‘Ik vind dat er te weinig zeurpieten zijn in de wereld.’ GAL over het jaar vier en de rest van zijn leven.
‘Het mooiste’, mijmert hij, ‘is als mensen zeggen: “Ge hebt dat goed gezien“.’ 2004 was een jaar als geen ander voor GAL, né Gerard Alsteens. Het was het jaar waarin hij zijn ouders verloor. En zijn goed oog. Het was 17 januari 2004. Alles werd wazig, plots. ‘Ik dacht: er zit wat vet op mijn oog. Ik wreef, maar het ging niet weg. Ik ging slapen. De volgende dag kon ik niets meer: niet meer lezen, niet meer tekenen… De dokter zei: “Er is een klontertje in een ader gesprongen. Het zit vast op het brandpunt van je oog.” Een oogembolie. Alles hebben ze geprobeerd. Drie dagen heb ik in het caisson gezeten . Zoals een diepzeeduiker die te lang té diep in zee gezeten heeft, en te vlug naar boven is gekomen. Veel haalde het niet uit. “Gerard”, zei de dokter, “wen eraan, vanaf nu ben je een gezonde gehandicapte”.’
Maar dat wennen: dat lukte toch niet. ‘Ik zat in de zetel, te wachten tot ik weer in slaap viel. Maar mijn handen jeukten.’ Hij ging pingpongen om beelden te sprokkelen. En hij leerde nieuwe technieken kennen. ‘Een toestel dat uit twee camera’s bestaat: de ene filmt een tekening of foto die ik wil bekijken, de andere staat op mijn tekenblad gericht en zorgt ervoor dat ik zie wat ik teken.’ Hij vertelt het enthousiast. De trots van een ambachtsman die over zijn materiaal praat.
Het plan was: aan de hand van een paar GAL-beelden het voorbijgeroetsjte jaar overlopen. Wat hij erin gezien had. Afgeven op die praatjesmakers die 2004 verminkt hadden. Maar voor we het wisten zaten we vooral in GAL’s beïnvloedingen te kuieren.
‘Het was een jaar vol nostalgie’, zegt de tekenaar.
‘Het is vreemd. Ik ben veertig jaar bezig met de actualiteit. En nog nooit heb ik zo veel behoefte gehad om mijn zielenroerselen op papier te zetten. Nog nooit heb ik zo veel zelfportretten gemaakt. Dit is er één naar aanleiding van de dood van Henri-Cartier Bresson. Nostalgie, natuurlijk. Hij was dé fotograaf uit mijn jonge jaren. Ik was zwaar onder de indruk van zijn beelden. Hij was de ziener. Hij kon in één snapshot , één beeld vatten wat moest gevat worden. Ik weet wel: misschien maakte hij eerst honderd foto’s die nergens op leken, maar toch….
‘Ik was op slag verliefd op hét beeld. Als kleine jongen ging ik samen met Edgar, mijn tweelingbroer, naar het tarmac op Zaventem. De vader van een vriend van ons was er hoofddouanier. Stiekem konden we op de lege vliegtuigen de kranten en magazines uit de hele wereld meejatten. Niet dat we er veel van begrepen… maar die beelden. Ik gaf mijn ogen de kost. Ik wou mijn ideeën op papier tekenen, beelden maken.
‘Er zat een Franstalige jongen op mijn school. Hij zei: “Als je naar Sint-Lukas gaat, heb je op de Rue Neuve aan elke vinger een lief. ” Hoe al die meisjes op de Rue Neuve zouden weten dat ik op Sint-Lukas studeerde, was mij wel niet helemaal duidelijk. (lacht) Maar het verlangen was gewekt: ik wou naar Sint-Lukas. Mijn ouders zagen dat natuurlijk niet zitten. Sint-Lukas was voor hen een oord van verderf. Ze waren kinderen van hun tijd: conservatief, katholiek, behoudsgezind… Uiteindelijk gingen ze akkoord. Op één voorwaarde: ik moest goede punten halen en publiciteit studeren. Dat was een vak, daar kon je je brood mee verdienen. Ik denk dat ze nog een keer zijn komen kijken, maar vrees dat ze er niet veel van begrepen. In Sint-Lukas, tussen al die studenten en leermeesters, kreeg ik mijn tweede opvoeding. De wereld barstte open.
‘Ik leerde er beelden maken. Mijn beelden. Later besefte ik dat dat helemaal niet zo vanzelfsprekend was. Buitenlandse collega’s zeiden mij vaak: als je zoiets in ons land zou tekenen, ben je dood. Zelfs in Nederland kon je een proces krijgen voor smaad als je een bevriend staatshoofd beledigde. De studenten riepen “Johnson-Molenaar” in plaats van “Johnson-Moordenaar”. (lacht)
‘Na al die jaren ben ik nog altijd smoorverliefd op hét beeld. Ik denk dat ik een van de weinige perstekenaars ben die nooit tekst gebruikt. Alleen bij hoge uitzondering schrijf ik er iets bij. Het staat dan meestal vol fouten – ik let daar niet op. Ze moeten maar kijken.’
Hij morrelt wat in zijn kop koffie. Hij wil nog iets kwijt over die traan op het zelfportret. ‘Mijn ouders zijn gestorven dit jaar. Twee weken voor zijn dood is vader nog geïnterviewd door Canvas. Ze vroegen hem: “Wat vind je nu van de beelden van je zoon?” Bwah, hij vond het niet slecht. Maar ik denk niet dat hij ooit toegegeven zou hebben dat hij best wel trots was op zijn zoon. (zwijgt) Ik ben vader en moeder nog altijd dankbaar dat ze mij ooit hebben laten gaan.’
***
Over naar de eerste GAL van 2004. Een atypische GAL: hij hakt niet in op de actualiteit. Een hommage aan een oude liefde?
‘Mja. Ik ben een paar keer in Cuba geweest voor een groepstentoonstelling. Ik hou van dat communistische surrealisme, van een land dat zulke beelden kan voortbrengen. (kijkt naar de tekening) Ik vind het trouwens wel een typische GAL: de weerbaarheid van een klein land dat moet opboksen tegen de machtige Verenigde Staten. De onderligger die ik een stem geef.’
GAL, zeggen ze, ‘gelooft te veel in linkse sprookjes’. ‘Dat is niet waar: ik heb indertijd heel wat kritische tekeningen gemaakt over de totalitaire regimes in China en de toenmalige Sovjet-Unie. En wat Cuba betreft: de sociale voorzieningen en de gezondheidszorg zijn er zeer goed, daar blijf ik bij. Die reizen naar Cuba waren heel kritisch, hoor. We gaven het regime van katoen. Ik heb uit Cuba geleerd dat je moet uitkijken om je mening het koste wat het kost bevestigd te willen zien.’
Maar GAL steekt wel graag het vingertje op. ‘Dat is waar.’ Hij zal, zegt hij, altijd een kind van de jaren zestig blijven – toen iedereen jong was én de verbeelding aan de macht.
‘En voor de rest zoek ik niet meer naar de reden waarom ik ben wie ik ben. Ze zeggen soms: “GAL is cynisch geworden”. Dat is niet waar. Ik ben begaan. Klinkt dat pastoorachtig? Ik erger mij de jongste tijd vooral aan het opportunisme van veel mensen. Het is altijd: ikke, ikke, ikke… Zelfs De Morgen heeft nu een bijlage: ‘Ego’. Ik hou niet van dat ik-tijdperk. Ik vind ook dat je problemen niet mag relativeren of weglachen. Je kan zoveel relativeren totdat je nergens voor staat. Iemand als ZAK – die ik bewonder – redeneert: er is een nieuwsfeit, hoe kan ik daar een goede grap over maken? Hij gelooft in niets, hij wijst nergens naar. Het leven gaat voorbij en op het einde zijn we dood. (twijfelt) Ik geloof heel sterk in de maakbaarheid van de wereld. Ik wil schuldigen aanduiden. Dat is nog een restant van mijn katholieke opvoeding: wij waren schuldig. Elke zondag moesten we ons lesje opdreunen: door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld… Wij moesten een onderscheid maken tussen goed en kwaad. De tegenpool van het kwaad is rechtvaardigheid. In alle bescheidenheid: ik denk dat mijn tekeningen heel af en toe een verschil gemaakt hebben. Ik denk nu aan die over de apartheid in Zuid-Afrika. Dat heeft het protest in België tegen het regime aangezwengeld…’
Kan dat nu nog? In de jaren zeventig was elk mens met een hart tegen apartheid. Nu lijkt de wereld wel een stoelendans van de goeden en de slechten. ‘Er zijn nog genoeg schuldigen aan te wijzen. Maar je hebt gelijk: de wereld is veel complexer. Het is minder zwart-wit, veel genuanceerder. Het is onduidelijker waarvoor iedereen staat.’
Nog een slok koffie. Het is niet alleen de wereld die veranderd is, zegt hij, ook het blad. GAL was destijds van De Nieuwe, een groepje linkse hemelbestormers die de wereld gingen veranderen. ‘ De Nieuwe was mijn zeepkist.’ Hij tekende er op alles: de voorflap, de achterflap en de rest. ‘Ik maakte vijf, zes tekeningen per week. Ik had er ongelofelijk veel macht voor een tekenaar. Als ik zei: daarover wil ik een tekening maken, dan maakte de redactie daar een artikel over. Dat kan nu niet meer. Het moet nu allemaal economisch rendabel zijn. Een journalist heeft niet langer bloed, maar geld aan zijn handen.’
Nu is hij van Knack. ‘Een heel ander blad dan De Nieuwe. Een burgerblad: het ligt in alle goede huiskamers. Ik heb Knack altijd gezien als een vergaarbak voor allerlei ideeën: links, centrum, rechts. Van in den beginne las ik er meningen die niet de mijne waren. Net zoals heel wat mensen zich ergeren aan mijn tekeningen. Het gaat dan nooit over het esthetische aspect van mijn werk. Ze zeggen: “Hij kan wel tekenen, maar… ” Ik word geduld in Knack. Maar ik teken er heel graag voor. Het is verrijkend om niet alleen voor gelijkgestemden te werken.’
***
De vervelling van het Blok naar het Belang: GAL schokt, schopt een geweten. ‘Het uitgangspunt van deze tekening is dat mensen heel snel vergeten. Het Vlaams Blok is zogezegd zachter geworden. Maar het blijven fascisten. Ik heb altijd een bloedhekel gehad aan die partij. En door hen ook aan de Vlaamse strijd. Vroeger lag de ontvoogding van de Vlaming me nochtans na aan het hart. Nu krijg ik huiduitslag als ik wielertoeristen tijdens de Tour de France met een leeuwenvlag zie wapperen. Het ergste wat een volk vandaag kan zijn, is chauvinistisch. Als ik een voetbalmatch volg op tv, supporter ik voor de beste ploeg. Ik verander soms van ploeg tijdens de match (lacht).’
Terug naar het VB: de tekening komt vandaag – hoe bestaat het? – nogal politiek incorrect over . ‘Ik vind de manier waarop journalisten vandaag met het Blok/Belang omgaan, fout. Iedereen laat ze aan het woord. Intussen worden ze alsmaar groter. Ik vind: fascisten mag je niet aan het woord laten. Weet je, ik heb dit jaar bijna elke week zin gehad om een tekening te maken over het Blok. De aanleiding was er: ze zaten voortdurend in het nieuws. Maar ik heb mij ingehouden. Ik voelde dat ik op den duur bijna reclame aan het maken was voor hen. Een paar jaar terug waren Annemans en Dewinter in De Brakke Grond in Amsterdam. Ze stonden naar een van mijn tekeningen te kijken. “Het strafste is”, fulmineerde Dewinter, “dat hij die dingen nog verkoopt ook”. Ik vrees dat ze heimelijk wel opgezet zijn met al die aandacht.’
De vraag is: hoe ver ga je? Een voorval, jaren geleden. Het Vlaams parlement werd plechtig geopend met een live-uitzending van De zevende dag. De VRT had de kunstenaar uitgenodigd om te praten over zijn werk. Eén voorwaarde: hij mocht geen Blok-tekeningen tonen. De tekenaar smokkelde er toch één binnen, riep dat het parlement een tempel van de vrije meningsuiting moest zijn en noemde de Blokkers in één ruk ‘gespuis’. Filip Dewinter stond op, beende razend weg en maande zijn fractie aan hetzelfde te doen. ‘Ik kreeg huiduitslag van twee uur tussen hen te zitten’, zegt GAL nu. ‘Hoewel ik dat woord “gespuis” méénde, zou ik het niet meer herhalen. Ik hou niet van die woorden. Ik klad liever hun gevels vol. (lacht)‘
Zit er een klein Theo van Goghje in GAL? (stilte) ‘Bedoel je dat ik wil shockeren? Mmm… ik zou het nooit op die manier doen. Ik vind: het moet altijd een minimum aan esthetica hebben. Ik hou niet van Theo van Gogh.’
Zou je het aandurven om een spotprent te maken over pakweg Allah – voor je het weet roepen ze een fatwa over je uit? ‘Ja, dat wel. Maar nogmaals: die tekening moet op dat moment relevant zijn. Ik wil niet shockeren om te shockeren. Ik wil gemotiveerd tekenen.’
***
Jaren geleden vroeg een Nederlandse journalist GAL waarom hij zo aansloeg in Vlaanderen. Hij antwoordde: ‘Vlamingen zijn een vreemd volk. Er is nogal wat volk over ons heen gelopen. Daarom plooien we zo makkelijk. Maar diep in ons binnenste willen we diegene naar wie we ons schikken, een hak zetten. Misschien herkennen mensen dat in mijn werk.’
De ironie is: GAL hakt graag in op politici die schreeuwen ‘dat ze doen wat mensen denken’. Ja, Patrick Dewael hééft een klein piemeltje. Achter hem loopt een allochtoon, een erectie zowaar. ‘Naaktheid was in mijn jeugd een zonde, een schande. Ik gebruik het nog altijd in die zin. Dewael ging een paar weken geleden de extreem-rechtse toer op om zijn achterban te paaien. Ach, ik heb hem een opportunist gevonden. Ooit was ik aanwezig op de boekpresentatie van fotografe Kristien Buyse. Hij moest de inleiding verzorgen. Wel, hij slaagde er dus in om niets over dat boek te zeggen. Maar alleen over zijn eigen boek te praten, dat een paar maanden later zou verschijnen. Onvoorstelbaar. Zo’n dingen neem ik niet.
‘Ik voel mij journalist, ja. Ik lees twee kranten, de radio staat voortdurend op, de televisie… Ik ben voortdurend bezig een mening te vormen en daaruit komt dan een tekening. Natuurlijk zie je na veertig jaar dingen terugkomen. Ik zou bepaalde tekeningen uit de jaren zeventig vandaag opnieuw kunnen publiceren – ik hoef alleen de kopjes te veranderen. Maar ik moet alert blijven. Mezelf en mijn mening voortdurend ter discussie stellen. Dat heb ik van mijn vader. Hij geloofde niets. Toen de eerste man op de maan stond, zei hij dat dat niet waar was. (lacht). Dat wantrouwen heb je nodig. Neem de manier waarop Douglas De Coninck in De Morgen over de zaak-Dutroux schreef: dat is geen journalistiek meer, dat is geloven.’
Zijn er tekeningen die je nu niet meer zou maken? ‘O ja. Jaren geleden heb ik Verhofstadt eens met een Hitlersnorretje getekend. Al was dat toen wel relevant. Na de zoveelste zwarte zondag pleitte hij ervoor dat iedereen die iets mispeuterd had, het land zou worden uitgezet. Ik werkte toen voor het internationaal perscentrum en zag hem vaak rondlopen. Een tafelspringer van het allerergste soort: iemand die niet naar anderen kon luisteren. De laatste jaren zie ik een veel bezadigder politicus. Ik denk dat je dat ook in mijn werk ziet. Als men tekeningen van mij citeert, moet de context erbij.’
Krijg je veel reacties van politici? ‘Ik heb ooit via via horen zeggen dat Leo Tindemans niet kon lachen met mijn tekeningen. (mompelt) Zou die man eigenlijk met iets kunnen lachen? Maar van de rest weet ik het niet. Ik zoek het contact met politici niet op. Ik probeer hen zelfs zo veel mogelijk te mijden. Tegen een bevriend politicus ga je niet tekeer, hè. Daarom had ik het zo moeilijk met Sus Verleyen indertijd. Hij had te veel kennissen in de politiek. Hij was ghostwriter voor Wilfried Martens en later voor Guy Verhofstadt. Ik heb ooit ’s grappend op de radio gezegd: “Als Verleyen voor iemand is, dan verliest die de verkiezingen.” Ra-zend was hij. Ach, ik wil Sus niet afvallen – ik las hem graag, hij was een bevlogen woordkunstenaar- maar ik had het héél, héél moeilijk met zijn meningen. Een journalist moet onafhankelijk blijven.
‘Ik heb destijds De Nieuwe kapot zien gaan, hè. Hugo Schiltz had dat blad overgenomen. Het rammen van het Egmontpact was op den duur een obsessie geworden. Sorry, maar voor een partijblad wil ik niet werken. Ik ben bij De Nieuwe met slaande deuren vertrokken.’
Hij zwijgt even en voegt er laconiek aan toe: ‘Het waren nog wel mijn eigen deuren. De redactie vergaderde bij mij thuis.’
***
2005, nu. Het leven raast onverminderd voort. ‘Het is echt niet zo dat ik mij elke dag kwaad maak. Dat zou ook nogal vermoeiend zijn (lacht). Maar ik heb die onrust wel nodig. Ik heb honger naar het leven. Ik krijg energie van deze tijd – los van het feit dat ik er niet tevreden over ben. Maar mij zal je nooit horen zeggen dat het vroeger allemaal beter was. Het was gewoon anders.’
En toch zal hij iets missen, straks. Een paar weken geleden gaf hij zijn laatste les in Sint-Lukas. Een moment dat hij zo lang mogelijk had willen uitstellen. ‘Maar het ging niet meer. De druk op mijn hoofd werd te zwaar. Ik moet aan mijn gezondheid denken. Maar ik ga die jonge mensen heel hard missen: hun polsslag, hoe jongeren veranderen. Ze hebben mij een onwaarschijnlijk afscheidscadeau gegeven: een reis naar Berlijn. Ik ben er al twee keer geweest: net voor en tijdens de val van de Muur. Ik herinner mij die beelden nog heel goed. Nu wil ik het zeer graag nog eens… ach ja: zien’.
Door Stijn Tormans