Twee weken geleden werd Samuel, kopstuk van de New Jacks, ten grave gedragen. Afrikaanse groepen vormen de harde kern van de jeugdbendes in Brussel. Maar commissaris Herzeele, die een uniek project in de zwarte wijk Matonge leidt, gelooft in het succes van dialoog en samenwerking.
Een regenvlaag heeft de laatste hitte uit de straten van Matonge weggespoeld. Tropische vruchten en groenten, exotische geuren en kleuren, Afrikaanse muziek – de Congolese wijk in Brussel lijkt weer te bruisen van het leven. In de Lang Levenstraat, die bij mooi weer één groot terras is, worden de banken naar buiten gesleurd en sjotten enkele zwarte jongens een colablikje in een denkbeeldige goal. De Elsense galerij, het kloppend hart van de buurt, twijfelt nog tussen verder verval en heropleving. De kapsalons en telefoonwinkels zijn druk beklant, maar andere panden staan leeg, sommige winkelramen zitten vol barsten, de vloertegels zijn versleten en de hoeken liggen vol vuilnis. Een politieagente van Congolese origine patrouilleert door de gangen. Maar van de jeugdbendes, die hier vroeger de wet stelden en de handelaars afpersten, is geen spoor meer te bekennen.
Wel gonst het van de geruchten over de moord op de 23-jarige Samuel Nany, die jarenlang een van de kopstukken was van de beruchte New Jacks. Hij werd eind augustus doodgestoken door zijn Congolese ex-vriendin, tevens moeder van zijn twee kinderen. Toen hij een paar jaar geleden in de gevangenis verdween, papte zijn vriendin aan met iemand van de concurrerende jeugdbende Black Demolition, waarbij ook haar broer actief was. (‘Junior le Terrible’) Dat leidde na Samuels vrijlating tot zoveel rivaliteit dat hij zelf klacht ging indienen tegen enkele leden van Black Demolition wegens doodsbedreigingen. Een paar weken geleden liep een vechtpartij met zijn ex-vriendin noodlottig af. Voor de begrafenis in Anderlecht trommelde de politie wel vijftig manschappen op. ‘Belachelijk’, zegt bendelid Eric. ‘De politie wou het weer graag opkloppen tot een bendeoorlog. Terwijl het om een uit de hand gelopen huiselijke ruzie ging.’
DE COMMISSARIS VAN MATONGE
Commissaris Jean-Louis Herzeele, die net een jaar geleden een ‘preventie-antenne’ in de Elsense galerij opende, geeft grif toe dat het beeld van jeugdbendes in politierapporten soms erg overtrokken is, ‘omdat alles slechts door één bril wordt bekeken – er is hier nog lang geen sprake van Amerikaanse toestanden, tot spijt van de pers misschien’. Tijdens een rondleiding kent de populaire commissaris met de onafscheidelijke hoed geen moment rust. Hij moet tientallen zwarte handen schudden, Congolese matrones respectvol kussen, minutenlange palavers voeren, en kip moambe gaan eten met de Bayaya’s, de ‘oudere broers’ van Matonge. Die laatsten heeft hij vorig jaar zelf helpen bijeenbrengen in een vzw Observatorium Bayaya. Zij praten met de rondhangende jongeren, organiseren sport- en muziekactiviteiten, bemiddelen in conflicten, kortom: zij proberen hen ‘op het rechte pad’ te houden. ‘Allemaal gratis, want subsidies krijgen wij niet’, klaagt ex-bokser Jimmy.
Hij krijgt van commissaris Herzeele de belofte dat hij bij zijn chefs zijn best zal doen om geld van de politiezone Brussel-Hoofdstad-Elsene in de preventieve werking van de Bayaya’s te pompen. ‘Dat zou een initiatief zonder voorgaande zijn. Maar het geld zou renderen. Weet je, er wordt hier nog regelmatig een razzia gehouden om het onveiligheidsgevoel te verminderen. Elke razzia kost 10.000 euro. Als je nog maar het geld van één razzia aan de Bayaya’s geeft, behaal je misschien veel meer effect.’ De commissaris zweert dat hij met zijn unieke proefproject de internationaal bekende en beruchte buurt in vijf jaar kan doen herleven. Dat zijn wijkagent nu al in uniform ongestoord door de Elsense galerij kan patrouilleren, was twee jaar geleden nog ondenkbaar. Herzeele is niet weinig trots dat hij in korte tijd de straten ‘heroverd’ heeft, maar niet met de matrak, maar met dialoog. Hij spreekt enkele woorden Lingala en is al naar Kinshasa gereisd, want hij ziet het als de uitdaging van z’n leven om van Matonge een ‘bloeiend kruispunt van culturen’ te maken.
De Afrikaanse wijk aan de kleine ring, op vijf minuten wandelen van de Brusselse grote markt, ontstond in de jaren zestig na de onafhankelijkheid van Congo en als gevolg van de eerste immigratie van Congolezen in België. Toen kon je in Le Soir nog lezen: ‘ Gisteren wandelden rond de middag aan de Naamsepoort, in de gietende regen, twee mooie negers. Zij schenen hun grote regenwoud niet te missen en geleken met hun strohoeden en witte schoenen op vissen in een bokaal.‘ De buurt groeide uit tot een pleisterplaats voor studenten en diplomaten wegens de nabijheid van het Maison Africaine, de ambassade en de ULB-universiteit. Een bloeiende wijk met restaurants, reiskantoren en importzaken voor typisch Afrikaanse producten. Een eerste klap was echter toen president Mobutu in 1982 abrupt het stelsel van de studiebeurzen stopzette. Vanaf het einde van de jaren tachtig, en vooral in de jaren negentig, werd de buurt een magneet voor duizenden vluchtelingen en illegalen. Matonge verpauperde en verloederde zienderogen.
De politieke, economische en militaire chaos in Midden-Afrika had een onmiskenbare weerslag in het Brusselse Matonge. Commissaris Herzeele: ‘Wij schatten dat er nu 25.000 legale Congolezen in ons land zijn, en nog eens evenveel zonder papieren. Men heeft jarenlang niets gedaan voor die gemeenschap: geen integratiebeleid, geen huisvestingsbeleid, geen jongerenbegeleiding. En de politie kwam alleen nog enkele keren per jaar in Matonge om met de matrak om zich heen te slaan. De wijk was opgegeven en aan zijn lot overgelaten. Er kwam een jonge, ontwortelde generatie, die geen werk en geen geld had, en voor wie criminaliteit de enige uitweg leek. Matonge werd een heksenketel waar rivaliserende jeugdbendes om het territorium vochten en de drugshandel welig tierde. Het was hier levensgevaarlijk, een dodengang. Een zone buiten de wet in feite. Dat alles leidde uiteindelijk tot de rellen van 2001, die drie dagen duurden. Dat was hier nog nooit gezien. Van onze eigen Congolezen! Maar men had het móéten voorzien.’
GANGSTA RAPPERS
De Brusselse politie-inspecteur Maurice ‘Momo’ Nlandu, die zelf Congolese wortels heeft, is het best geplaatst om het fenomeen van de Afrikaanse jeugdbendes te belichten. Terwijl de Congolese studenten van de jaren zestig zich nog spiegelden aan de welvarende blanken (de evolués), spiegelden de gemarginaliseerde en vaak illegale jongeren van de jaren negentig zich aan de zwarte gangsta rappers van New York. Volgens Maurice Nlandu begon het hier allemaal met een muziekgroep, de Original Black Rappers, die later overging in de New Jacks, een groep die verwant was met de beruchte Parijse Zulu’s die ook als rappers begonnen waren. Midden jaren negentig bezondigden de New Jacks zich al aan diefstallen, afpersingen (‘ik zal de New Jacks eens sturen’ werd een courante bedreiging) en sporadische groepsverkrachtingen van Afrikaanse meisjes die met hen meegegaan waren. Maar de volgende jaren belandden de meeste New Jacks achter tralies.
Tijdens hun gevangenschap werd het terrein ingenomen door andere jongeren. De gevaarlijkste jeugdbendes, naast de oudere New Jacks, werden Black Demolition en Black Wolves (samen goed voor een vijftigtal vaste leden), naast nog een tiental andere kleinere bendes. Vooral Black Demolition haalde het laken naar zich toe, won de strijd om het territorium van Matonge – met als uitvalsbasis de Elsense galerij, die een vrijhaven voor drugshandel werd – en breidde z’n terrein nog uit naar andere gemeentes en tot in het centrum van Brussel, al dan niet in alliantie met bevriende groepjes. Regelmatig werden bendeoorlogjes uitgevochten en volgden bloederige afrekeningen. De criminele feiten evolueerden van winkelinbraken en gewelddadige handtasdiefstallen tot gewapende overvallen, carjackings en ramkraken. Maurice Nlandu: ‘Maar georganiseerde misdaad zou ik het niet noemen. Het gebeurt nog vrij amateuristisch en met veel improvisatie. Ik denk dat we het fenomeen beheersen. Van Black Demolition hebben we al 24 leden opgepakt.’
Volgens hem gaat het vaak minder om het delict zelf dan om het lef waarmee men het uitvoert. Hoe meer durf, hoe meer status en respect men in de bende verwerft. De jongens willen vooral tot een groep behoren, en in die zin vervangt de bende de familie, die soms niet meer naar hen omkijkt. Verontrustend is dat men zo snel afglijdt – van schoolverzuim tot zware misdaad in enkele weken tijd – en dat het recidivisme bij de harde kern zo hoog ligt. Die harde kern bestaat volgens Maurice Nlandu uit 200 à 250 Afrikanen, niet alleen uit Brussel, maar ook uit Charleroi, Luik, Namen, tot Frankrijk en Nederland toe – want de bendes van Matonge zijn uitgezwermd. De meesten zijn Congolezen, aangevuld met Rwandezen, Angolezen en anderen. De cijfers zijn wel omstreden, want volgens federale politiebronnen zouden er liefst 500 tot 700 bendeleden van Congolese origine zijn. En in de door het Brusselse parket gecontroleerde databank zitten er op dit moment 180 jongeren (vanaf 13 jaar) met het ‘stadsbende-statuut’. Maar dat statuut verliezen ze al snel als ze zes maanden niet op nieuwe feiten zijn betrapt.
Jeugdmagistraat Van Leeuw: ‘Volgens onze strenge criteria zijn er in Brussel een tiental echte jeugdbendes, waarvan een vijftal Afrikaanse. Die bendes gebruiken soms minderjarigen voor diefstallen of afrekeningen, omdat die weinig straf riskeren. Soms gaat het om zeer ernstige feiten. De Black Wolves bijvoorbeeld waren gespecialiseerd in gewapende overvallen op apotheken; anderen leggen zich nu toe op ramkraken. Een aantal is erg gewelddadig. Sommige jongeren zijn in Afrika nog kindsoldaat geweest en hebben gruwelijke dingen meegemaakt, waardoor ze alle normbesef of remmingen verloren zijn. Dan weegt een overval al niet meer zo zwaar. Ik heb al een tiental kindsoldaten verhoord. Een van hen had tijdens de genocide in Rwanda gevochten, daarna de kampen in Tanzania en Congo overleefd, en die is hier aangehouden wegens moord op een lid van een rivaliserende bende. Maar we mogen het fenomeen ook niet veralgemenen en overdrijven, en we mogen niet vergeten dat de Afrikaanse inwoners zelf niet alleen de eerste slachtoffers zijn, maar ook de eersten om er iets aan te doen.’
EEN FATALE VERGISSING
Er zijn inderdaad heel wat initiatieven van Afrikaanse ouders gekomen om iets voor de jongeren te doen, gaande van zangkoren tot religieuze groepen en culturele bemiddelaars. Een sterke impuls kwam er toen in 2001 hevige rellen uitbraken nadat drugsdealer Monga Fololo door een agent door het hart geschoten was. Daarop werd beslist om in de politiezone Brussel-Hoofdstad-Elsene de cel Matonge op te richten. Commissaris Herzeele: ‘Het politiebeleid werd over een totaal andere boeg gegooid. Na jaren van verwaarlozing en harde optredens wilden wij van de gelegenheid gebruik maken om het concept nabijheidspolitie uit te proberen. Of power-sharing, zoals ik het noem. Aanwezig zijn op het terrein en actief samenwerken met de burgers. Dat vergde een enorme mentaliteitswijziging in het korps. Ik vond in het begin amper vier vrijwilligers. Wij werden door de andere agenten als de broekafdoeners bekeken. Nu is dat omgeslagen. Maar Matonge werd ook voor mij een totaal nieuwe ervaring. Het was een nieuwe wereld die voor mij openging.’
Nu huist commissaris Herzeele met een vijftiental manschappen in een gewone burgerwoning, om de drempel zo laag mogelijk te houden. De agenten hebben cursussen gevolgd om de Afrikaanse cultuur én de drugsproblematiek te leren kennen. Herzeele: ‘Wij willen rekening houden met de Afrikaanse mentaliteit. Het is niet omdat een Afrikaan luid spreekt dat hij kwaad is. Dergelijke verschillen moet je kennen.’ Het eerste jaar heeft de cel Matonge nodig gehad om een vertrouwensklimaat te scheppen. Uiteraard was het niet meteen gedaan met de criminaliteit. Vorig jaar waren er nog verscheidene zware incidenten. Er was een schietpartij in de Nieuwstraat tussen een lid van de New Jacks en een groep van Black Demolition, waarbij ook een aantal onschuldige voorbijgangers en toeristen werden geraakt. En er was de moord op klaarlichte dag op de 26-jarige student Patrick Djunga. Hij werd in de Elsense galerij met messteken afgemaakt door drie jongeren van Black Demolition, die dachten dat hij een spion van een andere bende was. Een fatale vergissing.
Na de moord op Patrick werd in september vorig jaar een bijkantoor in de galerij geopend waar overdag altijd een agent aanwezig is; vier moderne camera’s houden iedereen in de gaten; en om 22 uur ’s avonds wordt de galerij met een stalen hek afgesloten, ook al betekent dat inkomensverlies voor de caféhouders. Herzeele: ‘Wij hebben de handelaars geholpen om een vereniging als gesprekspartner op te richten. Vroeger kregen wij hier nog kokosnoten naar ons hoofd geslingerd, maar nu helpen ze ons. En dat levert resultaten op. De criminaliteit is in Matonge in één jaar met 25 procent gedaald. In de Elsense galerij werden in 2001 nog 122 criminele feiten gemeld; in 2002 nog 47, en dit jaar amper zes tot nu toe.’ Net vandaag heeft hij, met behulp van de camera’s, wel een handel in valse paspoorten in een kapsalon ontdekt én opgerold. Commissaris Herzeele: ‘Maar ik maak me geen illusies. We hebben de criminaliteit niet opgelost. De jeugdbendes hebben zich naar andere gemeenten verplaatst.’ Maar Matonge haalt intussen opgelucht adem.
DUBBEL GEVISEERD
Dat is niet het geval voor de Afrikaanse jongens, met wie wij in een pand aan de drukke Waversesteenweg afspreken, en die nauw aanleunen bij de zwarte jeugdbendes. Eric en zijn maten klinken vol wrok en haat: ‘Een bende is een groot woord dat de autoriteiten goed uitkomt om ons te veroordelen en des te zwaarder te straffen. Wij zijn gewoon vrienden die voor elkaar klaar staan. Maar wij rebelleren tegen de Belgische staat, omdat die niets voor ons doet. Zelfs wie vier diploma’s heeft, is in het beste geval nog maar goed om jullie toiletten te poetsen. Bijna niemand heeft werk. Als je werk gaat vragen, kan je nog beter een been missen dan zwart te zijn. En zeker Congolezen worden dubbel geviseerd, dat is nog een koloniale erfenis. De Marokkanen en Turken schopten vroeger al keet en hebben jeugdhuizen en andere voorzieningen gekregen. Wij niets. Want die brave Congolezen, dat is toch geen probleem? Dus zullen wij nu ook eens keet schoppen. Wij willen hetzelfde als de anderen. En wat wij niet krijgen, zullen wij pakken…’
De weelderige matrone Bernadette Mwadi klinkt afgemeten als ze in het metrostation Madou een van die jongens toespreekt. ‘Stop toch met die domheden en maak eindelijk je laatste jaar mechanica af.’ De jongen kijkt naar zijn voeten, bedankt haar voor haar raad, en slentert weg. ‘Sommigen zijn verloren, maar anderen kan je nog recupereren’, zegt ze daarna. ‘Ze hebben geen respect meer voor de politie of voor de staat, maar wel voor een Afrikaanse moeder.’ Samen met vijftien andere moeders doet zij de ronde van de metrostations om jongeren aan te spreken. Maar met haar vereniging Carrefour des Jeunes Africains organiseert ze ook cursussen voor juristen, agenten en sociaal assistenten. Ze heeft een groezelig lokaal in het metrostation Madou gekregen, maar verder klaagt ook zij, net als de Bayaya’s of ‘oudere broers’, over de politieke onwil om hen te ondersteunen. Tijdens een recente missie in Kinshasa heeft ze de Congolese regering opgeroepen geen jongeren naar België meer te laten komen, ‘want die eindigen toch maar in de goot’.
De commissaris van Matonge neemt z’n hoed af voor de projecten die de Congolezen zelf opzetten. ‘Het is onze politieke overheid die op de rem staat en de problemen slecht ingeschat heeft’, zegt Herzeele. ‘En het fenomeen van de Afrikaanse jeugdbendes is daar het antwoord op geweest.’
Chris De Stoop
‘Die kindsoldaten hebben gruwelijke dingen meegemaakt. Dan weegt een overval al niet meer zo zwaar.’
‘Belachelijk’, zegt New Jack-bendelid Eric. ‘De politie wil het zo graag weer opkloppen tot een bendeoorlog.’