons er veel aan doen om de stokpaardjes van Bernhard te vervlaamsen of te vernederlandsen. En dan gaat het niet enkel over taal.
Enkele seizoenen geleden nam Blauwe Maandag Compagnie – vooraleer het met de KNS fuseerde tot Het Toneelhuis – afscheid van zichzelf met Bernhards Voor het pensioen. Regisseur Luk Perceval abstraheerde de Duitse context (het voortleven van de nazi-ideologie in het heden) en voegde aan zijn ensceneringen enkele verwijzingen naar het Vlaams-nationalisme toe.
Terwijl Perceval behoedzaam te werk ging, kiest Gerardjan Rijnders in Bernhard voor het volle pond. Het stuk is in de eerste plaats een persoonlijke hommage aan het werk van de Oostenrijker, dat Rijnders sinds jaar en dag koestert. ‘Bernhard/Zei de directie/Het wordt Bernhard’, zijn de woorden waarmee de tekst begint. Maar behalve een hommage is Rijnders’ stuk ook een ironische polderversie van Bernhards stijl en thema’s. Met een Beatrix-lookalike incluis.
EEN GROOTSPRAKERIGE DIVA
Bernhard bestaat uit twee erg verschillende delen. In het eerste deel jaagt Rijnders de intrige en semi-monologische schriftuur van Am Ziel van Thomas Bernhard door zijn persoonlijke filter. Kort en bondig, ad rem. Hij behoudt de drie hoofdpersonages – een beroemde actrice, haar dochter en een toneelschrijver – en dropt hen in een Nederlandse context waarbij het binnen- en buitenlandse theater uitgebreid over de tongen gaat. Een satire op het eigentijdse theater krijgt de toeschouwer er gratis bij. De gevierde moeder-actrice veegt de jonge generatie acteurs (‘oppervlakkige articulatie’, ‘geen ruggengraat’) en het eigentijdse theater (‘De Brakke Grond'(…) ‘Klinkt als een beerput’) de mantel uit. Toch is ze behoorlijk in haar nopjes dat een ‘jong en veelbelovend’ toneelschrijver een stuk voor haar gaat schrijven: ‘Ik wil een stuk/Zeg ik de directie/ In het eerste bedrijf/Zien we een pistool/In het laatste bedrijf/Horen we een schot/Dat is een stuk.’
De satire wordt nog scherper als Rijnders ook het reilen en zeilen van zijn eigen gezelschap in de tekst en de enscenering verwerkt. Hij laat de gevierde moeder-actrice vertolken door Sigrid Koetse, de Nederlandse Chris Lomme. En voor de rol van de dochter vroeg hij de echte dochter van Koetse, de actrice Sjoera Retèl. Zowel Koetse als Retèl zijn bekende gezichten in het ensemble van Toneelgroep Amsterdam. Rijnders schreef zijn stuk bovendien als een eerbetoon aan Koetse, met wie hij dertien jaar werkte en die, net zoals het hoofdpersonage in Bernhard, na dit stuk met pensioen gaat. Koetse vertolkt haar rol met veel zelfironie: als een grootsprakerige diva die in haar burgerlijke biedermeierwoonkamer haar dochter commandeert.
In het tweede deel van Bernhard krijgt de toeschouwer het stuk te zien en te horen dat de ‘jonge en veelbelovende’ toneelschrijver voor de actrice heeft geschreven. Het wordt een regelrechte burleske. Het doordeweekse driewandendecortje uit het eerste deel heeft nu plaatsgemaakt voor een goedkope versie van een paleisinterieur, dat tot jolijt van het publiek bij elke stap van een acteur aan het wiebelen gaat. We zijn terechtgekomen in het ‘constitutionele koningsdrama’, zoals de ondertitel luidt. Met in de hoofdrollen een pompeuze Beatrix (Koetse), een frenetiek prinsesje (Retèl) en een niet al te standvastige minister-president (vertolkt door Paul Rigter die in het eerste deel de jonge schrijver speelde). De opgeschroefde parodie over de Nederlandse samenleving rijdt zich erg snel vast in pure slapstick, in maniertjes en manietjes, waardoor je de satirische meerduidigheid uit het eerste deel toch snel gaat missen.
EEN GRIMMIG GEZINSPORTRET
In hun enscenering van Ritter, Dene, Voss bij Theater Zuidpool en de Bottelarij-KVS benaderen regisseur Tom Van Bauwel en zijn drie acteurs de speeltekst van Thomas Bernhard dan weer met veel sérieux. Het valt te verdedigen om dit huis clos – een terugkerend motief in het werk van Bernhard – slechts met mate te ironiseren. Centraal staat de stugge relatie tussen twee acterende zussen en hun labiele broer-filosoof die nauwelijks tot enige communicatie, laat staan een gezinsritueel als het middageten, in staat zijn. Als wandelende monologen ratelen ze maar langs elkaar heen. De ‘Worringer-hel’, zo noemt een van hen het. Ze zijn verdoemd tot elkaar, onder het alziend oog van de geportretteerde ouders en familie. ‘Daaronder hebben we altijd geleden/onder die lelijke portretten’, vat de broer op het einde van het stuk de verstikkende sfeer mooi samen. Een uitspraak die Bernhard ook als motto bij Ritter, Dene, Voss gebruikte.
In het grimmige gezinsportret verwerkt de auteur meer dan één biografische verwijzing naar het kunstenaarsgezin waarin de Oostenrijks-Britse taalfilosoof Ludwig Wittgenstein, de auteur van de Tractatus logico-philosophicus, opgroeide. Al neemt hij er meer dan eens een loopje mee. In zijn stuk is Ludwig in behandeling bij ene ‘dokter Frege’, de directeur van een psychiatrische instelling, terwijl de jonge Ludwig Wittgenstein in de leer ging bij de Duitse wiskundige en filosoof Gottlob Frege.
In Ritter, Dene, Voss hakt Bernhard ook in op kunst en theater. Dat levert een aantal prachtige uitspraken op. Het bekendst is natuurlijk de uitval van Ludwig tegen goed menende mecenassen die jonge kunstenaars willen helpen: ‘Kunstenaars moeten zichzelf helpen/vooral jonge kunstenaars/moeten zichzelf helpen.’ Ook het theater spaart hij niet. Hoewel die afschuw dan weer met veel ironie omzwachteld wordt en eigenlijk als een haat-liefdeverhouding moet worden begrepen. Bernhard schreef Ritter, Dene, Voss trouwens op maat van de drie gelijknamige steracteurs van het Weense Burgtheater die het stuk in 1986 voor het eerst speelden: Ilse Ritter, Kirsten Dene en Gert Voss. Je moet als acteur van goeden huize zijn om die dunne grens tussen ironie en ernst, tussen haat en liefde voortdurend zichtbaar en voelbaar te maken.
En dat is wellicht het probleem met de Ritter, Dene, Voss-productie van Theater Zuidpool en de Bottelarij-KVS. Ze maakt dat typische Bernhard-dilemma niet duidelijk genoeg. De regie en de vertolking opteert voor een beheerst psycho-realistische acteerstijl met enkele kleine ironische details. Daardoor gommen ze het tragikomische reliëf in de tekst uit en ontbreekt het de productie aan snedigheid en vaart. Regisseur Tom Van Bauwel en scenograaf Saskia Louwaard plaatsen het Weense gezin in een abstracte speelruimte. Die bestaat uit panelen waarop in de loop van de voorstelling foto’s van gezichten worden geprojecteerd. Ook de setting wordt geabstraheerd tot een brede ruimte: een keuken en een woonkamer met daartussen een lopende band voor de gerechten. Dat zorgt voor knappe beelden, maar het is niet genoeg.
‘Ritter, Dene, Voss’, van 5 tot 20/1 in Theater Zuidpool in Antwerpen (tel. 03/231.57.58); vanaf 26/1 op tournee tot 10/2 (tel. 09/218.10.05).
‘Bernhard’ is enkel in Nederland te zien en is daar op tournee tot 3/2. De speellijst vindt u op de website van Toneelgroep Amsterdam: www.tga.nl
Paul Verduyckt