Paranormale verschijnselen blijven de mens boeien. Maar hoe moeten feiten en fantasie uit elkaar gehouden worden ? Een stand van zaken in de hedendaagse parapsychologie.
EENPARAPSYCHOLOOG verricht onderzoek op universitair niveau. Dit in tegenstelling met waarzeggers en paragnosten allerhande, die zich vermoedelijk uit onwetendheid steevast als ?parapsycholoog? adverteren en zelfs in media als zodanig worden opgevoerd. Een paragnost zou hooguit een studieobject kunnen zijn voor de parapsychologie. De nieuwe lichting parapsychologen experimenteert overigens met gewone mensen, zonder speciale gaven en zonder een uit de oevers getreden ego. Gewoon, bescheiden vrijwilligers in dienst van het wetenschappelijk onderzoek.
Robert Morris is professor parapsychologie aan de universiteit van Edinburgh, Schotland. Hij bekleedt er de Koestler Leerstoel, gefinancierd door een fonds dat wijlen de auteur Arthur Koestler oprichtte. Professor Morris behoort tot de nieuwe generatie parapsychologen, die met fel verbeterde methoden en met kritische zin op zoek gaan naar het bestaan van paranormale verschijnselen en ze pogen te verklaren.
Onlangs werd hij als spreker aan de Faculteiten Psychologie en Filosofie van de Gentse en Brusselse universiteiten verwelkomd door de Studiekring voor een Kritische Evaluatie van de Pseudowetenschappen en het Paranormale ( SKEPP) wat enerzijds garant staat voor Morris’ kritische aanpak en anderszijds aantoont dat SKEPP heus geen blinddoek draagt wanneer er iets echts valt waar te nemen.
Parapsychologie is een zeer jonge wetenchap, nauwelijks een eeuw oud. Wat is de huidige stand van zaken in de parapsychologie ?
ROBERT MORRIS : Toen de Societies for Psychical Research, genootschappen voor paranormaal onderzoek, ermee begonnen, vertrokken zij vanaf de top van de berg. Zij waren begaan met de grote metafysische vraagstukken : of we al dan niet een soort mechanisme zijn en dit soort dingen.
In de hedendaagse parapsychologie, en zeker bij ons aan de Universiteit van Edinburgh, benaderen wij het onderwerp vanuit de andere richting. Niet vanaf de top, maar vanop de grond : mensen hebben ongewone ervaringen, we zijn niet tevreden met de huidige verklaringen daarvoor en we willen er meer over weten.
En dan zijn er twee benaderingen voor het onderzoek. Ten eerste moeten we heel goed leren wat zelfbedrog is en hoe handige knapen mensen om de tuin kunnen leiden.
Ten tweede doen we onderzoek in verband met de toch groeiende stapel aanwijzingen dat er ook nog wat anders aan de hand is. We bestuderen een aantal goede aanwijzingen voor sommige soorten van paranormale verschijnselen. We onderzoeken ze onder zeer goed gecontroleerde laboratoriumomstandigheden.
Maar we weten dat het alleszins niet gaat om een vermogen dat we moeiteloos en altijd tentoonspreiden. Als dit zo was, dan hadden we dat al sinds heel lang geweten. Dat is dus niet het geval. Misschien zal het ooit zo worden, maar op dit ogenblik moeten we ons tevreden stellen met het hinken op twee gedachten : ofwel is er niets van aan en foppen we onszelf, ofwel is er iets van aan, maar dan alleen onder speciale omstandigheden.
In de eerste veronderstelling hebben we nog veel te leren over het vermijden van zelfbegoocheling en moeten we ook meer inzicht krijgen in de talloze manieren waarop we onze gewone zintuigen kunnen gebruiken. Dit onderzoek is hoe dan ook altijd nodig. In het tweede geval spitsen we ons onderzoek toe op deze speciale omstandigheden.
Onze afdeling in Edinburgh maakt deel uit van de Faculteit Psychologie. Ons onderzoek gebeurt dus grotendeels in een psychologisch perspectief. Dit betekent dat we modellen pogen samen te stellen, of theorieën, over wat er aan de hand is, over wat er binnen in de mens gebeurt.
We zijn minder geschikt om een theoretisch systeem op te bouwen over het hoe en het waarom. Dat is meer een terrein voor de natuurkunde of uitbreidingen van de natuurkunde.
Bij ons onderzoek oogsten we succes met een model dat we noise reduction noemen, het inperken van geluid. Menselijke ervaringen worden namelijk gestuurd door wat er langs onze zintuigen binnenkomt, door onze herinneringen daaraan en door het verwerken ervan. Een eventuele buitenzintuiglijke waarneming (BZW) maakt dus meer kans als we de binnenkomende geluiden uitschakelen, de gebruikelijke stroom van informatie. Bij ons onderzoek helpen we de proefpersonen dus om een soort alternatieve toestand te bereiken, waarbij ze hun aandacht naar binnen richten.
We gebruiken daartoe de zogenaamde Ganzfeld-methode een Duitse vakterm voor uniform veld. We installeren de proefpersonen in een comfortabele zetel, zetten ze een koptelefoon op en draaien een ontspannend geluidsbandje, zodat ze alleen een aangenaam geluid zonder inhoud horen. We bedekken hun ogen met gehalveerde pingpongballetjes, waarop we een lichtbron richten op zo’n meter afstand. Dat geeft hetzelfde effect als wanneer je op een strand ligt en door je gesloten oogleden de zon ziet schijnen : het is een uniform visueel veld. Je brein weet dat je ogen worden gestimuleerd, maar er is geen patroon in wat je ziet, er is geen enkele bruikbare informatie. Psychologen weten dat deze soort conditie de mentale visualisering vergemakkelijkt : je brein heeft informatie nodig, maar er is geen informatie en dus keert het zich naar binnen. We brengen onze proefpersonen dus in die toestand, een toestand tussen waken en slapen, terwijl ze bewust blijven, alert zijn en weten dat ze deelnemen aan een BZW-experiment.
Enkele kamers verder zit een tweede persoon. Tussen beide kamers is er geen contact mogelijk. Geluiden dringen niet door en uiteraard is er ook geen elektronische communicatie. En dan wordt er aan de persoon in de andere kamer een zeer levendige filmclip vertoond van slechts één minuut lang. Deze persoon bekijkt dit stukje film verschillende keren, gedurende 20 tot 25 minuten.
De proefpersoon fungeert dan als ontvanger en probeert indrukken op te vangen in verband met die filmclip. Hij of zij wordt aangemoedigd om hardop zijn indrukken te rapporteren. In een derde kamer zit de leider van het experiment, via microfoon en koptelefoon met beide anderen verbonden. Hij schrijft alles op wat er wordt gezegd, terwijl dit intussen ook op band wordt genomen. Na het experiment, leest hij alles nog eens voor, zodat de proefpersoon eventueel vergeten details kan toevoegen. Daarna toont de computer aan de ontvanger vier verschillende filmclips. Eén ervan is een copie van de doelfilm. De overige drie zijn eveneens clips van één minuut lang. Elk ervan had bij de aanvang evenveel kans om door toeval te worden geselecteerd. De leider van het experiment weet zelf niet welke van de vier de juiste was het hele experiment wordt bestuurd door de computer.
Verschillen deze vier clips zeer veel van elkaar ?
MORRIS : Ja. We hebben een reeks van 25 stellen met elk vier filmclips, dus honderd in totaal. Elk ervan is voorgeselecteerd door ons experimenteel team, nog eens bijgestaan door een soort jury, om na te gaan of elke clip thematisch voldoende verschilt van de andere. En het komt er dus op aan dat de ontvanger raadt welke van de clips werd bekeken door de zender. We hebben met deze experimenten succes geboekt. Geen spectaculair succes : waar de toevalskans 25 procent bedraagt, haalden we een score van gemiddeld 35 procent.
We zijn nu met een nieuwe studie bezig, waar de resultaten veel sterker zijn. Maar daar praat ik nog niet te veel over omdat dit onderzoek nog niet is afgesloten.
Halen bepaalde proefpersonen betere resultaten dan andere ?
MORRIS : Het lijkt erop dat mensen beter scoren naarmate ze positief staan tegenover de werkwijze. Op dit ogenblik zijn we aan het experimenteren met zeer creatieve mensen, met kunstenaars, musici, acteurs, dansers, dichters, auteurs, juist omdat dit soort mensen het bij vorige experimenten doorgaans zo goed deed.
Is daar een reden voor ?
MORRIS : Een onderdeel van ons werk is juist om er achter te komen waarom dit zo is. Speelt hun persoonlijkheid daarbij een rol ? Heeft het te maken met een manier van denken ? Eén van mijn postgraduaalstudenten, Kathy Dalton, verzamelt hierover gegevens in het raam van haar doctoraatsthesis.
We behandelen BZW als een nieuw soort communicatiesysteem. Een communicatiesysteem heeft een bron, een ontvanger en een boodschap. En gewoonlijk kun je ook een kanaal specifiëren. Maar in ons geval kunnen we het kanaal vooralsnog niet specifiëren, we kunnen het mechanisme waardoor het gebeurt nog niet bepalen.
We denken dat deze Ganzfeld-werkmethode onder heel goed gecontroleerde omstandigheden kan gehanteerd worden. En dan zien we of we resultaten kunnen bekomen die voldoende sterk en consistent zijn. Vervolgens gaan we spelen met het systeem om na te gaan welk soort factoren het welslagen beïnvloeden. Zo bestudeer je ook elk ander communicatiesysteem.
En natuurlijk heeft een groot deel van ons werk ook met de andere benadering te maken. Een van mijn studenten, die zijn doctoraat al bekwam en thans staflid is bij een andere Britse universiteit, Richard Weizman, is niet alleen psycholoog maar won ook een prijs als goochelaar.
Zijn doctoraatsthesis ging over de psychologie van het om de tuin leiden van waarnemers. Hij toonde mensen filmclips van paranormale gebeurtenissen en stelde hen daarna vragen over wat ze hadden gezien. Hij keek dan naar het verband tussen hun antwoorden en hun houding ten opzichte van paranormale verschijnselen. En hij ontdekte dat mensen fouten maken onder invloed van hun initiële opvattingen en dat ze de fouten meer maken tijdens het waarnemen zelf en niet zozeer in termen van het zich selectief herinneren van dingen.
Een ander student onderzocht wat er gebeurt als je een betekenis toekent aan dubbelzinnige stimulae. Een ander is bezig met een al behoorlijk ontwikkeld model van hoe mensen een geloof ontwikkelen over het paranormale. Daarbij hield hij zelfs rekening met zaken als vroege jeugdervaringen, het al dan niet vatbaar zijn voor fantasieën, of iemand als kind werd misbruikt of niet, de culturele achtergrond van het gezin en zo meer.
Een ander student begint aan een onderzoek naar ongewone nachtelijke ervaringen van kinderen en of dit al dan niet een invloed heeft op de manier waarop ze geloofsinhouden ontwikkelen.
Een heleboel zaken kun je in beide richtingen interpreteren. Zo denken we dat ons werk ook implicaties heeft voor de klinische psychologie en misschien ook voor de psychiatrie. We hebben de indruk dat, door aandacht te schenken aan de manier waarop we fouten maken bij het interpreteren van wat er rondom ons gebeurt, we misschien mensen kunnen helpen die op weg zijn in schadelijke waanideeën te verzinken. Want men kan daar soms te ver in opgaan en het begrip BZW buitensporig ernstig gaan nemen. En dit is een probleem, want sommige mensen horen inderdaad stemmen, bijvoorbeeld. En het komt ons voor dat dit een uitgesproken biochemische oorzaak kan hebben. Maar als je een of ander sterk geloof hebt in sommige gebieden van het paranormale, dan zou je kunnen gaan denken dat je wordt geplaagd door een of ander boosaardig persoon.
Of een of ander heilig wezen.
MORRIS : Of een heilig wezen, juist, of het leger en noem maar op. En zo gaat iemand die stemmen dan makkelijk aanvaarden. En het beeld dat zich langzaamaan aftekent, heeft niet met het paranormale te maken, maar wel met de manier waarop we onszelf kunnen begoochelen of begoocheld worden door anderen.
Mensen die zichzelf aanprijzen als paranormaal begaafden, kunnen net zo goed complete charlatans zijn, of misschien een mengsel van beide.
Bij uw experimenten concentreert de ontvanger zich op de filmclip waar de zender op dat ogenblik naar kijkt. Men kan zich een gelijkaardig experiment indenken waarbij een ontvanger probeert waar te nemen wat iemand zal zien, of heeft gezien.
MORRIS : Tot nader order verkies ik onderzoek naar rechttoe-rechtaan, real time effecten. Als je gaat uitkijken naar tijdseffecten, kom je in een meer ingewikkeld systeem van onderzoek terecht. Je kunt dan, bijvoorbeeld, in zeer ongewone paradoxen terechtkomen. Als u en ik allebei paranormaal begaafd zouden zijn en allebei zowel in het heden als in de toekomst konden kijken, dan zouden we een gok kunnen doen in de trant van : ik neem mijn horloge af en wissel het een aantal keren, achter mijn rug, van hand tot hand. En u zegt in welke hand ik het horloge heb. Als u juist gokt, dan wint u het horloge. Maar gelukkig kan ik in de toekomst kijken en zien welke hand u gaat kiezen. En dan besluit ik om het horloge dus in mijn andere hand te houden. Nu zitten we in het slop, want u hebt eveneens paranormale gaven. Dus, wie wint er en wie verliest ? Tja, degene die het laatst mag gokken, allicht. Ziet u, daarom verkies ik op dit ogenblik real time experimenten : om het niet nodeloos nog ingewikkelder te maken.
Want stel dat ik nu een gissing maak over wat later gaat gebeuren, hoe bescherm ik dan het systeem dat dit toekomstige gebeuren determineert ? Hoe bescherm je het tegen gewone invloeden en hoe bescherm je het tegen paranormale invloeden ? Hoe weet je of de persoon die de gissing formuleert en als die ook goed is inzake psychokinese of het paranormaal beïnvloeden van dingen of gebeurtenissen , niet al bezig is de wereld te doen afwijken om zijn voorspelling te doen uitkomen ?
Selffullfilling prophecy, de zelfvervullende voorspelling. In dit geval zelfs het wordt grappig een paranormale selffullfilling prophecy.
MORRIS :The paraselffullfilling prophecy, ja. Bij precognitie dienen we ook nog met een andere mogelijkheid rekening te houden : hoe groter de tijdssprong is, hoe meer mogelijkheden er zijn dat er een gelijkaardig gebeuren plaats vindt, door louter toeval. Dit brengt een bijkomende moeilijkheid mee voor het interpreteren van bepaalde aanwijzingen voor precognitie. We weten dat, jammer genoeg, de politie en overheidsinstanties voortdurend telefoonoproepen krijgen van mensen die rampen voorspellen. En die mensen bedoelen het wel goed. Ik had er ooit zelf een aan de lijn : hij belde uit een telefooncel in de buurt waar er over tien minuten een bom ging ontploffen. Ik slaagde erin hem langer dan tien minuten aan de praat te houden. Toen er dan toch geen bom ontplofte, weet ik niet of hij blij was dat hij nog leefde of ontgoocheld omdat zijn voorspelling de mist inging.
Ja, wie rampen kan voorspellen, is een belangrijk iemand, nietwaar. Vaak hebben zulke mensen een ego in het middelpunt van het heelal. Als je begint een heleboel coïncidenties te merken tussen een innerlijk gebeuren en uitwendige gebeurtenissen, dan kun je beginnen te geloven dat je over een speciale macht beschikt en dat jij verantwoordelijk bent voor wat er gebeurt. En zulke mensen gaan dan speciaal letten op nog meer coïncidenties. En als ze erop letten, dan is de kans zeer groot dat ze er ook vinden. Ze verzinnen betekenissen in de plaats van er te ontdekken. En dat is een zeer belangrijk onderscheid en niet gemakkelijk om te maken. Er komen een heleboel problemen bij kijken, vooral wanneer je begrippen als precognitie in ogenschouw gaat nemen. Dan duiken er nog meer kansen op om onszelf om de tuin te leiden. En het geeft ook aanleiding tot een heleboel paradoxen.
Ik denk dat uitzonderlijke aanspraken ook uitzonderlijke bewijzen vergen. De fundamentele aanspraken van de parapsychologie vergen al buitengewone bewijzen. Een aantal verder reikende aanspraken, zoals precognitie, vergen dubbel buitengewoon bewijsmateriaal.
Lode Willems
Robert Morris : zoeken naar het kanaal.
Als het waar is dat paranormale verschijnselen niet bestaan, dan hebben wij nog heel veel te leren over de manier waarop de mens zijn zintuigen kan gebruiken.