Hoogleraar Meike Bartels van de Vrije Universiteit Amsterdam vond een genetische basis voor ons geluk. ‘Ik denk dat we ontzettend veel kunnen leren van mensen met wie het goed gaat.’

Toen ze in 2003 de laatste hand legde aan haar promotieonderzoek, kreeg biologisch psycholoog Meike Bartels een nieuw inzicht. In haar proefschrift beschreef ze gedragsproblemen bij kinderen, van angst en depressie tot agressief gedrag. Ineens besefte ze dat ze daarmee slechts een klein deel van alle kinderen beschreef. ‘Zo’n 75 procent van de kinderen die ik voor mijn onderzoek had gezien, deden het gewoon prima! Waarom besteedde ik zo weinig aandacht aan die groep? Dat vond ik eigenlijk heel vreemd.’

Er was, zo realiseerde ze zich, sprake van een hardnekkig en wijdverbreid fenomeen. ‘Wetenschappers zijn vaak eenzijdig gefocust op problemen, zoals ziekte of afwijkend gedrag. We onderzoeken waarom mensen depressief worden, terwijl je je net zo goed kunt afvragen waarom de meeste mensen niet depressief worden. Dat levert minstens even interessante informatie op.’ Ander voorbeeld: ‘Er zijn duizenden onderzoeken gedaan naar de vraag waarom jongeren beginnen met roken. Terwijl ik het juist fascinerend vind waarom de meesten nooit beginnen met roken.’ En vooruit, nog een voorbeeld dan: ‘Als je wilt weten wat de oorzaken van ziekteverzuim op het werk zijn, doe dan eens een onderzoek naar mensen die zich in twintig jaar tijd nooit ziek hebben gemeld.’

Na het afronden van haar proefschrift legde Bartels zich daarom toe op een vergeten vakgebied: de genetica van de gelukkige mens. Sinds vorig jaar is ze hoogleraar Genetics and Wellbeing aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Als ‘geluksprofessor’ heeft ze inmiddels een aantal wetenschappelijke doorbraken op haar naam staan. De grootste: het vinden van de allereerste plekken op ons genoom die een rol spelen bij verschillen in geluk.

De hoogleraar: ‘Sommige mensen zullen het zien als decadentie: waarom moet je gelukkige mensen onderzoeken? Maar ik denk dat het zinnig is om te weten waarom mensen op zo’n essentieel punt van elkaar verschillen. Ik denk dat we ontzettend veel kunnen leren van de mensen met wie het goed gaat.’

Geluksindustrie

Bartels had het vermoeden dat een deel van het verschil in geluk tussen mensen een aangeboren, genetische oorzaak heeft. Maar ja, dat moest ze nog wel kunnen bewijzen. In haar oratie Geluk is niet gewoon somde ze op wat voor soort kennis de wetenschap over geluk paraat heeft. ‘Gemiddeld gezien zijn mensen gelukkiger als ze getrouwd zijn of een duurzame relatie hebben, veel vrienden hebben, geen kinderen hebben (zegt het ene onderzoek), wel kinderen hebben (zegt het andere onderzoek), niet roken, bovengemiddeld verdienen, zichzelf aantrekkelijk vinden, groot zijn, maar niet te groot en religieus zijn. Geluk voel je, volgens een recente studie, in je hele lichaam en het is geassocieerd met gezondheid en levensduur.’

Ze memoreerde dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het promoten van ‘welbevinden en geluk’ als een van de doelen voor goed gezondheidsbeleid ziet, en dat de Verenigde Naties in 2013 besloten om 20 maart uit te roepen tot de jaarlijkse Internationale Dag van Geluk. Tot slot betoogde ze dat het geen toeval was dat Pharrell Williams juist met Happy een wereldhit scoorde; het najagen van geluk is immers een wereldwijd fenomeen, waaraan vrijwel iedereen – man, vrouw, arm, rijk, Chinees, Mexicaan of Pool – meedoet.

‘Inderdaad’, zegt Bartels. ‘Waar je ook komt, mensen noemen steevast “gelukkig zijn” als een van de belangrijkste doelen in hun leven.’ Volgens haar is er de laatste jaren sprake van een groeiende geluksindustrie. ‘Bedrijven staan in de rij voor allerhande gelukstrainingen voor hun personeel. Mensen die gelukkig zijn, presteren nu eenmaal beter. Maar de causaliteit daarvan kennen we niet. Presteer je beter omdat je gelukkiger bent of ben je gelukkiger omdat het goed gaat op je werk? Tegenover de wildgroei aan trainingen en cursussen, zie je een enorm gebrek aan kennis over geluk.’

Tweelingendatabase

Dit voorjaar verstuurde de Vrije Universiteit een ronkend persbericht: ‘VU-hoogleraar Bartels bevestigt erfelijke invloed op geluk’. Volgens het stuk kon de hoogleraar daar zelfs een exact getal op plakken: maar liefst 35 procent van de verschillen in geluksgevoel tussen mensen zijn toe te schrijven aan genetische verschillen.

‘Dat getal is robuust’, bevestigt Bartels. ‘Het gaat om een relatief eenvoudige meting bij een hele grote onderzoekspopulatie. Op de Vrije Universiteit hebben we een unieke database: het Nederlands Tweelingen Register, dat in 1986 werd opgezet door hoogleraar Dorret Boomsma. Meer dan 190.000 mensen (meerlingen en hun familieleden) werken vrijwillig mee aan het onderzoek. Het is de grootste tweelingendatabase ter wereld.’ Het meten van geluk gebeurt door mensen te vragen hun leven een cijfer tussen de 1 en 10 te geven. Door te kijken in hoeverre de onderlinge scores van genetisch identieke (eeneiige) tweelingen verschillen van die van niet-identieke (twee-eiige) tweelingen, kun je vaststellen welk deel van de verschillen in geluksgevoel door genetische factoren wordt bepaald. Om de stelling te kunnen onderbouwen, vergeleek Bartels die uitkomsten met een reeks aan andere internationale onderzoeken naar geluk en erfelijkheid.

Om meer te weten te komen over de samenhang tussen genen en geluk onderzocht Bartels een grote groep mensen die geen naaste familie van elkaar waren en van wie ze zowel een DNA-afdruk als het geluksniveau had. Wat bleek: hoe meer overeenkomsten in het DNA van de proefpersonen, hoe meer hun geluksgevoel overeenkwam. ‘Dat was echt een grote stap vooruit’, zegt Bartels. ‘Het betekende dat er stukjes DNA bestaan die een deel van de verschillen in geluksgevoel tussen mensen verklaren.’

Geluksgenen

Om de puzzel compleet te maken, wilde Bartels uiteraard weten waar en op welke chromosomen die ‘geluksgenen’ zich precies bevonden. Inmiddels heeft ook die zoektocht de eerste vruchten afgeworpen: samen met een internationaal team van onderzoekers heeft ze, als eerste wetenschapper ter wereld, een aantal plekken op het DNA gevonden die verantwoordelijk zijn voor de verschillen in geluk.

Om die klus te klaren, onderzochten ze de data van bijna 300.000 mensen. ‘Het bij elkaar halen van al die gegevens heeft ons meer dan drie jaar gekost’, zegt ze. ‘Overal ter wereld zochten we naar datasets van mensen van wie zowel het DNA als het geluksniveau bekend was.’ Uiteindelijk wisten ze bij veertig onderzoeksgroepen in Noord-Amerika, Europa en Australië in totaal 44 datasets te verzamelen. ‘Al die sets moeten natuurlijk aan een aantal eisen voldoen. Vervolgens moeten ze worden opgeschoond. Dat gaat om gigantische hoeveelheden. Van elk persoon heb je alleen al 2,5 miljoen genetische varianten. Het schoonmaken van zo’n set kost vier à vijf uur per persoon. En je kunt je voorstellen dat het niet bij alle datasets meteen goed gaat.’ Lachend: ‘Het heeft ons ook minstens driehonderdduizend e-mails gekost.’

Eind augustus werd een laatste, enorme dataset van 140.000 mensen uit Groot-Brittannië aan de resultaten toegevoegd. ‘Voor die tijd hadden we natuurlijk al een idee welke richting het uitging. Maar als je zo veel gegevens toevoegt, hoop je dat de effecten die je ziet niet ineens als sneeuw voor de zon verdwijnen. Dat was heel spannend. Het is toch een beetje als zo’n bankentest: je gaat schudden en je hoopt dat het blijft staan. Gelukkig voor ons werden de effecten die we zagen alleen maar sterker.’

En zo mogen Bartels en haar collega’s zich de eersten noemen die een genetische basis voor ons geluk hebben gevonden. Momenteel werkt de hoogleraar aan de wetenschappelijke publicatie van de resultaten.

‘Het vinden van die plekken op het genoom betekent ook dat we weer opnieuw gaan beginnen met een deel van het onderzoek. Nu moeten we de biologische paden in kaart brengen. Wat voor genen zijn het? Komen ze ook daadwerkelijk tot expressie? En welke eiwitten produceren ze dan?’

Kunt u iets zeggen over de geluksgenen die u hebt gevonden?

MEIKE BARTELS: Wat ik vooral interessant vind, is dat de genlocaties waarvan we nu weten dat ze een rol spelen bij geluk op totaal andere plekken op het humane genoom liggen dan die waarvan we vermoeden dat ze te maken hebben met depressie. Dat zou kunnen betekenen dat depressie, in ieder geval gedeeltelijk, iets anders is dan een gebrek aan geluksgevoel.

Wat zou dat voor consequenties kunnen hebben?

BARTELS: Wereldwijd wordt enorm veel energie en geld gestoken in onderzoek naar betere behandelingen voor depressie. Met gematigd succes. Er bestaat een mogelijkheid dat we via een omweg een alternatieve route hebben gevonden. Misschien kun je in plaats van depressie-preventie ook aan geluksstimulatie doen.

De farmaceutische industrie zal in haar handen knijpen als ze zo’n gelukspil kan maken.

BARTELS: Daar geloof ik niet in. We hebben nu een aantal plekken op het DNA gevonden die een klein deel van verschillen in geluksgevoel verklaren. Maar mochten we ooit in de verre toekomst het genoom van achthonderdduizend mensen hebben geanalyseerd, zal blijken dat er nog veel meer plekken zijn. Dan kom je in totaal misschien wel op vierhonderd stukjes DNA die allemaal een rol spelen. Dat betekent ook dat het moeilijk zal zijn een gelukspil te ontwikkelen die voor iedereen werkt. Aan de andere kant: als je mensen met een depressie op de een of andere manier van het randje kan afhouden, dan is dat al heel wat.

Dus het duurt nog even voordat iedereen gelukkig is.

BARTELS: Laat mij duidelijk zijn. Het is echt niet mijn doel dat iedereen zich altijd gelukkig voelt. Er bestaat zo’n kinderliedje van het Klein Orkest waarin de dood wordt opgesloten en er niemand meer sterft. Dat leidt uiteindelijk tot heel ellendige situaties. Dat zou ook het geval zijn in een maatschappij waarin iedereen zijn leven een tien geeft. Dat roept allemaal nieuwe problemen op.

Loterijwinnaars

Eigenlijk had Bartels neuroloog willen worden. ‘Mijn moeder is arts, en ik had nooit over iets anders nagedacht.’

Na het behalen van haar eindexamen lootte ze mee voor de studie medicijnen, maar tevergeefs. ‘Omdat ik toch een voorliefde voor ziekenhuizen heb, koos ik voor een studie farmacie in Utrecht. Ik liep netjes alle verplichte practica af en haalde de nodige studiepunten. Maar ik was zeker geen modelstudent. Ik dacht: volgend jaar ga ik toch geneeskunde studeren.’

Opnieuw werd ze uitgeloot. Met tegenzin vervolgde ze haar studie farmacie. ‘Na een tijdje ben ik gestopt. Ik wilde nadenken over wat ik moest doen.’ Ze deed een studiekeuzetest. Niet verwonderlijk kwam daar geneeskunde uit. ‘Maar in de pauze van die test raakte ik met iemand aan de praat die tegen mij zei: het gaat jou helemaal niet om ziektes. Jij vindt gezonde mensen en met name de verschillen tussen mensen heel interessant. Misschien moet je eens kijken bij de VU, daar zit hoogleraar Ko Orlebeke. Ik heb de telefoon gepakt en hem gebeld. Hij reageerde erg leuk en nodigde me meteen uit om langs te komen. Op zijn advies ben ik fysiologische psychologie gaan studeren, en meteen begonnen met onderzoek doen.’

Bartels bleek al snel een fascinatie te hebben voor de verschillen tussen mensen. ‘Zet mij maar op een terras’, zegt ze daarover. ‘Of op een andere plaats waar veel mensen langskomen. Ik vind het geweldig om te kijken naar al die gezinnen met kinderen die dan langslopen. De overeenkomsten in lichaamshouding, hoe ze lopen, hoe ze lachen. Dat gedrag dat zo op elkaar lijkt. Dat kun je niet oefenen, dat zit in je genen. Je ziet meteen wanneer mensen familie van elkaar zijn.’

Als het over geluk gaat, bestaan er allerlei volkswijsheden, zoals deze: ongelukkig in het spel, gelukkig in de liefde. Wat klopt daarvan?

BARTELS: Geluk en liefde zijn allebei evolutionaire behoeftes. Ze zijn nodig voor de voortplanting. Gelukkige mensen zijn eerder in staat liefde te vinden en andersom. Uit onderzoek blijkt overigens dat gelukkige mensen andere gelukkige mensen aantrekken. De vraag is of dat komt doordat ze gelukkig zijn, of omdat ze een grotere genetische overlap hebben. Dat vind ik nou interessant.

Geld maakt niet gelukkig, is een andere wijsheid.

BARTELS: Daar is ontzettend veel onderzoek naar gedaan. Er is sprake van een eindige relatie aan beide kanten. Je moet een basishoeveelheid geld hebben om in leven te blijven en om gelukkig te kunnen zijn. Maar er is ook een maximum. Als je heel veel geld hebt, dan maakt het voor je geluksgevoel niet meer uit. Al denk ik dat de ene persoon wel gelukkiger wordt van veel meer geld en de ander niet. Die hecht minder aan materialistische waarden. Om daar goed onderzoek naar te kunnen doen, zou je naar loterijwinnaars moeten kijken. Maar helaas zijn die er maar weinig, en je kunt ze alleen maar achteraf vinden. Kleine kans dat je ze vooraf al hebt geïnterviewd over hun geluksgevoel. Uit een interessant Brits onderzoek weten we wel dat jongens tussen de 14 en 16 die gelukkig zijn, jaren later meer verdienen. Maar waar ik naar zoek, is veel specifieker: waarom kan de ene mens sneller gelukkig zijn dan de ander?

U zoekt naar de genetische componenten van het geluksgevoel. Maar de omgeving speelt toch ook een rol?

BARTELS: Ja natuurlijk. Het samenspel tussen genoom en omgeving is geraffineerd. Realiseer je goed dat je genetische aanleg ook voor een groot deel bepaalt welke omgeving je uitkiest. Als je een extrovert persoon bent, zul je eerder op plekken komen met veel mensen. Als je introvert bent niet. Dat zijn omgevingsfactoren die je zelf veroorzaakt. Er bestaat een prachtige BBC-documentaire, Twin Sisters: A World Apart, over een Chinese eeneiige tweeling van wie het ene meisje door een Amerikaans gezin is geadopteerd en het andere door een gezin in Noorwegen. Ze hebben elkaar na de geboorte nooit meer gezien. De documentaire laat zien hoe ze elkaar op zeven- of achtjarige leeftijd voor het eerst weer ontmoeten. Dan zie je de kracht van ons genoom. Die meisjes zijn volledig hetzelfde! Elke reactie, hoe ze boos of verdrietig zijn, maar ook welke reacties ze bij anderen uitlokken. Wat ik wil zeggen: mensen die van nature meer lachen, krijgen ook positievere reacties van hun omgeving.

Hoogleraar neurologie Dick Swaab zegt: wij zijn ons brein. U zegt eigenlijk: wij zijn onze genen.

BARTELS: ‘Wij zijn ons brein’ is kort door de bocht. En ‘wij zijn onze genen’ ook. Natuurlijk zijn er omgevingsfactoren waaraan je niets kunt doen. Zo worden veel mensen gelukkig van een zonnige dag. Het weer heeft ontzettend veel invloed op ons geluksgevoel, terwijl we daar weinig aan kunnen veranderen.

Wat is de volgende stap?

BARTELS: Ik ben vooral blij dat we hiermee hebben aangetoond dat het mogelijk is om zoiets complex als geluksgevoel terug te herleiden tot een genetische oorsprong. Dat betekent dat het ook voor andere complexe zaken kan, zoals depressie of ADHD. De samples moeten groot genoeg zijn, daar zit de crux.

Ik ben nu vooral benieuwd naar het samenspel van genen en omgeving: in hoeverre sturen de genen die we nu denken te hebben gevonden, je gedrag? Hangen ze samen met zaken als persoonlijkheid of het doen van teamsport? En welke omgeving kiezen we uit? In het meest optimale geval zou je willen weten welke mensen gelukkig worden van sport en welke niet. Dan zou je ze beter kunnen adviseren. Want het is ook duidelijk dat niet iedereen gelukkig wordt van lichaamsbeweging.

Bent u zelf gelukkig?

BARTELS: Ja. Ik geef mezelf een zeven en een half, soms een acht.

Zou u ook willen weten wat uw eigen geluksgenotype is?

BARTELS: Daar heb ik inderdaad over gedacht. Veel bedrijven bieden tegenwoordig DNA-tests aan waarmee je je genoom in kaart kunt laten brengen. Als ik het onderzoek helemaal heb afgerond, ben ik eigenlijk wel van plan om dat te laten doen. Ik weet natuurlijk best dat het op individueel niveau niet meteen toepasbare waarde heeft. Maar ik ben gewoon nieuwsgierig.

DOOR MICHIEL HULSHOF, FOTO ADRIE MOUTHAAN

‘Hoe meer overeenkomsten in het DNA van de proefpersonen, hoe meer hun geluksgevoel overeenkwam.’

‘Mensen die van nature meer lachen, krijgen ook positievere reacties van hun omgeving.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content