Denkend aan de dood wordt u een beter mens

© CORBIS

Vroeger was de dood deel van het leven, maar vandaag doen we ons uiterste best om ze te verdringen. Toch kan denken aan de dood een positief effect hebben op ons leven. En het sterven zelf zou niet eens onaangenaam zijn.

‘Denkend aan de dood kan ik niet slapen, en niet slapend denk ik aan de dood.’ Dichter J.C. Bloem reed zichzelf helemaal vast in zijn doodsobsessie. Terwijl de dood natuurlijk erg gewoon is. Even tellen. In 2013 zullen er wereldwijd ongeveer 60 miljoen mensen sterven, in 2030 zullen dat er 75 miljoen zijn. En in de lange geschiedenis van de mensheid zijn er alles samen al 108 miljard mensen geweest, van wie er een dikke 100 miljard gestorven zijn. Hoe meer mensen, hoe meer doden – ook al worden we steeds beter in het rekken van een leven.

Bergen knoken zijn dat. En toch komen de meesten van ons in de loop van hun professioneel actieve leven niet zo vaak met de dood in contact. Mensen kunnen gemakkelijk twintig tot dertig jaar leven zonder dat er in hun omgeving iemand sterft.

Vroeger was dat anders. Vroeger was de dood onlosmakelijk aan het leven gekoppeld. Het principe zit zelfs ingebakken in het mechanisme waarmee het leven evolueert: er wordt altijd een overschot aan nakomelingen geproduceerd, en afhankelijk van de omgevingsomstandigheden overleven de best aangepasten – dat heet natuurlijke selectie. De rest verdwijnt, dikwijls omdat ze ten prooi vallen aan andere wezens. Dood doet leven.

In de tijd van Charles Darwin, de negentiende-eeuwse bedenker van het mechanisme van natuurlijke selectie, was doodgaan nog normaal. Tijdens zijn vijfjarige reis rond de wereld werd hij regelmatig met de dood geconfronteerd, zoals toen matrozen overboord sloegen en verdwenen. Hij maakte er in zijn verslagen geen woord aan vuil.

Darwin kreeg tien kinderen, van wie er drie relatief vroeg stierven. Dat was toen zo, je maakte genoeg kinderen om het spel van natuurlijke selectie te kunnen laten spelen, waarbij de sterksten (of de gelukkigsten) het haalden. Tegenwoordig gaat het anders: we zetten alles op de eerste twee kinderen die we krijgen. Desnoods schakelen we technologie in om ze in leven te houden als ze wat zwak blijken. De dood moet worden bestreden.

Het is duidelijk dat de mens zich al vrij vroeg in zijn bestaan bewust is geworden van zijn sterfelijkheid. De ontwikkeling van zelfbewustzijn moet als neveneffect een besef van eindigheid hebben gehad. Wetenschappers worstelen met de vraag of andere min of meer bewuste dieren, zoals chimpansees, dolfijnen en olifanten, weten dat ze zullen doodgaan. Af en toe worden er situaties beschreven die lijken te wijzen op een vorm van rouwgedrag voor een overleden groepslid, maar het is moeilijk om dat te onderscheiden van het loslaten van de routine van de aanwezigheid van zo’n dier in een groep. Misschien vinden chimpansees, dolfijnen en olifanten het gewoon wat vreemd dat zo’n gestorven beest niet meer volgt.

Chimpansees

Het is niet duidelijk wanneer de mens actief rouwrituelen in zijn bestaan heeft geïntroduceerd. Er zijn aanwijzingen dat neanderthalers het al deden, en die zijn 30.000 jaar geleden van de aardbol verdwenen, dus moeten begrafenisachtige toestanden al minstens zo oud zijn. Vaste begraafplaatsen zouden vanaf 14.000 jaar geleden ontstaan zijn. In die periode veranderde de mens van een zwervende jager-verzamelaar naar een territoriale landbouwer, en het lijkt niet logisch dat wij, toen we nog rondzwierven, doden tientallen kilometers ver verplaatst zouden hebben om ze te gaan begraven.

Het goede leven

Tijdens die overgang naar een territoriaal leven zou ook de godsdienst ontstaan zijn. De link met de dood zal daar zeker een rol in hebben gespeeld, naast de behoefte om (toen) ‘onverklaarbare’ verschijnselen uit te leggen. De goden wisten alles en deden van alles, mensen pesten inbegrepen – zo, dat was makkelijk. Ze organiseerden ook een leven na de dood, in vele varianten, zodat we ons niet te veel zorgen hoefden te maken over onze sterfelijkheid. Als we goed leefden, zouden we het ook na onze dood goed hebben – zo maakten handige heren van onze sterfelijkheid een manier om mensen in toom te houden en tot goedheid aan te zetten.

De angst voor de dood is een van de belangrijkste motivaties waarmee godsdienst levendig wordt gehouden, suggereren studies in Journal of Experimental Social Psychology. Dat blijkt zelfs het geval in gemeenschappen waarin geneeskunde en technologie het sterven lang kunnen uitstellen en waarin het atheïsme floreert – veel exacte wetenschappers zijn geen gelovige mensen. Angst voor de dood is een zo goed als universeel gegeven, en blijkt ook onbewust mensen te kunnen sturen, zodat zelfs atheïsten wat soelaas vinden in een latent religieus gevoel. Weinig mensen gaan in het zicht van de dood niet reflecteren over een eventueel hiernamaals, en over de vraag of ze wel goed genoeg geleefd hebben om daar na hun dood desgevallend van te kunnen profiteren.

De twintigste eeuw was de eeuw van de strijd tegen de dood, of toch op z’n minst van het uitstellen van de dood. Volgens de gespecialiseerde Annual Journal of the Association of Gravestone Studies zijn zelfs kerkhoven zo geëvolueerd dat de dood er niet meer prominent in beeld komt. De aandacht wordt er minder op de doden getrokken, door minder opvallende grafstenen en grafperkjes – zerken liggen tegenwoordig vooral plat, vroeger stonden ze rechtop. Vroeger werden kerkhoven ook zo geconcipieerd dat bezoekers er rustig konden rouwen, met wandelpaadjes en goed onderhouden tuinachtige stroken. Tegenwoordig gaan kerkhofontwikkelaars ervan uit dat de meeste mensen maximaal één keer per jaar hun doden bezoeken. De ruimte maximaal benutten, is nu de hoofdgedachte – het ecologisch denken is de kerkhovenwereld binnengedrongen.

Het sterven wordt uit de dagdagelijkse maatschappij gehaald, en wordt verbannen naar ziekenhuizen en rusthuizen. Volgens New Scientist is het enorm succesvolle proces van wetenschappelijke vooruitgang overwegend ingegeven door de ondraaglijkheid van het leven in de schaduw van de dood. De dood moest ontkend worden, en zo efficiënt mogelijk bestreden. Geneeskunde en technologie zijn er niet alleen op toegespitst om het leven comfortabeler te maken, maar ook om het zo lang mogelijk te rekken. Doordenkers menen dat intellectuele ontwikkelingen het mogelijk maken dat iemand nog lang na zijn dood voortleeft in de overlevering, maar dat is zó weinigen gegeven dat je het bezwaarlijk een relevant overlevingsmechanisme kunt noemen. De Griek Socrates filosofeerde zich wél de eeuwigheid in. Hij interpreteerde veel van wat mannen doen als ‘wanhopige pogingen’ om onsterfelijkheid te verwerven. Voor vrouwen was dat in zijn ogen minder relevant: voor hen was er de ‘meer directe’ weg van het kinderen krijgen, klaar. Sommige moderne experimenten tonen inderdaad aan dat mensen die actief met de dood geconfronteerd worden, meer geneigd zijn aan kinderen te denken dan in andere omstandigheden. Nieuw leven moet de dood aanvaardbaarder maken.

Denken aan de dood kan een leven beduidend beïnvloeden, zelfs bijsturen – zo blijkt uit een overzicht van gepubliceerde studies in Personality and Social Psychology Review. Wanneer mensen experimenteel in contact gebracht worden met de dood, gaan ze gezonder leven, onder meer door minder te roken, meer zonnecrème te gebruiken of meer zelfonderzoek naar borstkanker te doen. Mensen hebben dan ook minder aandacht voor geld en roem dan in normale omstandigheden, en ze gaan meer in stereotypen denken: mannen gaan bijvoorbeeld nog wat meer aandacht hebben voor sexy vrouwen.

Het kerkhof maakt je zacht

Onbewust gaan we ook meer aandacht hebben voor de ‘waarden’ in onze omgeving. Experimenteel onderzoek heeft uitgewezen dat mensen in de buurt van een kerkhof meer bereid zijn om anderen te helpen, zelfs volslagen vreemdelingen, onder meer door een gevallen agenda terug te bezorgen. In het zicht van een kerkhof werd de agenda 40 procent vaker terugbezorgd dan in controleomstandigheden zonder dood in de buurt. Over het algemeen zouden mensen meer tolerant, egalitair, begripvol en vredelievend zijn wanneer ze, zelfs indirect, met de dood in contact worden gebracht.

De inzichten worden verrassend genoemd, omdat er een theorie circuleert (de ’terreurmanagementtheorie’) die stelt dat denken aan de dood over het algemeen als gevaarlijk en destructief wordt beschouwd. Ondertussen is het idee opgekomen dat het omgekeerde waar kan zijn, dat aan de dood denken tot een beter leven kan leiden. Het is al gelinkt aan een vermindering van een militaristische houding en aan het terugdringen van de kans op een echtscheiding.

Er is ook vastgesteld dat de dood een verzachtend effect kan hebben op religieus fundamentalisme, zowel bij Amerikanen als bij Iraniërs – hoewel dat uiteraard niet geldt voor oorlog en andere vormen van fysiek geweld. Maar met een normaal doodsgebeuren in hun omgeving gaan mensen meer begrip tonen voor andere visies dan de eigen visie, hoewel daar culturele verschillen in gevonden worden. Volgens Psychological Science plooien Europeanen en Amerikanen meer op zichzelf terug, en zijn ze minder tolerant ten opzichte van mensen die niet in hun eigen waardebeeld passen (zoals prostituees). Aziaten hebben dan weer meer de neiging om open te staan voor anderen. Oosterlingen hechten minder belang aan de eigen identiteit dan westerlingen.

Ondanks onze wetenschappelijke ontwikkelingen, en ondanks pogingen van transhumanisten en andere wilde denkers om het leven zo te herdefiniëren dat onsterfelijkheid mogelijk wordt, zullen we er toch niet in slagen de dood uit ons bestaan te bannen. En gelukkig maar, want het is niet gemakkelijk je een leefbare maatschappij voor te stellen waarin niemand vervangen wordt. De maximale limiet van levensverlenging wordt momenteel op 120 jaar gelegd, en dan rijzen er al ernstige vragen over het comfort dat een lichaam op die leeftijd nog kan bieden.

Sommige denkers vragen zich af wat de zin van het leven zou zijn als je niet meer kunt sterven. Zul je dan nog je best doen om zo goed mogelijk te leven, om een duidelijk doel voor ogen te hebben, of zul je vast blijven zitten in een – welja – dodelijke lethargie? Maar de angst voor de dood zal ook bij zogenaamde onsterfelijkheid aanwezig blijven, want ongevallen zullen nooit kunnen worden uitgesloten – in de transhumanistische visie wordt vooral de slijtage van een lichaam aangepakt. Dat lijkt ook geen geweldig vooruitzicht: in principe onsterfelijk zijn, maar voortdurend bang moeten zijn voor een ongeval.

In een gesprek met New Scientist zei een wereldexpert in ‘verrijzenis’ (het uit de dood halen van net overleden mensen) dat hij het gevoel heeft dat doodgaan niet noodzakelijk vreselijk is. De meeste mensen die een bijna-doodervaring ondergingen, stonden achteraf veel positiever in het leven dan ervoor, en hielden geen negatieve gevoelens aan hun ervaring over. In die zin hoeven we niet bang te zijn voor het proces van het sterven – uiteraard losgekoppeld van het lange ziekteproces dat er eventueel aan voorafgaat. Maar dat lijkt geen geruststellende gedachte voor mensen die zich vastklampen aan het leven.

DOOR DIRK DRAULANS

Mensen worden meer tolerant, egalitair, begripvol en vredelievend wanneer ze, zelfs indirect, met de dood in contact komen.

Het lijkt geen geweldig vooruitzicht: in principe onsterfelijk zijn, maar voortdurend bang moeten zijn voor een ongeval.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content