Don Quichot op de Plage
‘In Vlaanderen Vlaams, en op Sint-Anneke mosselen’, zeiden ze vroeger. Vandaag wordt daar strijd geleverd om een prachtige molen. ‘Als die molen morgen in de fik gaat, trekken ze op het stadhuis een fles champagne open.’ Een verhaal uit het Coney Island van Antwerpen.
Meestal gaat politiek over hoe je epidemieën bestrijdt. Of over hoe groot het gat in de begroting mag zijn. Heel uitzonderlijk gaat het ook eens over een molen, zoals in Antwerpen. In de bocht van de Schelde is daar iets bijzonders te zien. Het was me nooit eerder opgevallen, tot ik een paar weken geleden op de waterbus stapte. Op de rechteroever zag ik tientallen moderne windmolens en de toekomst. Aan de overzijde, op Linkeroever, draaiden de wieken van een molen uit 1775. In Vlaanderen zijn er een paar tientallen van dat soort molens, maar over geen enkele wordt zo gebakkeleid als over deze.
Alle politieke partijen, van uiterst links tot uiterst rechts, willen hem laten staan. Behalve de N-VA. Bart De Wever en co lieten in het bestuursakkoord beitelen dat ‘de verhuizing van de oude molen onderzocht moet worden’.
Wellicht heeft dat te maken met de locatie: de molen staat op het strand van Sint-Anneke. ‘Vör mij is da ’t manneke, d’r kan niks of niemand aan’, zongen de Strangers ooit op de tonen van Sun of Jamaica. Het stadsbestuur wil het strand van de Gewone Man en Radio Minerva nu opwaarderen. In hun eigen woorden: ze willen er een ‘hotspot’ van maken.
Een paar jaar geleden troonde de toenmalige schepen van Ruimtelijke Ordening Rob Van de Velde (N-VA) het persgild mee naar deze wijk. ‘Dit moet het Knokke aan de Schelde worden’, orakelde hij toen. Voor de projectontwikkelaars waren er veel opportuniteiten, deze wijk lag te wachten op ‘something to happen’. Toen een journalist opmerkte dat de molen in de weg stond, reageerde hij smalend: ‘Die is hier om God weet welke reden ooit neergepoot, maar heeft geen enkele historische band met deze plek of de Schelde.’ Naar waar de molen moest verhuizen, kon de schepen kennelijk niet veel schelen. Zolang hij maar verdween. ‘Het mag hier wat meer worden dan molenwieken’, zei hij toen tegen Gazet Van Antwerpen.
God en de N-VA weten misschien niet vanwaar die molen komt, maar ik wel: uit mijn familie.
Rob Van de Velde stopte in 2018 als schepen en werd daarna projectontwikkelaar. Maar de N-VA wil de molen nog steeds weg. ‘Erfgoed moet weer ’s wijken voor vastgoed’, snuiven de politieke tegenstanders. ‘Onzin’, reageren de N-VA’ers. Die molen staat daar nog maar sinds 1937 en is geen erfgoed van de Plage.
Vandaag lijkt het alsof die molen in 1937 pardoes uit de kosmos is gevallen, recht op het strand van Sint-Anneke.
Zo is het niet gegaan. God en de N-VA weten misschien niet vanwaar die molen komt, maar ik wel: uit mijn familie. Mijn grootmoeder heette Clementine Zels. Ze was een telg van een bekend molenaarsgeslacht in Olmen. Op familiefeesten werd er vaak gepraat over nonkel Gerard, de laatste Zels die tot in 1979 de molen van Heivoort deed draaien.
Ooit hadden de Zelsen veel molens in Olmen en omstreken. Eeuwen aan een stuk speelde hun leven zich af onder de wieken: daar vonden ze hun liefdes en hun geluk. Emigreren deden ze niet vaak, al was er altijd wel een contraire oom, zoals nonkel Sus die naar Kwaadmechelen verhuisde. Dat is vijf kilometer van Olmen, maar in die dagen was dat vast een wereldreis. Een avonturier was hij nochtans niet. Eerder een kind van zijn tijd, die deed wat al zijn voorvaderen gedaan hadden: hij kocht de plaatselijke molen en maalde zijn leven lang.
Tot in 1937 het Albertkanaal aangelegd werd. De molen van nonkel Sus moest wijken voor de vooruitgang en werd verkocht aan Sint-Anneke Plage. Daar belandde hij op het dak van restaurant Belvédère. Niet veel later ontmoette mijn grootvader in Olmen mijn grootmoeder. Ze volgden de molen en trokken ook naar Antwerpen, waar hij werk gevonden had.
Of ze ooit op vakantie aan de molen geweest zijn, kan ik hen allang niet meer vragen. Maar het zou kunnen, want de molen werd een attractie op de Plage. Hij figureerde op talloze postkaarten en sepia vakantiefoto’s. Daar, aan die molen, speelden de eindeloze zomers van veel sinjoren zich af.
Begin jaren zeventig nam de bekende architect Renaat Braem het restaurant van de molen onder handen. In 1974 trouwden mijn ouders er. Mijn vader vond dat een symbolische plek: hij was van Antwerpen, mijn moeder van Kruibeke en die molen lag net in het midden. Onder de wieken beloofden ze elkaar eeuwige trouw.
Na hun huwelijksfeest ging het bergaf met de molen. Hij werd amper nog onderhouden en in 1990 afgebroken, wegens te bouwvallig. De houten onderdelen bleven naast het restaurant liggen. In 1996 hield een dakloze er vuurke stook. Het toenmalige stadsbestuur was niet enthousiast om de molen herop te bouwen, maar uiteindelijk gebeurde dat toch. Vooral onder impuls van Hugo Schiltz, de godfather van de Volksunie en inwoner van Linkeroever. Ook het restaurant onder de molen werd gerenoveerd en later overgenomen door Chinezen. Ze doopten hun grillrestaurant ‘De Molen, Fong Shou’. Vrij vertaald: ‘De Molen, Boeddha kan voelen.’ Maar op 5 juli 2014 had die een mindere dag. Het oosterse grillrestaurant vloog in brand. Niemand weet wat er die nacht precies gebeurd is: sommigen zeggen dat het een ongeluk was, anderen dat het vuur aangestoken is. Zeven jaar later ligt het puin er nog. Vreemd genoeg bleef de molen erboven wel helemaal intact.
Op een grijze dinsdagnamiddag stap ik op de steile trap van ons voormalige familie-eigendom, samen met de huidige molenaar Herman Vercammen en zijn vrouw Greet Plomteux. Liefde voor erfgoed bracht hen ooit bij elkaar. Hij restaureerde gebouwen, zij is een voormalige erfgoedconsulent. Toen Herman het gebouw renoveerde waar zij ooit werkte, kruisten hun wegen elkaar. Na zijn pensioen volgde Herman een tweejarige molenaarscursus. Sinds een jaar of vijf is hij meester-molenaar en zorgt hij voor deze molen.
‘Dit is een staakmolen’, legt Herman uit. ‘Je kunt hem draaien naar de wind. Het is dus geen stenen molen, zoals in het verhaal van Don Quichot. In de elfde eeuw is dit soort molen uitgevonden in Vlaanderen. Van hieruit exporteerden de Vlamingen hem naar de rest van de wereld: naar Nederland bijvoorbeeld, maar de kruisvaarders namen hem ook mee naar het Nabije Oosten.’ De Graaf van Vlaanderen Filips van de Elzas liet er een bouwen in Het Heilige Land, om de troepen te bevoorraden. In Akko wisten ze niet wat ze zagen. ‘Daarom is het zo vreemd dat de N-VA de molen weg wil’, zegt Greet. ‘Hij hoort in hun Vlaamse canon.’
Ik kijk door het kijkgat van de molen naar buiten: daar stormt het, de molen beeft wat. ‘Geen zorgen’, lacht Herman. ‘Deze molen is zo ontworpen dat hij orkanen kan trotseren.’
‘Het is wel een bijzondere ervaring’, opper ik.
‘Daar denkt de huidige schepen van Stadsontwikkeling Annick De Ridder (N-VA) toch anders over’, zegt Greet. ‘We zijn op haar kantoor geweest met een petitie. “Ach ja, die molen”, zei ze. Ze begreep wel dat dat voor ons “oudjes” een nostalgische ervaring was: mosselen gaan eten op Sint-Anneke aan ’t molenke. Maar de jonge mensen op het Zuid met wie zij praatte, hadden niets met die molen. Natuurlijk telt hun mening, maar er leven ook nog andere mensen in de stad die die molen wel leuk vinden. Niet iedereen wil hetzelfde soort amusement.’
‘Mensen van alle leeftijden bezoeken onze molen’, vertelt Herman. ‘Daarom zou het goed zijn dat er in die verkoolde onderbouw weer een restaurant of een museum kwam.’ Ook het Agentschap Onroerend Erfgoed is enthousiast over de molen. Ze vinden hem zeer waardevol en adviseren om hem zeker níét te verplaatsen.
Toch zet het stadsbestuur door met zijn plannen. De woordvoerder van De Ridder vertelde me dat ze de kosten en baten van zo’n verhuizing bekijken. Ze willen onder meer in gesprek gaan met Onroerend Erfgoed. ‘Eind september moet het onderzoek afgerond zijn.’
‘Ze zeggen tegen ons ook dat ze het aan het bestuderen zijn’, zegt Herman. ‘Maar volgens mij weten ze al perfect wat ze ermee willen doen. Via via hoorden we dat de stad zelfs al een budget voorzien heeft voor de verhuizing. Alleen communiceren ze daar niet over, wellicht om zo weinig mogelijk tegenkanting te krijgen.’
‘Kun je een molen verplaatsen?’ vraag ik.
‘Zeker’, zegt Greet. ‘Het is wel een omslachtige en kostelijke zaak. De molen is een van de drie beschermde monumenten op Linkeroever. Dus moet minister van Erfgoed Matthias Diependaele (N-VA) hem eerst declasseren. Daarna moet je hem demonteren, verplaatsen, weer opbouwen en opnieuw beschermen. Dat kost al gauw enkele honderdduizenden euro’s. Wellicht gaan ze ook bestuderen hoeveel molens van dit type er nog zijn in Vlaanderen. En misschien is dit niet de mooiste staakmolen, maar hij staat wel op een symbolische locatie. Vergelijk het met de vervallen synagoge in Kalmthout: ook dat is niet de mooiste synagoge van het land. Maar op die plek zegt het veel over de geschiedenis van de Joden in Kalmthout. Zo vertelt ook deze molen veel over de historie van Sint-Anneke én van Antwerpen: lang geleden stonden er aan de skyline van de stad veertig van dit soort molens.’
Annick De Ridder heeft al een nieuwe locatie voor de molen in gedachten: de Hobokense polder. ‘Daar past hij in het verhaal van Nello en Patrasche’, zei haar zegsman me.
Of misschien toch niet helemaal. In het midden van de negentiende eeuw reisde de Britse schrijfster Ouida door het arme Vlaanderen. Achteraf verzon ze het verhaal over de Vlaamse jongen Nello en zijn hond Patrasche. In Vlaanderen werd A Dog of Flanders amper gelezen, maar in Japan is het literair erfgoed. Elk jaar vragen Japanse toeristen naar de resten van Nello en Patrasche. Het stadsbestuur liet onlangs een nieuw standbeeld van de twee fictiehelden boetseren voor de kathedraal. Nu willen ze, om de Japanners nog meer te plezieren, ook de molen van nonkel Sus in Hoboken zetten.
‘Ik vind het toch behoorlijk verregaand dat je je eigen erfgoed verplaatst, omdat het dan past in een fictieverhaal’, zegt Herman.
Het gaat nog verder. In haar boek schrijft Ouida over een molen ‘in een dorp dat op vijf kilometer van Antwerpen ligt’. Dat is wellicht Hoboken, maar het kan ook Kruibeke of misschien wel Aartselaar zijn. ‘In haar boek vliegt die molen in brand’, zegt Herman. ‘Moeten we dat dan ook ensceneren? Los daarvan is de Hobokense Polder zowat de slechtst denkbare locatie om een molen te zetten. Een molen heeft wind nodig, maar in de Hobokense polder is amper wind. Hij zou daar tussen bomen staan. Geen enkele molenaar haalt het in zijn hoofd om op zo’n plek een molen te bouwen.’
We stappen weer naar buiten. Nog altijd windkracht negen op Sint-Anneke. Genoeg om meel te malen in elk geval. Geweldig uitzicht hier trouwens op de stad, maar niet op de zomer.
Een dag later is de storm gaan liggen. Ik klop aan bij Bert Dresselaers en zijn vrouw Hedwige, die op honderd meter van de molen wonen. Behalve nonkel Sus heeft niemand de wieken van deze molen zo vaak gezien in zijn leven als Bert. Hij is niet geboren op Sint-Anneke, maar woont er al wel sinds zijn eerste levensjaar in 1947.
Zijn vader werkte bij Imalso, een intercommunale die instond voor de ontwikkeling van Linkeroever. In ruil kreeg het gezin Dresselaers een appartement in de blauwe blokken aan de Blancefloerlaan. ‘Toen woonde hier bijna niemand’, zegt hij. ‘Er was alleen zand.’ Bert had wel een hond Rob als gezelschap. Ook a dog of Flanders, al was het een welp van een teef die de Duitsers na de oorlog hadden achtergelaten. Samen trokken Rob en Bert heel Sint-Anneke rond. Tot een stroper op een dag Rob afknalde, omdat hij niet in de pas liep. Vanaf toen wandelde Bert alleen verder.
Ook hij was een kind van zijn tijd: een soixantehuitard die de hele wereld rondreisde als technicus. Overal werkte hij, van Saudi-Arabië tot in de Sovjet-Unie, en met de Greyhoundbus reed hij door Amerika. Maar altijd keerde hij terug naar de molen. ‘Ik rook Sint-Anneke al van ver’, zegt hij. De geur van fijne dagen en vertier.
Hij was niet de enige. ‘In de stad hebben ze deze wijk altijd als hun pretpark beschouwd’, vertelt Bert. Zoals New York Coney Island had, zo had Antwerpen Sint-Anneke Plage. ‘Lang geleden trokken Antwerpenaars met duizenden in bootjes het water over om hier te komen pintelieren. Sint-Anneke Kermis eindigde vaak op een grote orgie. De soldaten die de orde moesten handhaven, waren zelf dronken. Mensen vochten ’s nachts om weer in de bootjes te raken, want ook de meeste schippers waren zat.’
Op het einde van de negentiende eeuw kwam er een strand op Sint-Anneke. Met dank aan de grote stoomboten die toen op het water verschenen. ‘De Schelde was diep, maar niet diep genoeg voor hen. Dus werd er gebaggerd en het zand smeten ze hier.’
Zo is Sint-Anneke Plage ontstaan. De sinjoren ontdekten al gauw dat het er heerlijk zonnen was, net als de rest van de natie. Tijdens de wereldtentoonstelling van 1930 bouwden ze op Sint-Anneke het pretpark Lunapark, waar de bezoekers in de late uren heen trokken. ”t Is volle maan’, zong Wannes Van de Velde daar later over. ‘Ge voelt het overal, katten en honden wisten het al, wie kan er nu gaan slapen?’
Ook de maanden daarna werden attracties en achtbanen van de expo naar Sint-Anneke gezeuld. Tot jolijt van burgemeester Camille Huysmans, die betaalbaar amusement voor zijn volk wilde. Op 2 juni 1934 huldigde hij de Plage in. ‘In pittige zinsneden drukte hij de hoop uit dat een zomerdag de Antwerpse bevolking in dichte drommen naar Sint-Anna Plage zal lokken’, schreef Gazet van Antwerpen de volgende dag. ‘Spreker besloot met den uitroep: “Lang Leve Sint-Anna Plage!” Spijtig dat een koude noorderwind over de Plage woei en dat de zon achterwege bleef.’
In 1935 kwam er een zwembad bij en twee jaar later de molen. Intussen was de congé payé ingevoerd. De beste der werelden leek in aanmaak en de molen van nonkel Sus werd een ijkpunt op de Plage, een monument voor het sociaal toerisme. Zoiets als het Wonder Wheel op Coney Island. ‘Dit was een strand voor mensen die niet het geld hadden om naar Blankenberge te gaan’, zegt Bert. ‘Er was toen een bekend spreekwoord: in Vlaanderen Vlaams, en op Sint-Anneke mosselen. Dat geldt nog altijd. Op een zomerdag is de Plage de mooiste plek op aarde: de ene vrouw ligt hier in monokini, de andere met hoofddoek. Iedereen doet hier zijn goesting.’
Lang leve Sint-Anneke Plage dus. Al is de vraag hoelang nog, zegt Bert. ‘Niet alleen de molen is in gevaar, ook de camping en het zwembad. Die liggen allemaal op dure grond. Wat gaat daarmee gebeuren? Komt er hoogbouw of komen er hotels? Daar is het ruimtelijk uitvoeringsplan heel onduidelijk over. Persoonlijk denk ik dat het stadsbestuur het niet eens zo belangrijk vindt wat er komt. Zolang ze het maar kunnen verpatsen aan de projectontwikkelaars en hun betonmolen kan draaien. Of denk je dat het toeval is dat de overheid al zeven jaar het puin laat liggen van dat verkoolde restaurant onder de molen? Wellicht hopen ze dat mensen er een degout van krijgen en zeggen: breek het maar allemaal af. Als morgen iemand die molen ook in de fik steekt, doen ze op ’t Schoon Verdiep een fles champagne open.’
Uit protest maakte Bert een website over de geschiedenis van Sint-Anneke, www.sint-anneke.com. ‘Zo wil ik deze buurt een identiteit geven. In de late bronstijd woonden hier al mensen. Daarna is Sint-Anneke ontelbare keren overstroomd, er hebben de vreselijkste epidemies plaatsgevonden, de Spanjaarden hebben alles afgebrand… Maar telkens opnieuw hebben de mensen van Sint-Anneke hun rug gerecht, hun huis opgebouwd en zijn ze weer op zoek gegaan naar simpel geluk.’
Bert maakte die website ook voor hen, als eresaluut. ‘Niet omdat ik vind dat hier niets mag veranderen. Toen ik hier opgroeide, woonde er honderd man op Linkeroever. Vandaag wonen er zestienduizend mensen. Een buurt móét evolueren, ze kan niet alleen teren op nostalgie. Maar ik wil ze aan de andere kant van het water wel duidelijk maken dat je niet zomaar alles kunt doen met Sint-Anneke. Deze plek moet van het volk blijven, ze is niet van de projectontwikkelaars.’
Het regent nog steeds op Sint-Anneke Plage. Ik loop over het natte strand, neurie de melodie van Sun of Jamaica en kijk naar de wieken van de molen van nonkel Sus.
Lang geleden – Alexander Graham Bell moest de telefoon nog uitvinden – zei de stand van de wieken iets over het leven. Het was molentaal, een communicatiemiddel zoals een ander. Zodat nonkel Gerard in Olmen kon communiceren met nonkel Sus in Kwaadmechelen.
Vandaag staan de wieken in rouwstand. Geen toeval. In de hoogdagen van Sint-Anneke Plage stonden hier allemaal bungalows. Mensen woonden op het strand. Dat is allang verboden, al werd er tot voor een paar weken nog een oude vrouw gedoogd. Ze was de allerlaatste bewoner die als adres Sint-Annastrand 23 had.
Alles gaat voorbij, ook op de Plage. Er staat nu een hek rond haar bungalow. Haar adres is voortaan op de eeuwige Plage.