De opvolger van stafchef José Charlier krijgt, vanaf 1 oktober, een nare erfenis te verwerken. Daarom ligt de keuze van de regering dit keer delikater dan tevoren.
HET Central Europe Pipeline System (Ceps) werd in 1958 opgestart. Bedoeling was om via de Benelux, Frankrijk en de Duitse Bondsrepubliek de legers van die Navo-lidstaten en die van Groot-Brittannië, Canada en de Verenigde Staten ook in Centraal-Europa altijd van de nodige brandstof te voorzien. Het pijpleidingencircuit wordt van in het begin beheerd door het Central Europe Operating Agency (CEOA), een staf van burgers in Versailles.
Toen het netwerk operationeel werd, verliet de vierentwintigjarige José Charlier de Koninklijke Militaire School met een diploma van burgerlijk ingenieur telekommunikatie op zak en koos hij voor de transmissietroepen. Hij heeft toen zeker niet gedacht dat hij zevenendertig jaar later zou afzwaaien als chef van de generale staf (Joint Staff) en dat hij, als luitenant-generaal op rust, vanaf 1 oktober 1995 aan het hoofd zou staan van de dienst voor Navo-pijpleidingen in Centraal-Europa. Zijn benoeming (na drie onderhandelingsrondes) tot general manager van CEOA werd uiteindelijk al evenzeer betwist als zijn beleid aan het hoofd van de Belgische strijdkrachten.
José Charlier (61) werd in Luik geboren en verdiende zijn strepen veeleer in de politieke salons dan op het terrein. Tussen 1976 en 1978 voerde hij weliswaar het bevel over een bataljon transmissietroepen, maar tevoren was hij gedurende zes jaar professor aan de Krijgsschool waar hij onder meer transmissie en informatica doceerde. Zelf leerde hij er vooral rekenen op de steun van de toenmalige bevelhebber van de Krijgsschool, generaal-majoor Albert Blondiau, een Franstalige Vlaming van kristen-demokratische signatuur.
Toen die in september 1969 hoofd van het Militair Huis van de koning werd, begreep Charlier, als ordonnansofficier van de vorst, al gauw het belang van een funktie aan het hof. In 1981 werd kolonel Charlier vleugeladjudant van de koning. Een jaar later volgde hij luitenant-generaal Blondiau op aan het hoofd van het Militair Huis ; een funktie die hij tot 1988 bekleedde. Intussen schopte hij het in 1983 tot generaal-majoor en in 1987 tot luitenant-generaal.
ONDERKONING.
Doorgaans wordt het hoofd van het Militair Huis verondersteld militaire tema’s, dossiers en experts bij “mijnheer” te introduceren. In ons land is de koning nog steeds de opperbevelhebber van het leger en fungeert zijn Militair Huis als antichambre tot de stafchefs van de vier strijdmachten hun wel en wee aan de koning persoonlijk kwijt kunnen. Charlier zag dat enigszins anders. Hij ging koning Boudewijn zoveel mogelijk afschermen en wierp zich op als dé stem van het leger la grande muette. Intussen flikflooide hij met al wie bij zijne majesteit op audiëntie kwam.
Zo drong luitenant-generaal Charlier zich, bij het aantreden van de rooms-rode regering-Martens VIII, begin 1988, onverwacht op als chef van de generale staf. Guy Mertens volgde hem op als hoofd van het Militair Huis en GuyCoëme (PS) deed zijn eerste stappen als minister van Landsverdediging. Zo trok luitenant-generaal Charlier nog meer macht naar zich toe. Hij gedroeg zich zelfs als een onderkoning in landmachtuniform.
Luitenant-generaal Guy Mertens (57) behaalde zijn stafbrevet aan de Krijgsschool toen José Charlier er professor was en is sindsdien in diens voetsporen gebleven. Evenals Charlier, is Mertens naar het Amerikaanse Army Command and General Staff College in Fort Leavenworth (Kansas) gegaan, is hij vleugeladjudant van de koning geworden zij het om zich met prins Filip bezig te houden terwijl Charlier hoofd van het Militair Huis was en is hij hem in juli 1988 zelfs in die funktie opgevolgd. Zo bleef Charlier ook als joint staff zijn invloed in het Militair Huis bewaren.
Met vaandrig-ter-zee 2de klasse Guy Coëme als minister van Landsverdediging, had luitenant-generaal Charlier het al even makkelijk. Zoals Charlier de stafchefs dikwijls bij de koning wist weg te houden, beperkte hij ook hun rechtstreekse kontakten met de defensieminister. Hij liet zich zelfs bij koninklijk besluit als “hoogste autoriteit van de krijgsmacht” erkennen. Hij zelf hield echter weinig of geen voeling met zijn stafchefs, laat staan met het leger. De joint staff herschikte hij zodanig dat zijn adjunkten al gauw geen totaalbeeld meer hadden. En dan ging Charlier het leger zelf reorganizeren. Het plan-Charlier beoogde in zijn opeenvolgende versies tussen 1989 en 1990 de verwezenlijking van een oude kaki-droom : een landleger met lucht- en zeemacht als onderschikte steuneenheden.
De rooms-rode regering liet defensieminister Coëme begaan en die werd ten overstaan van de stafchefs door Charlier gedekt. Zo kon de minister ongeacht de (gesmoorde) kritiek van bepaalde stafchefs enkele twijfelachtige maar achteraf bekeken voor sommigen lukratieve legeraankopen plaatsen. Zoals de Agusta-helikopters voor de Landmacht, de Electronic Counter Measures (ECM)-apparatuur voor de F-16 jachtbommenwerpers en het Mirage Safety Improvement Program (Mirsip).
TERUGGEFLOTEN.
Intussen konden Coëme en Charlier steeds tot genoegen van de socialisten ook minister van Buitenlandse Zaken Mark Eyskens (CVP) voor de voeten lopen en de paden betreden, die adjunkt-kabinetschef op Landsverdediging Rik Coolsaet (SP ; nadien op Buitenlandse Zaken) uittekende om tot een Europees veiligheidssysteem te komen waarin de zich Europeanizerende North Atlantic Treaty Organization (Nato) geleidelijk van onder de Amerikaanse naar de Franse (atoom-)paraplu zou overstappen. Met de socialisten aan de macht in Frankrijk, klonk deze versie van de francité internationale velen als muziek in de oren. Vandaar onder meer de reserves die toenmalig defensieminister Coëme geregeld op Navo-vergaderingen maakte.
De Europeanizering van de Navo moest ook leiden tot betere kontakten met het voormalig Oostblok. Vandaar dan weer het bezoek eind 1989 van de Tsjechoslovaakse generale staf aan Charlier, het bezoek van Coëme in Hongarije en de respektieve tegenbezoeken een jaar later. Charlier werd zowaar schaduwminister van Defensie en Buitenlandse Zaken tegelijk. Briljant als hij is, wist hij altijd wel iemand te overdonderen. En wie beter wist, kon sceptisch toekijken maar moest zwijgen. Tot defensieminister Leo Delcroix (CVP) in maart 1992 aantrad.
Toen al hoopte chef-staf Charlier over te stappen van het hoofdkwartier in Evere naar het Military Committee, het hoogste militair orgaan van de Navo, waarvan hij vanzelfsprekend de leiding wou. De vertegenwoordigers van een aantal lidstaten kenden echter zijn aversie voor de Amerikanen en voor de Navo in zijn huidige vorm. De Britten waren bovendien niet vergeten hoe het Belgisch leger eind 1990 weigerde om hen tijdens de Golf-oorlog obussen te leveren. Charlier bleef dus chef van de Belgische generale staf en kreeg bovendien het legerhervormingsplan van Leo Delcroix te verwerken. Naarmate de strijdmachten daarop kritiek uitten, kwam ook hij onder vuur te liggen. Zijn openlijk protest tegen de afschaffing van de dienstplicht en de budgettaire beperkingen plezierden wel de stafchefs. Op het moment dat ook de Waalse socialisten de legerhervorming slikten (omzeggens in ruil voor de bouw van een kazerne in Ath om burgemeester Guy Spitaels te behagen), stond Charlier echter in zijn blootje.
Toen generaal-majoor Jean Huwaert in september 1994 voortijdig opstapte, was het hek van de dam. Hij was het jaar voordien op de joint staff verantwoordelijk geworden voor het personeelsbeleid. Charlier had hem echter ten overstaan van een majoor, die met geld knoeide, gedesavoueerd maar bleef anderzijds toch vasthouden aan een Kadavergehorsam, waarmee luchtmachtgeneraal Huwaert het evenmin eens was. Naar aanleiding van Huwaerts ontslag bracht Gazet van Antwerpen bovendien een nota uit waarin een topmilitair chef-staf Charlier ronduit beschuldigde van “bijna misdadige nalatigheid” bij de terugtrekking van het resterende para-detachement uit Ruanda, aan boord van de Hercules-transportvliegtuigen van de luchtmacht. Hoewel Charlier de behoefte aan luchtdekking erkende door (tevergeefs) Amerikaanse F-16 jachtbommenwerpers ter ondersteuning te vragen, vertikte hij het dezelfde vraag te richten aan zijn (tot dan enige) openlijke tegenstander, de stafchef van de luchtmacht luitenant-generaal Guido Vanhecke.
“Meer dan vierhonderd mensen liepen onnodige risico’s. Met een onwaarschijnlijke dosis geluk is er niets gebeurd. Bedankt voor dergelijke diktators, ” besloot de nota, die in regeringskringen circuleerde. Defensieminister Delcroix prees generaal-majoor Huwaert, riep de stafchefs bij zich om de rangen te sluiten en probeerde de almacht van Charlier te beknotten door het veertiendaags komitee van stafchefs “onder het voorzitterschap van de minister van Landsverdediging” nieuw leven in te blazen.
KEUZE.
Intussen werd echter duidelijk dat Charlier, als een hooghartig would be-strateeg, ook de leiding over de Belgische militaire operaties in Somalië en ex-Joegoslavië dacht te moeten monopolizeren. Zelfs defensieminister Karel Pinxten (CVP) en zijn opvolger Melchior Wathelet (PSC) hebben dat kunnen ervaren.
Ter wille van de omstandigheden wordt Charliers opvolger aan het hoofd van de generale staf (alle kandidaten zijn bij de CVP aanleunende Vlamingen) best iemand met echte terreinervaring. Het leger zal het bij de verdere uitvoering van het hervormingsplan-Delcroix bovendien moeten doen met steeds schaarsere maar gesofistikeerdere middelen. De criteria maken alvast twee kandidaat-opvolgers minder geschikt.
Luitenant-generaal Guy Mertens (57), nu hoofd van het Militair Huis, is niet alleen Charliers kwekeling, maar zou na hem de tweede chef-staf zijn die zowaar door het hof wordt aangewezen : zijn kennis van informatica en telekommunikatie ten spijt.
Luitenant-generaal Roger Maes (57) staat sinds april 1993 aan het hoofd van de zogeheten binnenlandse strijdkrachten, intussen omgevormd tot het Intermachten Territoriaal Kommando. Dit is een zaak van logistiek en infrastruktuur, domeinen waarin deze kandidaat-JS zijn hele militaire carrière doorbracht.
Rest dus te kiezen tussen de stafchefs van lucht- en zeemacht. Luitenant-generaal vlieger Guido Vanhecke (53), sinds april 1991 stafchef van de luchtmacht, hoeft nauwelijks nog voorgesteld te worden. De voorbije jaren kwam hij als voorvechter van de luchtmacht herhaaldelijk in het nieuws. Hij wou immers met zijn F-16 jachtbommenwerpers luchtsteun verlenen in Ruanda en Joegoslavië, maar werd telkens door chef-staf Charlier teruggefloten. Intussen mochten de Hercules-transportvliegtuigen wel hun nut bewijzen bij nieuwsoortige militaire opdrachten. Vanhecke is zowel burgerlijk ingenieur (genie en bouwkunde) als ingenieur vliegtuigbouw, maar hij is vooral piloot. Tijdens de voorbije dertig jaar heeft hij bijna alle vliegtuigen van de luchtmacht bestuurd en keer op keer operationele bevelsfunkties uitgeoefend. Hij staat bekend als een vlugge en rechtlijnige decisionmaker, die zich de US Air Force-kultuur eigen maakte.
De “kaki’s” vrezen nu al dat hij als eerste “lichtblauwe” sinds luitenant-generaal Armand Crekillie zal afrekenen met een kwarteeuw landmachtbewind. Al heeft Charlier meer nog dan anderen bewezen dat vooral de landmacht zelf verantwoordelijk is voor het aftandse imago van het leger. En dat “het beroepsleger dat ze nu hebben bedacht een oude dame is die ze in een nieuw korset hebben gewrongen, ” zoals ontslagnemend generaal-majoor Huwaert in Het Volk liet opmerken.
Ook divisie-admiraal Willy Herteleer (54) is tijdens zijn loopbaan niets anders dan technologische vernieuwingen en multinationale operaties gewoon geweest. Zij het veeleer in Europees dan in Amerikaans Navo-verband. Toen hij achtereenvolgens bevel voerde over een kustmijnenveger, een hoogzeemijnenjager en uiteindelijk over een fregat, opereerde hij binnen de Standing Naval Force Channel (Stannavforchan) met Nederlandse, Britse en Duitse oorlogsschepen. Voor hij in maart 1992 stafchef van de zeemacht werd, is hij eerst op de hoofdkwartieren in Zeebrugge en Evere op verschillende echelons verder verantwoordelijk geweest voor marine-operaties.
MOMENT.
In die periode werd de Zinia bijna ononderbroken ingezet, ook buiten Stannavforchan : een jaar in het Midden-Oosten naar aanleiding van de Golf-oorlog en veertien maanden ter ondersteuning van de landmacht in Somalië. Intussen waren twee fregatten ter beschikking voor kontrole op het embargo ten overstaan van ex-Joegoslavië in de Adriatische zee. Divisie-admiraal Herteleer staat bij de zeemacht bekend als iemand die overal waar hij kwam, verbeteringen aanbracht. Eind van de jaren zeventig bedacht hij als bevelhebber van een hoogzeemijnenveger/jager nieuwe mijnenjachttaktieken door onder meer het gebruik van een Amerikaanse sonar te optimalizeren. Voor hij de internationaal vermaarde mine warfare simulator in de Belgisch-Nederlandse Mijnenbestrijdingsschool in Oostende liet installeren, werkte hij er als instrukteur zelf wargame-scenario’s uit om de leerlingen op reële oorlogssituaties voor te bereiden.
Herteleer streeft trouwens al lang naar meer samenwerking tussen de Nederlandse marine en de Belgische zeemacht. Van 1 januari 1996 af zal die almaar nauwere samenwerking resulteren in een fusie van de operationele staven en het opstarten van een geïntegreerd hoofdkwartier in Den Helder. Ook de lucht- en landstrijdkrachten groeien binnen de tien jaar oude maar onlangs aangeporde Groep Benelux toe naar gezamelijke opleidings-, aankoop- en operatieschema’s. Het leger van de toekomst is in de maak.
Als de regering eerstdaags de opvolger van chef-staf Charlier kiest, mag zij zich geen tweede keer vergissen. Die keuze is voor Defensie en Buitenlandse Zaken nooit zo belangrijk geweest.
Frank De Moor
Chef-staf José Charlier : omstreden van verscheiden kanten en om verschillende redenen.
Luitenant-generaal Guido Vanhecke : als stafchef van de luchtmacht een strijdlustig voorvechter van zijn strijdmacht.
Divisie-admiraal Willy Herteleer : de man van de Benelux-samenwerking en de Europese samenwerking binnen de Navo.
Luitenant-generaal Guy Mertens : geen internationale terreinervaring.
Luitenant-generaal Roger Maes : een man van logistiek en infrastruktuur.