‘Diep vanbinnen zijn we bloeddorstige wezens’

Waarom vechten mannen, en waarom kijken we er zo graag naar? Om het antwoord op die vragen te vinden, dook de Amerikaanse literatuurprofessor Jonathan Gottschall onder in de wereld van de mixed martial arts, beter bekend als kooivechten. ‘Niets brengt mannen zo samen als een ouderwets robbertje knokken.’

‘Zijn trap landde hard in mijn ribben, maar toen raakten mijn schouders zijn maag en gaf ik een ruk aan de achterkant van zijn knieën, zodat hij met een klap tegen de mat sloeg. Dat was een goed uitgevoerd en krachtig manoeuvre, en misschien wel het coolste wat ik in mijn leven ooit heb gedaan. Ik begon me high te voelen. Ik dacht: ik ben een wild zwijn. Ik ben een machtige machine. Ik ben een handgranaat. Ik ben sterker dan deze vent. ‘

De zinnen hadden zo uit de cultfilm Fight Club kunnen komen, maar ze komen uit het boek The Professor in the Cage(Echte mannen vechten) van Jonathan Gottschall. Daarin doet de schrijver en literatuurprofessor verslag van een jarenlange zoektocht naar de vraag waarom mannen vechten, en waarom mensen daar graag naar kijken. Gottschall deed geen half werk. Hij schreef zich in een vechtsportclub in, trainde, ging op dieet, alles om het ultieme gevecht in de metalen kooi aan te gaan. Na een pak slaag dat 47 seconden duurde, kwam hij als verliezer buiten.

Waarom doet iemand zoiets? Door een midlifecrisis, natuurlijk. Door het dringende, gejaagde gevoel dat in het boek en de film Fight Club overheerst: ‘This is your life and it’s ending one moment at a time.’ Vader van twee jonge dochters, leraar met een routineus leven en enkele boeken op zijn actief, gezapig en licht uitdijend: de verveling besloop Gottschall in die mate dat hij overwoog zijn baan op te zeggen en het over een andere boeg te gooien. Toen opende er aan de overkant van Washington & Jefferson College waar hij lesgaf een sportclub voor mixed martial arts (MMA), een multidisciplinaire en extreme vechtsport waarin technieken uit verscheidene vechtkunsten en vechtsporten zoals judo, worstelen, karate en kungfu worden gecombineerd. Een wedstrijd is kort en intens, en vindt plaats in een metalen kooi.

Gottschall had een notie van karate en keek graag naar MMA-kampen. Hij werd nieuwsgierig: zat er een vechter in hem? Was hij moedig? Was hij een ‘echte’ man? De professor werd lid van de club en begon te trainen, een prille veertiger met overgewicht tussen potige kerels tussen 16 en de 25 jaar. Hij kreeg slaag, veel slaag. Hij liep er een hersenschudding op, black-outs, gezwollen oren, blauwe ogen, verrekkingen, krampen, gekneusde vingers en een gebroken teen. Maar onderweg ontdekte hij een en ander over de rol van geweld in de ontwikkeling van de mannelijke identiteit. Zijn we gewoon barbaren met een laagje vernis over, of is er meer aan de hand? Aan de hand van antropologisch, sociologisch en biologisch onderzoek geeft Gottschall een genuanceerd beeld van hoe mannen naar vechten kijken, hun relatie met status en eer, en met hun duistere kant. Een boeiend pleidooi voor de beschavende rol van ritueel vechten.

Vechten zit in de natuur van mannen, zegt u.

JONATHAN GOTTSCHALL: Doorheen de geschiedenis zijn mannelijkheid en geweld altijd met elkaar gelinkt. Nergens ter wereld zul je een cultuur vinden waar mannen niet het merendeel van het geweld op zich nemen. In de dierenwereld is de hengst sterker dan de merrie, de stier sterker dan de koe. Als de natuur een mannelijk dier zo veel spierkracht geeft, dan is het ijdel om te denken dat mensen een uitzondering zijn. De evolutie heeft ervoor gezorgd dat mannen zich aangetrokken voelen tot geweld. Onze biologie beïnvloedt ons gedrag en onze psychologie. Hoe graag we ook zouden willen ontsnappen aan ons evolutionaire verleden, hoe graag we onszelf ook als vrije wezens zien, geëmancipeerd van de natuur: er zijn heel veel bewijzen dat we dat niet zijn.

Biologisch determinisme dus. Is dat idee niet wat achterhaald?

GOTTSCHALL: Ik zeg niet dat cultuur geen rol speelt, wel dat er geen eenvoudig antwoord is op de vraag of de traditionele rolpatronen voor mannen en vrouwen erin gebakken zijn door biologie, nature of door cultuur, nurture. Uiteraard is het beide, maar soms is de biologie sterker, dan weer is de culturele invloed sterker. Het mooiste voorbeeld daarvan is hoe het leven voor vrouwen de voorbije honderd jaar is veranderd.

Maar ik richt me op de eigenschappen die onweerlegbaar aanleg zijn, zoals agressief en intens competitief gedrag, het nemen van idiote risico’s, en de waarschijnlijkheid dat disputen met geweld worden beslecht. Daar zijn de verschillen tussen de geslachten enórm. De kans dat een man een andere man vermoordt is 30 tot 40 keer groter dan dat een vrouw een andere vrouw vermoordt.

Zegt u het maar: waarom vechten mannen?

GOTTSCHALL: Olifanten, rammen, mieren: alle diersoorten voeren rituele gevechten om uit te maken wie de grootste of de sterkste is, en omdat rituele gevechten minder gevaar opleveren voor het voortbestaan van de groep. De geschiedenis leert ons dat mannen vechten om vrouwen en om zichzelf te verdedigen, maar ook voor de eer en de glorie. Een man van eer verwacht respect.

Het bekendste eerdispuut in het Westen is het Europese aristocratische duel. Tot in het begin van de twintigste eeuw gebeurde het dat een man die beledigd werd excuses eiste. Gaf de opponent niet toe, dan volgde er een pistool- of zwaardgevecht bij het ochtendgloren. Opdagen was belangrijk. Wie het aandurfde om op zes meter van zijn tegenstander te staan en een pistoolschot op te vangen, werd als een man van eer beschouwd. Dan had je bewezen dat je durfde op te komen voor je principes. Wie wegbleef, was sociaal dood. Nou, die mechanismen van eer sluimeren nog altijd in de mannelijke psyche.

Het duel zoals het toen was, bestaat niet meer, maar het manifesteert zich op andere terreinen: in de rechtbank, in debatten, in quizzen, in sportwedstrijden. Als mannen vandaag vechten, is de kans groot dat het nog altijd om dezelfde reden is als toen: niet om geld of vrouwen, maar om respect af te dwingen. De apendans, zoals ik het noem, is nog altijd dezelfde. Het begint met een belediging. Dan volgt de uitdaging. De ruimte tussen de twee mannen wordt kleiner, iemand geeft een duw. De spanning stijgt, maar toch kan een van de twee op elk moment het aankomende gevecht vermijden door zijn respect te betuigen. Gebeurt dat niet, dan vallen er klappen. Die apendans zit er bij mannen even diep in als bij rammen die elkaar de schedel inbeuken.

Ligt het anders met vechtende vrouwen?

GOTTSCHALL: Het aantal vrouwen dat aan vechtsport doet, neemt toe, maar dat is een vrij recent fenomeen. Ze waren lang de uitzondering. MMA is een moeilijke sport om gemengd te doen. Mannen willen geen vrouwen slaan, ze willen hen niet aanraken op plaatsen waar het niet hoort. Tijdens het vechten lig je meer dan eens in houdingen die je ook terugvindt in de Kamasutra. Mannen voelen zich er niet comfortabel bij.

Maar vooral: vrouwen vechten om een andere reden dan mannen. Ze zijn niet per se uit op een duel. Het gaat hen meestal om de training zelf, en om zichzelf te kunnen verdedigen.

Het duel komt de samenleving ten goede, zegt u. Hoezo?

GOTTSCHALL: Het ziet er belachelijk uit, het is pathetisch, en af en toe eindigt zo’n apendans tragisch, maar op de keper beschouwd is zo’n ritueel gevecht goed, omdat men op een beschaafde manier in confrontatie gaat met elkaar zonder dat de gemeenschap erbij wordt betrokken. Het doel is niet altijd de tegenstander te doden, maar hem zijn plaats te tonen in de hiërarchie. Meestal gaat het om bluf en angst. Duelleren maakt vooral dat andere vormen van geweld ongepast zijn. Als je uit de duelcode stapt, beschouwt men je als een lafaard. Zonder dat ritueel zou de wereld een chaotische, donkere en veel gevaarlijker plek zijn.

Sommige sociologen pleiten ervoor om het duel opnieuw in te voeren.

GOTTSCHALL: In een cultuur die op eer gebaseerd is maar geen duel kent – zoals bij criminele bendes – krijg je afrekeningen zoals steekpartijen in de gevangenis, of vendetta’s waarbij hele families elkaar uitmoorden. Ik kan me voorstellen dat de herinvoering van het duel in zulke culturen het geweld zou kunnen indijken.

MMA in plaats van een eremoord?

GOTTSCHALL: MMA is, net als veel andere sporten, een vorm van geritualiseerd geweld. Je kunt je afvragen of het nog wel geweld is, want het gebeurt met wederzijdse toestemming en zonder een slachtoffer. Het voelt niet aan als geweld. In die kooi zijn de emoties anders dan bij een gevecht op straat. Over een ordinaire vechtpartij hangt een negatieve sfeer. In de kooi liggen de gevoelens dichter bij de normale competitiviteit die je ook voelt bij andere sporten.

De Nederlandstalige titel van uw boek is Echte mannen vechten

GOTTSCHALL: (snel)Die titel is ongelukkig gekozen. Ik zeg helemaal niet dat je moet vechten om een echte man te zijn. Ik suggereer niet dat mannelijkheid enkel in geweld te vinden is. Maar het is wel zo dat veel mannen zich aangetrokken voelen tot vechten. We kijken naar actiefilms, en we willen de held zijn.

Zoals de bekende psycholoog Steven Pinker aantoonde in zijn boek Ons betere ik leven we in een relatief veilige wereld. Dat is een goede zaak, maar daardoor blijven veel mannen met een ongebruikt vermogen zitten. Een rauwe energie die bij hen hoort, die eeuwenlang werd bevestigd en aangemoedigd, en waar geen plaats meer voor is. Er zijn geen beren in de wouden om te doden, geen barbaren aan de poorten van de stad.

Is het aangekondigde einde van het testosterontijdperk dan zo’n drama voor mannen?

GOTTSCHALL: Die zachtere wereld maakt dat traditionele mannelijke waarden, zoals kracht, moed en competitiviteit veld verliezen. Vechtsporten als MMA kunnen een uitweg bieden om die energie te kanaliseren op een min of meer veilige en constructieve manier. Ze kunnen een antwoord bieden op vragen waar een veilige samenleving geen antwoord op heeft. Ben ik wel moedig? Kan ik mezelf en mijn geliefden verdedigen als het moet? Op die manier kunnen jonge mannen toch zoiets als een rite de passage naar mannelijkheid ervaren, waarbij ze hun moed en hun karakter kunnen testen.

U dacht een boek te schrijven over de duistere kant van mannen, maar eigenlijk werd het een boek over hoe mannen die donkere kant op een afstand houden.

GOTTSCHALL: Toen ik hieraan begon, zag ik MMA als een metafoor voor de duistere kant van de menselijke natuur. Ik stelde me alle stereotiepe vooroordelen over vechtsporters voor die je je maar kunt bedenken: dat die mannen gemeen zijn, agressief, een bende sadisten, sociopaten en pesters. Maar dat klopt niet. MMA-vechters zijn de vriendelijkste mensen die er bestaan. In de kooi zijn het beesten, maar buiten de kooi zijn het beschaafde mensen. Die jongens zijn vooral op zoek naar iets groters in hun leven. Een uitdaging, noem het een queeste, zoals in de heroïsche verhalen waarin men draken ging verslaan.

In uw vorige boek, The Storytelling Animal, beschrijft u hoe monsters verslaan ingebakken zit in onze verhaalcultuur. Angsten overwinnen is een van de basiselementen in verhalen. Zijn dit symbolische gevechten?

GOTTSCHALL: Daar draait het om, ja. Toen ik begon te trainen, was ik bang om te vechten. Ik dacht dat ik de enige was die zich zo voelde, dat mijn maten wél onbevreesd in die kooi stapten. Niets van: álle vechters zijn er als de dood voor. Mijn sportvrienden zijn erg openhartig over de primaire doodsangsten die ze uitstaan voor zo’n gevecht. Alsof er een leeuw in zit, en je moet voorbij die leeuw.

Hoe ervoer u het vechten zelf?

GOTTSCHALL: Voor mij was het een manier om af te rekenen met een aantal jeugdtrauma’s. Als jongen werd ik gepest, en ik schaamde me nog altijd voor het feit dat ik me toen niet kon verdedigen. In die kooi stappen was dus in de eerste plaats een overwinning op mezelf. Een fantastische ervaring, ik raad het iedereen aan.

De andere vraag is waarom we zo graag kijken naar vechtende mannen. Wat is er zo boeiend aan dat vredelievende, beschaafde mensen niet kunnen wegkijken van een gevecht?

GOTTSCHALL: In 2012 verscheen er een heruitgave van de vertaling van de Ilias van Homerus, met op de omslag een foto van Muhammad Ali die triomfantelijk boven zijn tegenstander uittorent, als een homerische strijder boven een gesneuvelde vijand. Dat beeld zegt het helemaal. We kijken omdat zulke gevechten dezelfde aantrekkingskracht op ons hebben als verhalen.

Een groot deel van de verhalen waar we van houden, eindigt in een situatie waarin twee mannen mano a mano het beslissende gevecht voeren. Dat drama, die intensiteit vind je terug in kooivechten, met als surplus dat het echt is. Georganiseerde gevechten zijn zorgvuldig ineengezet, er is een dramatische opbouw, de helden worden tegen elkaar uitgespeeld, er wordt een conflict verzonnen van mannen die een vete willen beslechten en die elkaar ontmoeten in een show die naar een climax leidt.

Het is een situatie van leven en dood. En toch brengt ze niet alleen de lelijkste eigenschappen van de menselijke natuur naar boven, maar ook de beste. Want in die kooi zie je niet alleen agressie en bloedlust, maar ook kwaliteiten die we bewonderen, zoals moed, pijn verbijten, focus, zelfs een zekere elegantie, heldhaftigheid. Dáárom kijken mensen graag. Niet om het duisterste van de mens te zien, maar om het glorieuze en het heldhaftige van onze soort te vieren.

Virale filmpjes en verhalen over een brandweerman die een hond uit een brandend huis redt, of de Griekse militair die met gevaar voor eigen leven bootvluchtelingen uit het water haalt, dat zijn de helden waar mensen van houden.

GOTTSCHALL: De fascinatie voor vechters is dubbelzinnig. We verafschuwen geweld, zeggen we, maar is dat wel zo? Waarom bewonderen we mannen die goed zijn in vechten, en houden we van de actieheld in Hollywoodfilms? We smullen ervan in boeken en films. Is dat niet hypocriet? In plaats van er een intellectuele verklaring voor te verzinnen, zouden we beter toegeven dat een deel van ons er gewoon van houdt. De ongemakkelijke waarheid is dat we diep vanbinnen bloeddorstige wezens zijn.

Zijn we een immoreel publiek?

GOTTSCHALL: Nee, want we zijn niet dol op alle soorten geweld. Niemand wil de foltervideo’s van de IS zien. Maar een duel, of het equivalent ervan, daar kunnen we wel mee leven. In de fictie die we tot ons nemen, hongeren we vooral naar moreel geweld. De bevrediging die we halen uit die verhalen heeft te maken met de strijd tussen goed en kwaad. Waarom is de fictiereeks Game of Thrones, waar het geweld extreem is, zo immens populair? Omdat we het geweld gerechtvaardigd vinden als de goeden winnen.

Vecht u nog?

GOTTSCHALL: Ik ben ermee gestopt. Ik was te oud om op niveau te vechten. Maar ik mis het. Op een of andere manier biedt kooivechten, net als in Fight Club, een uitweg uit de vlakheid van het leven. De grootste schok van dit hele experiment is dat ik het ondanks de pijn geweldig vond. Er is weinig dat kan tippen aan het drama en de intensiteit van een goede vechtpartij. Je leert er je angsten onder ogen zien, je wordt er sterker van, je leert omgaan met verlegenheid, je werkt samen met anderen. Ook de kameraadschap is fantastisch. Niets brengt mannen zo dicht bij elkaar als een goed ouderwets vuistgevecht.

DOOR CATHÉRINE ONGENAE

‘MMA-vechters zijn de vriendelijkste mensen die er bestaan. In de kooi zijn het beesten, maar buiten de kooi zijn het beschaafde mensen.’

‘Tijdens het vechten lig je weleens in houdingen die je ook terugvindt in de Kamasutra.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content