In Europa wordt er geen papier van plaats verlegd of er staat een diplomaat in de buurt. Ook in het Belgische eurobeleid hoort en ziet de diplomatie bijna alles.

Het is een Brussels gewoonterecht dat de leegloop van de hoofdstad al op vrijdagmiddag begint. Zeker bij stralend weer en een verlengd weekend, ligt de administratieve mierenhoop er reeds in de vroege namiddag compleet verlaten bij. Op het Schumanplein nummer zes gelden andere normen. Omstreeks zevenen is er nog opmerkelijk veel volk aan de slag. Op de derde verdieping zit ambassadeur Frans Van Daele achter de computer en doorloopt met enkele medewerkers een document dat, op vraag van eerste minister Guy Verhofstadt (VLD), een paar minuten later naar Lissabon vertrekt. Op de Europese top van regeringsleiders in het Portugese Feira ging de Belgische regering rond het thema voedselveiligheid nagels met koppen slaan. Bijgevolg blijft de diplomatie ook op vrijdagavond in het gareel. Van Daele is de Belgische permanente vertegenwoordiger bij de Europese Unie. In het hartje van de Europese wijk houdt hij kantoor. Met een tachtigtal medewerkers, waaronder een zestiental diplomaten, probeert hij naar best vermogen de Belgische belangen in de Unie te verzilveren.

De permanente vertegenwoordiging, in het jargon steevast de PV genoemd, is zowat de belangrijkste diplomatieke antenne van ons land. Nergens anders, ook niet in New York of bij de NAVO, zijn zoveel diplomaten aan de slag en zijn de contacten met de regeringsleden zo intens en frequent. Of minister van Landbouw Jaak Gabriëls (VLD), minister van Verkeer Isabelle Durant (ECOLO) dan wel premier Verhofstadt of voogdijminister Louis Michel (PRL) zijn veertien Europese collega’s opzoekt, altijd is er een diplomaat in de buurt en meestal is het iemand van de PV. Zij kennen hun weg in het Europese labyrint en beheersen de stroperige en ondoorzichtige besluitvorming van de Unie. De ministers kunnen niet zonder hen en dat voedt verhalen over een eigengereid optreden. Als europarlementariër waarschuwde Freddy Willockx (SP) de goegemeente voor de machtspositie van de Europese diplomatie. Het democratische tekort van de Unie en de alomtegenwoordigheid van de niet-verkozen diplomatie vormden een koppel. Als regeringscommissaris hield Willockx zich ver van dit thema, maar daar zijn redenen voor. Zonder de deskundige hulp van het korps was hij er nooit in geslaagd om uit het dioxinemoeras te ploeteren. Willockx is op het Schumanplein nu vriend aan huis. En mensen als een Didier Seeuws, de diplomaat die het Europees parlement volgt en de Belgische neofieten de geheimen van de instelling leert, is hij op zijn minst eeuwige dank verschuldigd.

VAN ALLE MARKTEN THUIS

Ministers laten zich slechts occasioneel met Europa in, de diplomaten en ambtenaren van de PV zijn er fulltime mee bezig. Op alle werkgroepen en subwerkgroepen van de vijftien ministerraden van de Unie zijn ze present. Telkens wanneer er een Belgisch belang gevaar loopt, horen ze in te grijpen. Meestal wordt het kabinet geïnformeerd en indien nodig de minister zelf. In sommige lidstaten worden de diplomaten erg kort gehouden en krijgen ze voor alles en nog wat gedetailleerde instructies van de hoofdsteden. Zo werkt het in België natuurlijk niet. Met zijn gewesten, gemeenschappen en veelkleurige coalities is het cartesiaanse politieke denken en handelen België niet eigen. De diplomatie beschikt bijgevolg over enige ruimte. Dat vereist politiek Fingerspitzengefühl, want het Belgische belang maakt soms vreemde kronkels. Nu eens valt het met die van busconstructeur Van Hool samen, dan weer moet (bijna) alles wijken voor het verheven consumentenbelang. Meestal is het een moeilijke afweging van conflictuele belangen, zakelijke overwegingen en onthechte doelen. De arbitrage wordt pas echt delicaat als het dossier ook in ruimere kring bekend raakt en in het publiek debat belandt.

Voor de burger blijft de Europese besluitvorming één groot mysterie. Zelfs als hij weet dat er een Europese commissie, parlement en raad van ministers bestaat, heeft hij nauwelijks zicht op de relaties tussen die drie instellingen en op wie wat beslist. Het is hogere institutionele wiskunde. Precies in die biotoop opereren de permanente vertegenwoordigers. Niet als toeschouwers, wel als acteurs. Minstens één keer per week ontmoeten de Europese ambassadeurs van de vijftien lidstaten elkaar in het COREPER. Het grote publiek weet nauwelijks dat deze club bestaat. Toch functioneert hij al sinds 1958 en vormt één van de belangrijkste organen van de Unie. COREPER, een Frans acroniem, staat voor Comité des représentants permanents. Alle Europese ministerraden worden er panklaar gemaakt.

De permanente vertegenwoordigers trekken er de spurt aan voor de ministers, maar als de meet in zicht komt, moeten ze de regeringsleden laten voorgaan. Beslissingen nemen, zo luidt het Europese dogma, is een politiek prerogatief. De werkelijkheid is genuanceerder. Dikwijls bestaat de taak van de ministers erin om de deals waar de diplomaten weken aan vijlden, door te slikken. De Britse conservatief Alan Clark, die onder John Major minister van Financiën was, formuleerde de gang van zaken ooit als volgt. ‘De ministers komen op het laatste moment toe. Nu eens zijn ze doodmoe, dan weer bloednerveus, ziek of dronken en soms alles tegelijk. Ze lezen hun tekst en vertrekken. Everything is decided – horse-traded off – by officials at COREPER.’ Sinds 1962 is de agenda van de ministerraden in A- en B-punten opgedeeld. Onder de A-punten worden alle dossiers ondergebracht waarover de permanente vertegenwoordigers het eens raakten. De ministers kunnen ze met de ogen dicht goedkeuren en hun kostbare tijd voor de B-punten reserveren, waarover geen vergelijk gevondenwerd.

Vier jaar nadat COREPER van start ging, waren de permanente vertegenwoordigers al compleet overwerkt. De club werd dan maar opgesplitst. De uitgesproken politieke dossiers, zoals de toestand in Kosovo of de relaties met Turkije, werden in COREPER II ondergebracht. De technische kwamen terecht in COREPER I – het terrein van de adjuncten van de permanente vertegenwoordigers. Voor België is dat Jean-Louis Six, een Franstalige met Vlaamse roots die uitstekend Nederlands praat en op socialistische kabinetten werkte. Op de vergaderingen die eindeloos kunnen aanslepen – niet zelden wordt er twaalf uur aan een stuk doorgeboomd – komen de meest diverse onderwerpen aan bod. Nu eens gaat het over de decibels van de grasmaaiers, dan weer over de geluidsnormen in de luchtvaart of het nitraatgehalte van het grondwater. Six moet van alle markten thuis zijn. Telkens wanneer hij met zijn collega’s in het Justus Lipsiusgebouw in conclaaf gaat, wordt hij omstandig door de deskundigen in de Permanente Vertegenwoordiging gebrieft. Het zijn verhalen met veel cijfers, punten, komma’s en voetnoten. Zeker als het over de ansjovisvangst in de Golf van Biskaje gaat. Zes maanden terug veroorzaakte het visje bijna slaande ruzie onder de Vijftien. Om de eer van de republiek en hun visquota te verdedigen, haalden de Fransen de grote woorden van stal. Stilaan komt nu een akkoord tot stand. Voor Six wordt deze vergadering een makkie. Ansjovis vormt geen Belgisch belang, hij heeft dus de handen vrij om de Fransen aan een leuk compromis te helpen. ‘Vanaf 1 juli hebben zij het voorzitterschap van de Unie, we doen er goed aan om ze te ontzien.’

DE KORTE NACHTEN VAN EUROPA

De vorige drie dagen vergezelden Van Daele en zijn medewerkers premier Verhofstadt en minister Michel naar de Europese raad in het Portugese Feira. Of het nu Feira, Lissabon, Helsinki, Berlijn of Nice is, voor het diplomatiek personeel maakt het niet uit. Toerisme hoort er nooit bij. Telkens weer komen ze afgepeigerd en met kleine oogjes in Brussel aan. Als de regeringsleiders op de ochtend van de tweede dag met sterke koffie hun slaap wegspoelen, zit er voor hen, met nog sterkere koffie, al een paar uur tekstexegese op. De ontwerpconclusies zijn dan reeds uitgevlooid en van commentaar voorzien, zodat de chefs onmiddellijk weten waar de valkuilen te vinden zijn. Tijdens de Europese raad horen Van Daele en zijn directe medewerkers de hele tijd in de Belgische wachtkamer te blijven. Als Verhofstadt of Michel tijdens het debat goede raad of deskundig advies nodig heben, moeten ze onmiddellijk paraat staan. Binnen de vergaderruimte van de chefs – de rode zaal – mogen ze zich slechts heel even ophouden. En dan nog. Eén per één en met een speciaal pasje. En ondanks alle moderne communicatietechnieken, worden ze over het verloop van de discussie met handgeschreven nota’s geïnformeerd. Die verslagen komen van de antici – meestal jonge, ambitieuse diplomaten die de wekelijkse COREPER II-vergaderingen voorbereiden en op een Europese top de notulen aanleveren. Voor België houdt Claudia De Maesschalck de snelle en meertalige pen vast. Om het kwartier informeert het voorzitterschap de vijftien antici over de inhoud van de debatten – wie zegt wat. Dat relaas wordt naar best vermogen en in ijltempo op papier gezet. Het is ambachtelijk werk, waar per definitie onnauwkeurigheden insluipen. En dat is ook de bedoeling, want de regeringsleiders bouwden zoveel filters in dat ze zich er – in geval van een lek – altijd met een ‘verkeerd geciteerd’ kunnen uitpraten. Een archaïsche informatiedoorstroming die de vertrouwelijkheid van de gesprekken en de kwaliteit van de onderhandelingen zou bevorderen.

Hoewel elke Europese top labeur is, ging het er in Feira eerder relaxed aan toe. Het was een tussenstation naar Nice, waar in december de Intergouvernementele Conferentie (IGC) wordt afgerond. De regeringsleiders moeten er komen tot een vergelijk over de nieuwe spelregels. De besluitvorming moet efficiënter verlopen, zoniet dreigt bij de uitbreiding het institutionele infarct. Het vetorecht moet bijgevolg verder worden afgebouwd, het aantal Europese commissarissen moet worden beperkt. Maar ook de stemverhouding van de respectieve lidstaten moet worden herzien. Kortom, het gaat over macht. In Nice wordt het ook voor de regeringsleiders een heel korte nacht.

Het ligt voor de hand dat de IGC en de verdragswijziging alle aandacht en veel energie vergt van de Belgische eurodiplomatie. België probeert niet alleen de schade te beperken – Belgische commissaris, Belgische stemverhouding in de raad en mandaten in het Europees parlement -, ons land koos ook voor het offensief. Als de ‘versterkte samenwerking’, een kunstgreep die een versnelde integratie van een beperkt aantal landen toelaat, toch op de IGC-agenda kwam, is dat voor een groot deel te danken aan België. Zowel Jean-Luc Dehaene (CVP) als Verhofstadt maakten er een regeringsprioriteit van en deden hun best om er de collega’s warm voor te krijgen. Zowel over het vaderschap van het idee als het eventuele gebruik ervan bestaat echter grote onduidelijkheid. Volgens sommigen zou het een vondst van de diplomatie zijn en is het niet de bedoeling om de kunstgreep ooit concreet aan te wenden. Het zou een soort bom zijn, waar je kan mee dreigen en waarmee je vertragingsmanoeuvers kan neutraliseren. Op de Permanente Vertegenwoordiging zijn ze enthousiast telkens wanneer een lidstaat overstag gaat en zich voor de versterkte samenwerking uitspreekt. Over de baten die België zo hoopt binnen te rijven, krijg je echter weinig te horen. Een staatszaak, zo lijkt het.

DE SERRES VAN DE KONING

Op 1 juli volgend jaar neemt België van Zweden het voorzitterschap van de Unie over. Voor de regering is dat een unieke kans om het land, na de voetbalgekte rond Euro 2000, nog eens in het uitstalraam te zetten. Verhofstadt charterde er Noël Slangen voor en kreeg Koning Albert zover dat hij er de koninklijke serres enkele dagen voor afstaat. Bovendien komt er een informele, tussentijdse top, ergens in oktober en niet toevallig in Gent. Stuk voor stuk gaat het om politieke dossiers waar de PV hooguit aan de kant mag toekijken. De regering beslist en de diplomatie voert uit. Over de agenda en de thema’s die op deze mooie lokalisaties aan bod zullen komen, tast men nog in het duister. Pas wanneer duidelijk is wat Nice oplevert, volgt daarover uitsluitsel. Ondertussen blijft het brainstormen. Er zijn pleidooien voor een speciale top over de actieve welvaartsstaat, anderen zien wel iets in een debat over het geruchtmakende, federale credo van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer. Dat kan een pittig debat met veel Brits tandengeknars opleveren. Een enkeling zag wel iets in een discussie rond Europa en Afrika. De PV registreert zoveel creativiteit met belangstelling, maar houdt er rekening mee dat de uitbreiding volgend jaar een hot issue wordt. Philippe Beke, die met Johan Vercammen de onderhandelingen met de kandidaat-lidstaten volgt, is er niet echt gerust op. ‘Als het in Nice goed afloopt, gaat alle aandacht volgend jaar naar de verruiming. Dat kan vuurwerk opleveren, want het dagelijks leven van de mensen zal er door veranderen. Tenslotte gaat het over veel meer dan alleen landbouw. Wat gebeurt er met het vrij personenverkeer en de voedselveiligheid? Zullen we voor het eerste wel en voor het andere geen overgangsregime bepleiten?’ Om de rust in het Europese huis te verzekeren en te verhinderen dat extreem-rechts van het vrij personenverkeer een hefboom in de verkiezingen maakt, bestaat de kans dat het Belgische voorzitterschap moeilijke knopen moet doorhakken. Beke wekt trouwens de indruk dat de lidstaten de uitbreiding erg onderschatten, zo ook het risico op een serieuze kortsluiting. Vandaar allicht zijn opmerking: ‘Een probleem dat je niet kan oplossen, moet je managen.’

Die bedenking kan ook het Belgisch Europa-beleid inspireren. De federale regering hoort ook de gewesten en gemeenschappen in haar standpunten aan bod te laten komen – een bijna even complexe klus als het overleg binnen de Unie. Op de Permanente Vertegenwoordiging huren de deelstaten kantoorruimte, zodat ze weten wat er in de Unie gaande is. Filip D’have zit er voor de Vlaamse gemeenschap, Yves De Greef voor de Franstalige. Hoewel beiden zich erg positief over de samenwerking met de PV uitlaten, blijft het moeizaam knutselen om het federale België in Europa in te passen. Als onder het Belgische voorzitterschap de Communauté Française de onderwijsraad moet voorzitten, zullen de drie bevoegde ministers zich melden. ‘Als we daar niets op vinden, aldus De Greef, verliezen we meer dan alleen ons gezicht.’

Foto’s: Patrick De Spiegelaere

Paul Goossens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content