Dirk Nachtergaele ‘Mijn top vijf uit de Tour’
Dirk Nachtergaele, de eminente verzorger van Quick.Step, is afgelopen zaterdag aan zijn 33e Ronde van Frankrijk begonnen. Uit een hele waaier van herinneringen en anekdotes selecteert hij zijn vijf momenten uit de Tour.
Ik heb het geluk gehad met drie grote ploegleiders te werken die totaal verschillend waren. Patrick Lefevere, die de koers goed kan lezen, die kan luisteren maar op hetzelfde moment ook iemand met harde oneliners op zijn plaats zet. Hij zegt iets, de tweede helft moet je er zelf bij denken.
Dan had je Peter Post, die met harde hand regeerde, maar een hechte twee-eenheid vormde met zijn assistent Jules De Wever – dat was een beetje de motor van de ploeg. Hij was geweldig in die rol naast Post. Als Post eens ontplofte en de lucht in ging, dan was het alsof er aan zijn voet een touwtje hing, Jules trok daaraan en Post kwam weer met beide voeten op de grond.
En dan was er nog Fred De Bruyne, mijn eerste ploegleider bij Daf. Ik had hem een brief geschreven waarin stond dat ik had leren masseren, dat ik trainingsleer had gevolgd bij BLOSO, en ik mocht beginnen. Ik vond Fred heel menselijk, hij ging goed met de renners om en omdat hij zelf zeer gevoelig was, kwetste hij je nooit. Hij was ook de eerste sportdirecteur die na de klassiekers een rustperiode inbouwde, dat paste in de voorbereiding op de Tour. Een schitterende man, ook al is hij kwaad op me geweest toen ik na twee jaar vertrok naar Raleigh, de ploeg van Peter Post.
Ik ben nu al twintig jaar bij Lefevere, voordien heb ik negen jaar voor Post gewerkt, eerst bij Raleigh en dan bij Panasonic. Tussendoor ging ik voor zes maanden naar Splendor, dat toen geleid werd door Albert De Kimpe. Dat was een regelrechte ramp. Niets van organisatie, amateurisme ten top. En je moest altijd op je geld wachten, De Kimpe hield je constant aan het lijntje. ‘Alles komt in orde, jongetje’, zei hij altijd – hij sprak constant met verkleinwoorden. Maar er kwam niets in orde. Ik ging bij hem thuis aankloppen, maar altijd zei zijn vrouw dat hij niet thuis was. Tot ik eens in de achtertuin ging kijken en hem daar zag zitten. Toen werd ik kwaad. Ik zei dat ik niet zou vertrekken voor ik mijn geld kreeg. Hij stuurde zijn vrouw naar de bank, pakte vervolgens zijn portefeuille en gaf me het geld dat ik nog te goed had.
Mijn geluk is dat ik naar Post mocht terugkeren. Dat was wel tegen zijn principes, zei hij, maar voor één keer wilde hij een uitzondering maken.
1 De ploegentijdritten van Peter Post
Peter Post was de eerste sportdirecteur die begreep dat je goed personeel moet aantrekken. De omkadering moest echt professioneel zijn. Als je hem hoorde praten, leek het alsof de renners bijzaak waren. Maar dat was natuurlijk niet zo. Er werden ongelooflijke prestaties geleverd. Ik herinner me dat Giorgio Squinzi, de grote baas van Mapei, eens door het dolle heen was omdat we 95 wedstrijden in een seizoen hadden gewonnen. Hij wilde daarvoor een groot feest organiseren. Alleen telde de ploeg toen 42 renners. Met Raleigh wonnen we ooit met 16 renners 112 koersen in één jaar.
Het waren geweldige tijden. Al had Post soms van die vreemde driftbuien. In de Tour reden de Colombianen eens iedereen naar huis, in hun etenszakje zat alleen een banaan. Toen brulde Post aan tafel dat wij te veel aten, terwijl de suprematie van die Colombianen, Luis Herrera op kop, niet abnormaal was: ze hadden getraind op een hoogte van 4000 meter. In de vlakke ritten werden ze genadeloos uit de wielen gereden. Maar daar repte Post met geen woord over.
De ploegentijdritten die ik in de ploeg Post mocht meemaken zijn stuk voor stuk onvergetelijke momenten. Als je iets van Peter wist, was het dat hij nooit een ploegentijdrit wilde verliezen. Ik herinner me dat hij me eens vroeg om het parcours te verkennen. Ik moest alles noteren, iedere bocht, iedere helling. Vervolgens liet ik hem dat allemaal heel gedetailleerd weten. Tot mijn verbazing zei hij toen dat ik in de wedstrijd mee met hem in de auto moest. Ik voelde me vereerd, maar was ook een beetje zenuwachtig. Post was een imposante verschijning, de manier waarop hij voor de renners ging staan, strak in het pak, witte schoenen aan, dat maakte indruk. Hij kon iemand onder de grond stoppen, maar als hij dat deed, keek hij je nooit aan.
Ik dus naast hem in de auto. Toen wilde hij dat ik een fles nam. Hij goot het water eruit, sneed die fles middendoor met een zakmes, het was de bedoeling dat ik met die stukgesneden fles de renners instructies gaf. Ik dacht dat hij een grapje maakte, maar de mecanicien achteraan in de wagen gebaarde dat ik het moest doen.
Ik gaf de renners dus instructies: ‘Over 400 meter links! Straks een helling! Over 200 meter scherpe bocht!’ Post vond het prima. Ik hing 50 kilometer uit het raam. Uiteindelijk wonnen wij de rit, Post nam me vast, omhelsde me, gelukkig als een kind. Hij riep constant dat ik goed werk had geleverd en dat ik de volgende keer weer mee moest.
Ik was best trots. ’s Avonds vroeg ik in het hotel aan Gerrie Knetemann wat hij van de informatie vond. Toen zei de Kneet: ‘Ik heb er geen jota van begrepen.’ En Jan Raas, die naast hem stond, kon dat alleen maar bevestigen: ‘Niets hebben we ervan verstaan.’
Een echte leider trouwens, Raas. Als hij gewonnen had, zei hij ’s avonds welke ploegmaats in de winstpremie zouden delen en welke niet. Wie niet werkte, kreeg niets. En hij had dat gezien, er was niets wat hem in de koers ontging.
2Richard Virenque wint op 14 juli
Ik ben jarig tijdens de Tour, op 14 juli, de Franse nationale feestdag. Ik word straks 60, maar zo voel ik me niet, ik leef uiteindelijk vooral tussen jonge mensen. Het is nog maar één enkele keer gebeurd dat op die dag een renner van mijn ploeg won. Dat was Richard Virenque in 2004. En het opmerkelijke is dat hij die overwinning had aangekondigd. Hij zei me de avond voor die rit, naar Saint-Flour, op de massagetafel dat hij zou aanvallen, dat dit de sleuteletappe zou zijn voor de bolletjestrui. Hij wou daarin veel punten pakken om de basis te leggen voor een zege in het bergklassement.
Richard hield woord. Na een uitputtingsslag bleef hij op het einde over met Axel Merckx en reed die uit het wiel, daar is achteraf veel commotie over geweest omdat dit de afspraak niet zou zijn geweest. Ik zie dat beeld nog voor me, hoe Virenque naar de meet reed, helemaal kapot, hij moest verschrikkelijke krampen verbijten, hij kermde en vloekte. Maar hij won de etappe op de Franse nationale feestdag, iedereen was door het dolle heen. Het eerste wat hij na de aankomst deed, was mij een gelukkige verjaardag wensen. Ik vond het onvoorstelbaar dat hij daar in dat gewriemel aan de streep aan dacht. Ik krijg nog kippenvel als ik eraan denk.
Ik weet dat er van Richard Virenque een bepaald beeld bestaat, maar voor mij is hij een van de fijnste renners met wie ik ooit heb gewerkt. Voor hij bij ons kwam, vond ik hem een vreselijke etter, heel hautain. Hij stond altijd heel druk te doen. Ik herinner me bijvoorbeeld nog de Festina-affaire in 1998, wij sliepen toen in hetzelfde hotel. Of beter: de Festinaploeg was ondergebracht in een gebouw naast het hotel. ’s Nachts is de politie daar dan binnengevallen, met veel vertoon, het leek alsof het oorlog was. De renners werden omsingeld, en toen legde Virenque een verklaring af voor de pers. Hij stond daar echt als een kleine Napoleon. Maar de echte Virenque is iemand anders: vriendelijk, attent, gevoelig. Je kunt je echt heel zwaar in mensen vergissen.
Dat hij toen ontkende dat hij doping nam? Ik kan alleen maar zeggen dat hij zijn straf heeft uitgezeten. Sommigen vonden het vreemd dat we hem in de ploeg namen, maar Patrick Lefevere is iemand die nooit botsingen uit de weg gaat. Er waren vooraf duidelijke afspraken gemaakt waaraan hij zich helemaal heeft gehouden. Qua verzorging was Virenque echt een voorbeeld, hij lette op ieder detail. Hij kon zich maximaal opladen voor de Ronde van Frankrijk.
Hij is wel behoorlijk ijdel. Als we met de bus naar de start reden, zat hij altijd voorin, zodat iedereen hem goed kon zien. En dan kon hij ook als eerste uit de bus stappen. Als iedereen dan zijn naam scandeerde, genoot hij. En als hij zich voor een tijdrit warm reed op de rollen, dat was een onvoorstelbaar spektakel. Hij trok dan grimassen, hij deed er echt een schepje bovenop. En de mensen maar roepen.
Wat ik nooit zal vergeten is het moment dat hij in de Tour de gele trui pakte, in Avoriaz. We sliepen toen in een klein familiehotel. ’s Avonds lag hij op zijn bed, de televisie stond aan, maar hij kon niets zien want die gele trui hing over het toestel. Met dat licht van de televisie als achtergrond straalde die trui echt. Virenque lag ernaar te kijken, met een blik van grote voldoening. Ik kwam de kamer binnen en zei dat ik nog iets voor hem had. En ik gaf hem een gele broek en gele handschoenen. De tranen schoten in zijn ogen. Vervolgens gaf ik hem ook nog een gele helm. Toen kuste hij me, hij was zo blij, net een kind dat een cadeau had gekregen van Sinterklaas.
3De huilbui van Johan Museeuw
De dodelijke val van Fabio Casartelli in de Tour van 1995 is iets wat bij mij lang sporen heeft nagelaten. Ik heb het ongeluk niet gezien en ik wist dus ook niet dat Johan Museeuw naast hem lag, tegen die muur. Toen ik ’s avonds in het hotel kwam, zeiden ze dat ik naar de kamer van Museeuw moest gaan. Zijn ouders waren er ook, die volgden de Tour in een camper. Johan was totaal ontredderd. Hij zei constant dat hij ook dood had kunnen zijn. Op een gegeven moment kreeg hij een verschrikkelijke huilbui, ik heb nooit iemand zo zien wenen, het stopte niet.
De dag nadien werd er heel traag gereden, het was een herdenkingsrit, maar zelfs in dat slakkentempo moest Johan lossen, hij belandde achter de auto’s van de sportdirecteurs. Hij was helemaal van de kaart. Toen hij over de streep reed, was hij helemaal uitgewoond, grijs, moe, getekend, hij had niet gegeten en gedronken. Het is een beeld dat ik nooit zal vergeten. En het kwam onlangs weer boven bij dat ongeval van Wouter Weylandt in de Ronde van Italië, alsof een wonde weer wordt opengescheurd.
Ik heb altijd een goed contact gehad met Museeuw. Nu nog, als we elkaar zien. Alleen heeft Johan zich nu een beetje af-gesloten van de wielerwereld, hij heeft afstand genomen. En die hele dopingaffaire, je kunt daarover blijven praten maar wij wisten van niets. Dat hij nadien een functie kreeg bij ons, typeert het karakter van de ploeg: hij was iemand van ons.
Ik heb met Johan schitterende momenten beleefd. Hij is de mooiste renner met wie ik heb gewerkt. Ik weet wat hij ervoor deed en wat hij ervoor liet. Hij was natuurlijk heel sterk, een bonk met een specifieke structuur van spieren, hij kon heel veel trainingen aan. Dan trainde hij 150 kilometer, kwam thuis, at twee borden havermout, reed nog eens 150 kilometer achter de brommer van zijn vader en dan ging ik hem ’s avonds nog masseren. Alles maar dan ook alles moest wijken voor de wielersport.
Johan was iemand die zich liet leiden, een beetje een twijfelaar, maar dan in de goede zin van het woord. Hij luisterde naar wat je zei. Dat had ik bijvoorbeeld ook met Stephen Roche, met wie ik nog bij Tonton Tapis heb gewerkt. Als je tegen Roche zei dat hij iets niet mocht eten, deed hij dat niet. Dat zou je nu niet meer moeten proberen.
Ik heb dertien jaar met Johan Museeuw gewerkt, en met weinig renners bouwde ik zo’n hechte band op. In het begin was dat niet gemakkelijk, het duurde even voor het ijs brak. Op de massagetafel komt er veel los. Als verzorger heb je een speciale relatie met de renners, je bent een beetje het doorgeefluik naar de ploegleiding. Ik zeg altijd: masseren, dat is kijken met je handen. Maar vooral veel luisteren. Als je deze job goed wilt doen, kost je dat veel energie.
4Zenon Jaskula eet zijn glas op
Mario Cipollini is een van de explosiefste renners met wie ik heb gewerkt. In de Tour van 1993 pakte hij na een overwinning in de ploegentijdrit de gele trui. Groot feest natuurlijk, maar de ontgoocheling volgde snel: ’s avonds sliepen we in een verschrikkelijk slecht hotel. Iemand van de Tourorganisatie, Albert Bouvet, had ons daarin ondergebracht. Er stond bijvoorbeeld één telefoon, in de keuken, die hoorn was heel erg dik, gewoon omdat er zo veel vet aan hing.
Ik dacht: als Cipollini dit ziet, slaat hij alles kort en klein. De kurken van de waterflessen waren groen, het papier krulde van de muren, de douchekop was helemaal verroest. Echt niet te doen. Het personeel sliep niet in het hotel, maar aan de overkant van de straat, onder ons stonden er koeien in een stal. Door de reuk van die koeien kon je niet inslapen.
Gelukkig hield Cipollini zich nog redelijk kalm toen de renners in het hotel arriveerden. Hij had de gele trui, dat verzachtte veel. Maar wij hebben niet in het hotel gegeten. We gingen allemaal buiten zitten, in een boomgaard, daar stond een bus van Sauna Diane uit het Nederlandse Zundert, die volgden ook de Tour. Ze maakten reclame voor hun euh… bordeel. Die mensen hebben voor ons pannenkoeken gebakken.
Uit eerlijke schaamte voor zo’n slechte huisvesting liet Tourdirecteur Jean-Marie Leblanc toen een paar flessen champagne aanrukken. En toen gebeurde er iets wat ik nog nooit had gezien: een van onze renners, de Pool Zenon Jaskula, pakte zijn glas en at dat gewoon op. Ik dacht: is dat nu een goochelaar? Ik weet het nog altijd niet, maar van dat glas bleef niets over. Onze ploegdokter, Yvan Vanmol, zat er met open mond naar te kijken. Maar Jaskula had er geen last van. Hij zou nog een rit winnen en werd derde in het eindklassement.
’s Ochtends om vijf uur begonnen ze dan in de keuken van het hotel te werken en lawaai te maken. Toen stormde Cipollini naar beneden en brulde dat het stil moest zijn. Nooit hebben we in een slechter hotel geslapen dan toen. Op dat gebied is het nu allemaal veel beter geworden. De renners sliepen vroeger al eens in scholen, soms met 30 man in een zaal. Je at elke dag groene bonen, haricots verts, het kwam echt je keel uit. Dat was de tijd van Jacques Goddet en Félix Lévitan, Félix Levertraan noemden wij hem, hij was een slavendrijver, een heel arrogante mens. Ooit bestond hij het om drie ritten op één dag te organiseren, dat was in 1978, etappes van om en bij de 100 kilometer. Freddy Maertens miste toen de unieke kans om drie ritten in één dag te winnen. De eerste twee won hij, in de derde werd hij door een manoeuvre van de Nederlander Gerben Karstens met twee centimeter geklopt.
5De sprint van Gert Steegmans
Een vijfde moment? Dat is moeilijk. Misschien zijn dat wel alle massaspurten die we wonnen. In 1998 pakte Tom Steels vier ritten, in Cap d’Agde haalde hij het eens tegen de wind in, bergop, je zag hem heel vroeg beginnen, er dook een renner links en rechts van hem op en vervolgens zag je hoe die werden teruggedrongen en beetje bij beetje wegzakten. Tom Steels was iemand die altijd zijn ploegmaats betrok in een overwinning, een prachtige mens. Als ik dat vergelijk met Mark Cavendish, hoe die tekeergaat tegen het personeel en hoe die zich soms gedraagt… Hij heeft geen respect voor anderen.
Ik vind het schitterend, als renner van ver op kop komen en winnen. Tom Boonen heeft dat in de Tour ook eens gedaan, een rit met aankomst in Angers, hij droeg toen de groene trui. En ooit was er eens een rit waarin 30 renners ontsnapten, met Boonen als enige kandidaat voor de groene trui. Hij kon toen een gouden zaak doen, maar in de laatste bocht viel hij en pakte geen enkel punt. In de auto gooide hij toen van woede zijn helm op de grond. En dan zie je: ook grote renners kunnen klein zijn. Ik vond die kwetsbaarheid wel mooi.
En dan is er natuurlijk die zege van Gert Steegmans op de Champs Elysées, in 2008, misschien moet ik dat er maar uitlichten als vijfde moment. Het was een meesterlijke sprint. De camera reed naast hem, en je zag welke kracht hij ontwikkelde, welke power er in dat lichaam zat… Indrukwekkend. Op het moment dat de sprint begon, was iedereen al afgemaakt. Steegmans is sterk, maar je moet ook een sterke kop hebben. Hij zou zichzelf meer moeten kunnen motiveren. Is het een beetje faalangst, ik weet het niet, maar bij Gert komt het er niet altijd uit. Hij heeft een zekere geremdheid, heel raar. Hij is heel intelligent buiten de koers, maar qua intelligentie in de koers is het een stuk minder.
Ik zeg weleens: geef Steegmans het zelfvertrouwen dat Frank Vandenbroucke vroeger had en hij is een wereldtopper. Vandenbroucke is de beste renner met wie ik heb gewerkt. Pure klasse. Een fenomeen, met een ongelooflijke flair over zich. Als hij won, gebeurde dat altijd op een mooie manier. Hij heeft alleen de fout gemaakt bij ons weg te gaan, anders zou het niet zo gelopen zijn. Maar winnaars willen dat de hele ploeg rond hen wordt gebouwd. Zo was Frank ook: alles voor hem. Het is eigen aan toprenners.
door Jacques Sys