‘Mensen worden vrij en met gelijke rechten geboren en blijven dat.’ Maximilien Robespierre probeerde de idealen van de Franse Revolutie in wetten om te zetten. Toen de democratie in een moordmachine veranderde, was hij mee verantwoordelijk. Fatale Zuiverheid, een nieuwe biografie door Ruth Scurr.

Aan de vooravond van zijn dertigste verjaardag, in de eerste meidagen van het jaar 1789, begaf de afgevaardigde van Arras in Artois zich per koets naar de vergadering van de Staten-Generaal in Versailles. Als advocaat aan het bisschoppelijk hof had hij een reputatie verworven van verdediger van ‘rechtvaardige zaken’. Als democraat wou hij voor de derde stand – 98 procent van de bevolking – mee het recht op een hoofdelijke stemming in de Staten-Generaal afdwingen. Tot dan toe werd per stand gestemd: de adel, de geestelijkheid en de rest. De rest verloor meestal met 2-1. Maximilien Robespierre liet niets aan het toeval over. Al het nodige voor de reis had hij in één koffer gepast: poeder en poederdoos voor zijn pruik, kleer- en schoenborstels, zes hemden, zes kragen, zes zakdoeken, drie paar kousen, twee paar reserveschoenen, een vest van satijn en één van fijn geschoren raz de saint-maur, drie broeken, een zwarte jas en zijn toga. En niet te vergeten: naald en draad, want hij naaide – het enige wat zijn moeder hem had kunnen leren voor ze in de loop van zijn zesde levensjaar stierf. Tijdgenoten viel zijn verzorgde uiterlijk op, zijn hemelsblauwe jas en zijden kousen. De nieuwe Robespierre-biografie (De Bezige Bij) van Ruth Scurr heeft aandacht voor alledaagse details, voor nevenpersonages en context. Haar scherpe ontleding van de historisch-politieke kern weet ze levendig te omkleden.

Het ging allemaal veel sneller dan verwacht. Die lente van 1789 liet de derde stand niet op zijn kop zitten, nam zelf het initiatief in handen en zette adel en geestelijkheid buitenspel. In de door hen opgerichte Nationale Vergadering werd voortaan hoofdelijk gestemd door alle vertegenwoordigers van de derde stand, aangevuld met enkele edelen en priesters die eieren voor hun geld hadden gekozen – de dissidente graaf Mirabeau (Honoré de Riqueti) en abbé Emmanuel Sieyès eisten zelfs met succes een hoofdrol op. Koning Lodewijk XVI, en met hem het hele ancien régime, was op achtervolgen aangewezen. Het parlement, van Versailles naar Parijs verhuisd, was de speeltuin van de advocaten. Hun retorische talenten en wettenkennis rendeerden volop. Een gouden tijd ook voor oproerige journalisten en revolutionaire kunstenaars. Zowel Jean-Paul Marat van het krantje L’Ami du Peuple als Jacques-Louis David, schilder van La Mort de Marat, stelde zich verkiesbaar. Verslaggevers vonden Robespierre aanvankelijk vrij onopvallend, het duurde een tijd eer ze zijn naam correct konden spellen. Met zwakke ogen turend door een groen brilletje, eerder traag en wijdlopig in zijn spreken, ging hij wat aarzelend van start. Maar weldra kreeg hij een boost van de prille parlementaire euforie, en wierp zich dan met kracht op als superdemocraat. Hij nam het consequent op voor de armsten in de maatschappij en noemde hun eisen rechtmatig. De invloed van de ideeën van zijn lievelingsfilosoof, Jean-Jacques Rousseau, liet zich al gelden: macht corrumpeert, wie in machtsposities komt, verliest het algemeen belang uit het oog en stelt zich boven het volk.

Op straat werd de toon aangegeven door een snel bijeengeschaard volksleger, dat op 14 juli de gehate staatsgevangenis de Bastille innam. Afgezien van de lynchpartijtjes waarmee ze gepaard ging, een veeleer symbolische daad, want er zat maar anderhalve man en een paardenkop meer opgesloten. De kleurrijkste, markies Donatien de Sade, was drie dagen tevoren overgeplaatst, ‘nadat hij zijn trechter voor urine en uitwerpselen had gebruikt om voorbijgangers lastig te vallen met vlammende revolutionaire aankondigingen’. Enkele dagen later reed de Nationale Vergadering het ancien régime klem met een reeks nieuwe wetten: fiscale en eigendomsrechtelijke privileges van adel en Kerk gingen voor de bijl, openbare ambten en private belangen werden strikt gescheiden, de bureaucratische nepparlementen afgeschaft. Graaf Mirabeau wist niet waar hij het had: ‘Dit is echt typerend voor de Fransen, ze discussiëren drie maanden over lettergrepen, en dan zetten ze in één nacht het hele eerbiedwaardige bouwwerk van de monarchie op zijn kop.’

DE ONKREUKBARE

Maximilien Robespierre ging ongestoord verder op zijn elan. Om zijn ‘combinatie van kracht en kwetsbaarheid, ambitie en scrupules, compassie en verfijning’ viel hij zeer bij vrouwen in de smaak, hoewel hij mooi van ze afbleef. Pierre Villiers, naar eigen zeggen enkele maanden secretaris van Robespierre, beschrijft hoe hij zijn kortstondige maîtresse op een dag brutaal de toegang tot zijn huis ontzegde. Even later trok hij in bij het gezin van meubelmaker Maurice Duplay in de rue Saint-Honoré, waar hij tot aan zijn dood twee kamers bewoonde. De dochters legden hem en zijn hond Brount in de watten. De oudste, Eléonore, ging door voor zijn verloofde. Maar veel tijd voor de liefde nam hij niet, zoals hij zijn dagen en halve nachten besteedde aan het schrijven van pamfletten en redevoeringen, het bijwonen van de vergaderingen in het parlement en weldra ook in het Genootschap van de vrienden van de grondwet, beter bekend als de jakobijnen. Overigens had hij inmiddels een reputatie van onkreukbaarheid te verdedigen. L’Incorruptible voerde in alle opzichten de deugdzaamheid in het vaandel, een eigenschap die Ruth Scurr ‘fataal’ noemt omdat ze hem er – in de jaren dat de Revolutie onder zware druk kwam – toe bracht om mensen op hun hele karakter en houding te beoordelen, in plaats van op strafbare feiten. In een context waarin de onverenigbaarheid werd vastgesteld tussen de gerechtigheid van de rechtbanken en die van het volk (‘Burgers, willen jullie een revolutie zonder revolutie?’ had hij uitgeroepen) leidde dat regelrecht tot het veroordelen en terechtstellen van onschuldigen onder de Terreur – niet alleen van verklaarde contrarevolutionairen of ‘vijanden van het volk’. De Revolutionaire Tribunalen vonnisten, maar volgens een logica die in ruime mate door mensen als Robespierre en Georges Danton uitgetekend was.

Onder de tijdgenoten maakte markies Nicolas de Condorcet, die de zachte of ‘girondijnse’ zijde van de Revolutie had gekozen, al een pertinente analyse van de Onkreukbare: ‘Robespierre predikt, Robespierre vermaant, hij is woedend, ernstig, melancholiek, verrukt – allemaal heel koeltjes. Zijn gedachten verlopen regelmatig, zijn gewoonten zijn regelmatig. Hij gaat tekeer tegen de rijken en de groten, hij leeft op nagenoeg niets, hij heeft geen behoeften. Hij heeft slechts een missie – om te spreken, en hij spreekt zonder ophouden. Hij creeert volgelingen (®…) hij spreekt over God en de Voorzienigheid, hij noemt zich de vriend van de nederigen en de zwakken. Hij wordt gevolgd door vrouwen en de armen van geest, hij neemt hun verering met een ernstig gezicht in ontvangst (…) hij is een priester; en hij zal nooit iets anders zijn dan een priester.’

Robespierre legde respect aan de dag voor het christendom. Zijn hele opleiding had hij doorlopen aan het Parijse college Louis-le-Grand, na de verwijdering van de jezuïeten nog altijd geleid door religieuzen, samenwerkend met de Universiteit van Parijs. De Onkreukbare had het christendom leren kennen als de godsdienst van de armen en de zuiveren van hart. ‘Verkoop alles en geef de opbrengst aan de armen, was het advies van Jezus Christus aan zijn volgelingen, en Robespierre sprak het hem na in de constitutionele debatten van de Nationale Vergadering’, schrijft Ruth Scurr. Tegenover de Kerk stelde hij zich principieel op. Haar eigendommen behoorden toe aan het volk en moesten in beslag worden genomen. Vanaf 1790 verdedigde hij de nieuwe ‘burgerlijke grondwet voor de geestelijkheid’. Elke priester is een openbaar functionaris die het algemeen nut behartigt: de instandhouding van de algemene verering. Hij wordt verkozen door het volk en betaald door de staat. De verhouding tussen de Revolutie en de paus van Rome werd er niet bepaald hartelijker door.

Een beetje tot verbazing van de atheïsten in zijn eigen Jakobijnenclub, geloofde hij rotsvast in de goddelijke voorzienigheid. Toen keizer Leopold II van Oostenrijk, die dreigde Frankrijk binnen te vallen, onverwacht overleed, dankte Robespierre de hemel. En in 1794, het jaar II volgens de nieuwe revolutionaire kalender, beleefde hij ‘de gelukkigste dag van zijn leven’, tijdens de luisterrijke viering, de rituelen en optochten in het teken van het Feest van het Opperwezen. Zoals Voltaire, filosoof van de verlichting, geloofde hij in het hoog gegrepen menselijke concept dat een grote bouwmeester aan de oorsprong van alles ligt. En hij legde zijn eigen accent: ‘Het concept van een Groot Wezen dat over onderdrukte onschuld waakt en succesvolle misdaad bestraft, is door en door democratisch…’, liet hij de jakobijnen weten.

SANSCULOTTEN

Het was Robespierre die afdwong dat de verkozenen van de eerste Nationale Vergadering zich na het parlementaire reces niet verkiesbaar konden stellen voor de volgende, die voortaan de Nationale Conventie zou heten. Zelf had hij een baantje als openbaar aanklager op het oog. Moeilijk te bepalen waar zijn voortreffelijke democratische ingesteldheid eindigde, en zijn dictatoriale keuzes begonnen. Dat komt vooreerst omdat er een revolutie nodig was om ook maar de meest elementaire democratische principes ingang te doen vinden. De revolutie werd constant gevoed door een klimaat van opstandigheid onder het volk, als gevolg van de economische crisis en de hongersnood. Het volksgeweld was een mes dat aan twee kanten sneed: goed om het ancien régime te doen vallen, maar op elk ogenblik in staat om in chaos en anarchie om te slaan. Radicale leiders wisten het volk te organiseren zodat het de Revolutie gewapenderhand tegen haar binnenlandse en buitenlandse vijanden ging verdedigen – we denken aan de befaamde sansculotten met hun gevaarlijke pieken. Dat het volkse aanvoelen van gerechtigheid niet meteen tot de meest verfijnde rechtspraak noch tot vreedzaam handelen leidde, lijken ze op de koop toe te hebben genomen, als ze er al niet bewust hun macht aan ontleenden.

Lange tijd verzette Robespierre zich, tegen vele medestanders en de publieke opinie in, tegen elke oorlog. Die kon de Revolutie slechts schade toebrengen. Ruth Scurr: ‘Als Frankrijk verloor, zouden de buitenlandse vijanden de Revolutie de kop indrukken en weer een despotische regeringsvorm instellen die hun eigen belangen diende. Maar als Frankrijk won, zouden volgens Robespierre de binnenlandse vijanden in een verbond met de koning en de zegevierende generaals waarschijnlijk ook wel een einde aan de Revolutie maken.’ De ommezwaai van de Onkreukbare naar de hartstochtelijke verdediging van een oorlog ter vrijwaring van vrijheid en democratie – in tegenstelling tot een ‘oorlog als gevolg van intriges of ambities’ – kwam dicht in de buurt van het toegeven van een inschattingsfout. Zaak is dat hij de legitimiteit van zijn handelen volledig ontleende aan het welslagen van de Revolutie, en uitkwam bij de bekende stelling dat het doel de middelen wettigt. Verheven doeleinden, bloedige middelen, zoals weldra zou blijken. Voor een erkend tegenstander van de doodstraf, een hele stap.

De permanente dreiging van een contrarevolutie was anders reëel genoeg. Terwijl Parijs radicaliseerde in een sterke Commune, braken in de provincie geregeld opstanden tegen de Revolutie uit. Robespierre, die zich in de eerste fase van de Revolutie voor een constitutionele monarchie had uitgesproken, schaarde zich uiteindelijk achter de oprichting van de republiek. Dat kwam zo. Lodewijk XVI, niet tevreden met zijn beperkte rol, en tegen zijn zin overgebracht van Versailles naar het kleinere paleis van de Tuilerieën in Parijs, was al eens op initiatief van koningin Marie-Antoinette in een groteske vermomming op de vlucht geslagen en ontmaskerd in Varennes. Onder spot en hoon teruggebracht naar Parijs, had hij eerst de grondwet onderscheven alvorens opnieuw met de vijanden van Frankrijk onder één hoedje te spelen in een poging om de Revolutie de nek om te wringen. De Nationale Vergadering berechtte hem en veroordeelde hem tot de guillotine, de handige machine van Joseph-Ignace Guillotin. Deze Parijse arts en filantroop had zijn praktische geest al eerder gedemonstreerd door het concept van de halfronde vergaderzaal te introduceren voor de Nationale Vergadering. En hij was de afgevaardigden persoonlijk komen overtuigen van de deugdelijkheid van zijn terechtstellingsinstrument: ‘In een oogwenk laat ik uw hoofd rollen zonder dat u er iets van voelt.’ Meer dan zestienduizend snelle en pijnloze onthoofdingen hielpen de Revolutie niet om overeind te blijven. De maanden van gevangenschap in de Temple bracht de koning door met het lezen van 250 boeken en het vertalen van Horace Walpoles Historical Doubts on the Life and Reign of King Richard III. De trompetten die het einde van de monarchie en het begin van de republiek aankondigden, haalden hem niet uit zijn concentratie.

ONDER HET MES

Het ergste waren de vijanden, vermomd als voortreffelijke patriotten: de verschrikkelijkste obsessie van Robespierre. Beroemd werden zijn woorden: ‘Kijk om u heen; deel mijn vrees en bedenk dat iedereen nu hetzelfde masker van het patriottisme draagt.’ Generaal Lafayette (Gilbert du Montier), die aan het hoofd van de Nationale Garde aanvankelijk het kamp van de Revolutie had gekozen, pacteerde ten slotte met de vijand en was het land uitgevlucht. Papieren werden gevonden waaruit bleek dat de inmiddels aan verschrikkelijke ziektes overleden Mirabeau tijdens zijn voorzitterschap van de Nationale Vergadering betaald was om de belangen van de monarchie te verdedigen. In de aanloop naar en tijdens de Terreur rekenden de jakobijnen niet alleen af met complotterende edellieden of geestelijken. Ook in de rangen van de derde stand werd aardig gewied. Eerst kwamen hun voornaamste politieke tegenstanders in de Nationale Conventie aan de beurt: de girondins, gewonnen voor een federale staatsvorm en een vrijemarkteconomie, hadden opstanden georganiseerd en moesten onder het mes.

Ten slotte rekenden de jakobijnen af met hun beste vrienden: onder impuls van Robespierre werd het proces gemaakt van de hébertisten vanwege hun keuze voor extreem geweld, en vervolgens van de dantonisten, die een grotere clementie van de Revolutie eisten. Georges Danton, quasi de uitvinder van de eerste Revolutionaire Tribunalen, later voorstander van de afschaffing ervan, werd er nu zelf het slachtoffer van. Verschillende beproefde revolutionairen begonnen te vrezen dat ze weldra zelf aan de beurt zouden zijn en voorkwamen het ergste. Ze hadden weinig moeite om de Nationale Conventie te overtuigen om te stemmen voor de arrestatie van Robespierre en zijn laatste volgelingen, van wie Louis Saint-Just wel de rechtlijnigste was. De kreet ‘Weg met de Tiran’, maakte zijn laatste redevoering onmogelijk. Maar de gevangenissen waar de mannen aanvankelijk naartoe werden gebracht, weigerden hen op te nemen. Ze konden ontsnappen en verschansten zich in een kamer in het Hôtel de Ville. Robespierre kreeg een revolver toegespeeld waarmee hij hoogstwaarschijnlijk zelf zijn kaakbeen stukschoot in een poging tot zelfmoord. Toen hij de volgende dag naar de guillotine werd gebracht, vond de beul dat het verband rond zijn kaak in de weg zat. De Onkreukbare beëindigde zijn leven met een verschrikkelijke schreeuw. De dag was 28 juli 1794, of 10 thermidor van het jaar II volgens de revolutionaire kalender.

DOOR JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content