Met het huwelijk van Filip en Mathilde wou het Hof de band tussen de monarchie en het volk onderstrepen. Zo raken privé- en openbaar leven van de prinsen helemaal verstrengeld.

De Belgische adel mort. Zo’n huwelijk als dat van de vermoedelijke troonopvolger prins Filip met jonkvrouw (sindsdien: prinses) Mathilde d’Udekem d’Acoz is nochtans helemaal zijn ding, wellicht zelfs het belangrijkste sociale evenement dat hem kan overkomen. Het had een mooie aanleiding voor een feestelijke bijeenkomst entre nous kunnen zijn, met ruisende baljurken en al, een gelegenheid om te zien en gezien te worden. Aan zulke standgebonden festiviteiten ontleent een sociale groep zijn status, zeker als hij zo standbewust is als de adel, terwijl de geïnviteerden ermee de erkenning krijgen dat ze er wel degelijk bij horen.

Maar het heeft niet mogen zijn. De adel is aan de hele zaak nauwelijks te pas gekomen, toch niet als de aparte maatschappelijke laag die ze ondanks alles toch graag wil blijven, meer bepaald als de instelling die een geprivilegieerde band met de koninklijke familie onderhoudt.

Op de meeste plechtigheden rond Filip en Mathilde, het eigenlijke huwelijk in de eerste plaats, waren vooral de gestelde lichamen uitgenodigd, mensen die een carton ontvingen omdat ze iets representeren in de samenleving. Zij waren daar dus voor hun werk, niet wegens hun hoge afkomst. Dat hoorde nu eenmaal zo. Helaas, ook het verlovingsfeest was aan de neus van de adel voorbijgegaan; dat was in de eerste plaats bedoeld voor de 1500 ‘gewone’ genodigden, min of meer lukraak gekozen, het plebs zowaar. En de presentatie van de aanstaande werd zelfs uitsluitend ten behoeve van godbetert het journaille georganiseerd.

En dan waren er natuurlijk nog de Blijde Intredes, vier tot nu toe, uiterst symbolisch gekozen: eerst de verre periferie, Luxemburg en West-Vlaanderen, vervolgens het hart van het land, Vlaams- en Waals-Brabant. De rest is voor na de huwelijksreis. Blijde Intredes gaan terug op een middeleeuwse traditie waarmee de vorst zijn aanhankelijkheid aan de lokale vrijheden komt betuigen – de gebieden in wat later België werd, zijn daarop in hun geschiedenis altijd zeer gesteld geweest. Filip begon dus vrij vroeg, misschien zelfs een beetje voorbarig met die intredes; hij is tenslotte nog altijd niet meer dan de vermoedelijke troonopvolger. Albert II maakte zijn blijde rondgang langs ’s lands provincies pas nadat hij de grondwettelijke eed had afgelegd.

BEDE AAN HET VOLK

Blijde Intredes zijn al lang geen gelegenheden meer waarop de lokale prinsen zich door de leenheer in hun macht en privilegies laten bevestigen. Het zijn nu de gouverneur en de burgemeester die de koninklijke gasten ontvangen, omringd door voor de gelegenheid opgevorderde, met nationale vlagjes zwaaiende klasjes schoolkinderen. De gasten komen daar om zich te laten toejuichen, in de straten en op balkons, en ze veinzen enige belangstelling door wat lokale volksvlijt te gaan keuren. Tegenwoordig dienen Blijde Intredes, kortom, als een bede om de adhesie van het volk, niet meer om de plaatselijke machtigen gunstig te stemmen.

Dat die intredes al meteen werden georganiseerd, wijst erop dat het Hof niet wou talmen om de aanstaande aan het volk te tonen. Blijkbaar school daarachter de bedoeling om het verrassingselement uit te spelen. Het nieuws van de aanstaande verloving was namelijk als een bom ingeslagen en de opinies hadden zich nog niet gevormd: het Hof kon Mathilde dus volledig naar eigen goeddunken voorstellen.

Daarbij valt toch op te merken dat het Hof het verrassingselement alleen maar kon uitbuiten omdat het de royalty– en aanverwante pers te vlug af was. De pulpkranten hebben er werkelijk niets van gebakken. Hoewel ze tevoren nooit een kans lieten liggen om een of andere zelfverzonnen bruid voor Filip op te dissen, kregen ze kennelijk nooit lucht van de naar verluidt toch al drie jaar durende vrijage van de prins met Mathilde.

Had de roddelpers gewonnen, dan had het Hof zich moeten uitputten in ontkenningen om de tortelduiven af te schermen. Daardoor zou Mathilde in de publieke perceptie al snel met de klassieke, wat muffe beslotenheid van de Coburgs zijn geïdentificeerd. Nu kon het Hof de zaak onder controle houden, zijn moment zelf kiezen, eens het daar de tijd rijp voor achtte. En meteen een ander, opener, feestelijker, om niet te zeggen idyllischer beeld van Mathilde creëren. Het had daarin alle vrijheid. En het moet worden toegegeven: het Hof is daar bijzonder goed in geslaagd.

Er bestaan dus wel degelijk redenen waarom de adel aan het mopperen is, maar dat moet maar zo. Wat zou het koningshuis dan nog kunnen doen voor zijn natuurlijke achterban, de adel – als het dat zou willen? Een nieuw hofbal bijvoorbeeld zou een en ander misschien wel goedmaken. Het is al van de late jaren vijftig geleden dat er nog eens zo eentje werd georganiseerd, toen wijlen koning Boudewijn daarmee een oude traditie nieuw leven inblies. Maar de vorst kwam al snel tot de conclusie dat dit initiatief toch niet meteen voor herhaling vatbaar kon zijn, toen hem ter ore kwam dat na dat eerste bal, lang nadat hij zelf al onder de wol was gegaan, drie damesslipjes tussen de gevonden voorwerpen waren achtergebleven. Het moet er wild toe zijn gegaan.

GEEN REPUBLIKEINS OPROER

Dat de adel als stand nauwelijks een rol kon spelen in het prinselijke huwelijk, komt niet doordat de nieuwe prinses haar eigen adellijke afkomst al te zeer zou relativeren, welintegendeel. De d’Udekem d’Acoz mogen dan laag in de hiërarchie van het blauwe bloed staan, het gaat toch om een aloud, altijd aan de grond gehecht gebleven geslacht, dat nog flink in de slappe was zit, via huwelijken verbonden is met tal van andere, vooraanstaande adellijke families en dat zijn hoge afkomst onder meer tot uiting laat komen in de manier waarop het zijn kinderen doopt. Die krijgen geen namen mee die getuigen van enige voeling met de moderne massacultuur, maar ze klinken integendeel eerder rustiek. Ze heten bijvoorbeeld niet Kevin en Wendy, maar wel Charles-Henri en Marie-Alix. Of Mathilde, al is die naam al een beetje BCBG.

Het valt dus ook niet te verwachten dat de prins en zijn kersverse gade betrapt zullen worden tussen de supporters op de staanplaatsen van een voetbalclub in vierde provinciale. Integendeel, op het feestje waarmee ze met hun vrienden het afscheid van hun ongetrouwde bestaan vierden, twee dagen voor hun huwelijk, ontbrak het allerminst aan namen met scharnieren. De japonnen ruisten wel degelijk. Die elitaire wereld is zeker de hunne. Maar in het hedendaagse België eist een zeker soort staatsraison nu eenmaal zijn tol. Als zelfs in Engeland de koninklijke familie lang niet meer onaantastbaar is, hoeft het niet te verwonderen dat ook de Belgische op haar tellen moet passen.

Niet dat er in België enig republikeins oproer is, zeker niet, maar uitzinnig enthousiasme wekt de monarchie nu ook weer niet op. Eerlijk gezegd, de publieke respons viel op de heuglijke dag van 4 december zelfs een beetje tegen. Niet zo verschrikkelijk veel volk op straat, treinen naar Brussel waarop het allerminst dringen was, parkeerterreinen rond de hoofdstad die leegbleven. Een beetje kou volstond al om de koningsliefde te doen bekoelen. Ook de televisiebonzen, die elk toch vele tientallen miljoenen in de zaak hadden geïnvesteerd, konden hun teleurstelling over het aantal kijkers maar moeilijk verbergen; de begrafenis van prinses Diana hield in alle geval méér mensen aan het tv-toestel.

Mag uit enquêtes dan wel blijken dat de grote meerderheid van de Belgen hun koningshuis niet meteen kwijt willen, de jongste decennia is hun houding er, over het algemeen, toch een van milde onverschilligheid. Koning Albert I was misschien wel de enige Belgische vorst die, meer bepaald dankzij zijn reputatie als koning-ridder tijdens de Eerste Wereldoorlog, altijd op een standvastige populariteit heeft kunnen rekenen. Met zijn opvolgers was daarentegen altijd wel iets mis.

MEUBELS EN HUISRAAD

Vandaag gaat de relativering van het vorstenhuis zo ver dat komieken carrière kunnen maken met een repertoire dat uitsluitend over de leden van de koninklijke familie gaat. En zeker over prins Filip klinken de grappen doorgaans weinig flatterend. Tekenend is ook de hoge, zij het wat dubbelzinnige profilering van prins Laurent. Hij is de schavuit van de familie – en ook daarom een gevierd hoofdrolspeler in tal van moppen. Net omdat hij in zijn gedrag zo afwijkt van het voorgeschreven protocol en zelden een blad voor de mond neemt, wekt hij heel wat spontane sympathie op. Toch als individu, niet als eventueel toekomstig staatshoofd, want het moet natuurlijk wel een beetje serieus blijven.

De bottom line van de monarchistische aanhankelijkheid blijkt bovendien wel heel snel te worden bereikt, met name wanneer het om geld gaat. De Belg vindt het allemaal al gauw te veel geld kosten. Een huwelijkscadeau (“eenmalige dotatie”) van tien miljoen voor de meubels en het huisraad van de prins, het spreekt tot de verbeelding, en niet in de meest positieve zin. Dat is zeker zo sinds de media tegenwoordig ook al eens de schroom laten varen en de omvang en het beheer van het koninklijke fortuin onder de aandacht brengen, al kan nog niet worden beweerd dat daarover al grote duidelijkheid is geschapen.

Maar de toon is hoe dan ook snel gezet: de koninklijke familie zit er warmpjes bij, wat ook al blijkt uit de glimmende Porsches en Ferrari’s waarmee de koninklijke zonen rondscheuren. Waarom moet de zich al uitgezogen wanende belastingbetaler daar dan nog eens extra dotaties voor ophoesten?

Bij velen in de politiek is de monarchie al evenmin het voorwerp van een principiële keuze, maar steunt de voorkeur voor dit systeem op een minimalistische en louter pragmatisch gemotiveerde afweging. Ze geldt alleen als “de minst slechte” van alle denkbare bestuursvormen. Met een republiek en een president zou het er immers niet gemakkelijker op worden om het moeilijke, want zeer verdeelde land bestuurbaar te houden.

Voor die redenering valt best iets te zeggen aangezien, in de politiek-filosofische zin, republikeinse waarden in België nooit een kans hebben gekregen en iedereen daarentegen traditioneel het liefst in zijn eigen kapelletje blijft schuilen. Wie in zo’n land als staatshoofd legitimiteit wil verwerven, moet al van erg goeden huize zijn. Leopold III heeft tot zijn scha en schande moeten ervaren hoe snel zelfs een koning die legitimiteit kan kwijtspelen, wanneer hij kleur bekent in politieke meningsverschillen, zoals hij deed toen hij ten tijde van de Koningskwestie iets te nadrukkelijk op de (Vlaamse) katholieke partij ging steunen.

Een koningshuis moet integendeel een intense communie met het volk nastreven. Wanneer het zich dus gaat afzonderen binnen zijn eigen adellijke uitzonderlijkheid, maakt het zeker geen schijn van kans meer. Daarom hebben de koning en zijn omgeving – waarin tegenwoordig naar verluidt ook al eens een dertiger met frisse ideeën te ontwaren valt – een keuze gemaakt en ze kozen voor de openbaarheid, de gerichtheid op en de participatie van het grote publiek.

HET ZIJN GEWONE MENSEN

Of dat verlangen naar transparantie te verklaren valt door een authentieke democratische gezindte, dan wel of ze voortkomt uit de zorg om het behoud en de voortzetting van het monarchale familiebedrijf, is voorlopig even van minder belang. Het resultaat is evenwel een moeilijk staaltje evenwichtskunst, want magie rijmt per definitie niet met doorzichtigheid.

Aan de ene kant hangt rond een koninklijke familie iets sprookjesachtigs en verhevens, de mythe en het mysterie, een late rest van de goddelijke uitverkorenheid die vroeger traditioneel aan de vorst werd toegeschreven. De suggestie van uitzonderlijkheid blijft noodzakelijk en ze wordt nog onderstreept door de vele protocollaire en andere rituelen – om niet te zeggen de theatraliteit – die het koninklijke optreden omringen.

Aan de andere kant reveleert openbaarheid onvermijdelijk dat zelfs de royals slechts gewone mensen met – hoe kan het anders – kleine kantjes zijn: Fabiola en Laurent kunnen niet te best met elkaar opschieten, Astrid blijft het liefst een gewoon huismoedertje terwijl haar Lorenz toch nog imperiale dromen zou koesteren, Lilian zit te mokken in Argenteuil, Paola is wat weggesomberd in de vereisten van het koningdom, Amadeo doet misschien hard zijn best op school, Alexander diende zijn huwelijk vele jaren verborgen te houden, Marie-Christine blijft niettemin het liefst in Amerika, terwijl Albert volgens kwatongen het geluk in andermans bed zou zijn gaan zoeken. Ja, er gebeurt wat in een familie.

Het blijft trouwens curieus waarom in volle Mathilde-euforie ook het bestaan van Alberts vermeende buitenechtelijke dochter Delphine werd opgerakeld, in een toon die haaks stond op de rozige verhalen over de jonkvrouw. De zeer sibyllijns geformuleerde “revelatie” van het verhaal in de toevallig in oktober verschenen Paolo-biografie van de piepjonge Mario Danneels, fungeerde in alle geval slechts als een aanleiding. Maar misschien hoeft dat niet eens te verwonderen; Delphine, even mooi, jong en blond als Mathilde, bood een welgekomen tegengewicht voor de meteen al niet meer te harden bonbonromantiek rond de officiële verloofde. Met Delphine, het perfecte complement van Mathilde, werd het er allemaal alleen maar spannender en interessanter op. Net echt, net televisie, zoals de hedendaagse paradox daarvoor luidt.

Het lijken wel de ingrediënten van een soap. Maar de duivelse mix van televisie, volkse openheid en theatraliteit kan ook moeilijk iets anders opleveren. De soap is een format waarmee het grote publiek vertrouwd is, waarmee het kan meeleven, waarvan het de types en de plots kent. Het genre is, kortom, uitgegroeid tot een manier om tegen de wereld aan te kijken. Een “sprookjeshuwelijk” met een “stralende” bruid en een “plichtsbewuste” bruidegom, past perfect in het idioom.

MAAR SCHIJN BEDRIEGT

Dat huwelijk – en zeker de ernst waarmee het is voltrokken – vormt voor het publiek tevens een geschikte gelegenheid om er allerlei emoties, verlangens en aspiraties in te projecteren, om er angsten mee af te reageren ook. Het creëerde een context voor solidariteit, voor collectieve blijdschap. Zoals ook bij de dood van koning Boudewijn het geval was, bleek de koninklijke familie ook nu te worden gezien als de houdster van hoge, nobele verwachtingen en als de tegenpool van de kleine en grote kwellingen, ruzies, ergernissen en vitterijen die ieders gemoedsrust verstoren. Men vergisse zich daar evenwel niet in: de stimulans daarvoor is louter emotioneel en dus tijdelijk en wisselvallig. Een eclatante overwinning van de nationale voetbalploeg zou eenzelfde resultaat kunnen hebben.

Van alle wereldlijke en dus onvolmaakte instanties lijkt het koningshuis nog het dichtst bij de gerechtigheid te staan, waardoor het door het publiek altijd al is gezien als de laatste beroepsinstantie tegen de ongelukken en de onrechtvaardigheden van het leven. Gewoonlijk blijft dat beperkt tot vaak schrijnende brieven om hulp, die meestal terechtkomen bij het sociaal secretariaat van de koningin. Zulke bedes worden dan met een aanbevelingsbriefje doorgestuurd naar de bevoegde diensten.

Dat aura maakte het koning Albert evenwel ook mogelijk om drie jaar geleden een opzienbarende rol op te spelen in de naweeën van de ontdekking van het Dutroux-schandaal. Op het ogenblik dat de democratische instanties – de politiek, de instellingen – behoefte hadden aan een adempauze omdat ze bij het publiek alle geloofwaardigheid hadden verloren, bleek de koning als enige nog voldoende vertrouwen in te boezemen om door de ouders van de vermoorde en verdwenen kinderen als een geldige gesprekspartner te worden erkend.

Dat ook nostalgisch gekleurde verlangen naar vastigheid en geborgenheid dat in de koning wordt geprojecteerd, krijgt vanzelfsprekend vaak een Belgisch-nationale, soms zelfs nationalistische dimensie. Want de koning is tenslotte de laatste professionele behoeder van de Belgische eenheidsstaat. Een gelegenheidspublicatie die dezer dagen in de krantenzaak ligt, stelt het prinselijke huwelijk in zijn titel zelfs al meteen in het teken van “de verzoening der Belgen”.

Maar ook hier mag de façade niet bedriegen. In een recente Knack-enquête viel bijvoorbeeld op dat relatief veel aanhangers van het bepaald niet Belgisch-gezinde Vlaams Blok ervoor gewonnen zijn om de koning meer feitelijke macht te bezorgen. Dat heeft dan weinig met royalisme of belgicisme te maken. Deze Blokkers hebben dit verlangen gemeen met inwoners van het economisch zwaar getroffen Henegouwen, en geven daarmee, net als zij, vooral uitdrukking aan een ongetwijfeld door wanhoop en uitzichtloosheid ingegeven wens naar sterk leiderschap. En aan hun ongeloof in de klassieke politiek.

DRIE TALEN VERPLICHT

Het kan haast niet anders of ook Mathilde zal – mede omdat aan haar christelijke devotie naar verluidt niet te twijfelen valt – meteen een haast mariale functie opgedrongen krijgen als troosteres en beschermster van de lijdenden, de angstigen en de verdrukten.

In zo’n context zal men bijvoorbeeld ook de hand niet omdraaien voor een leugentje om bestwil. Het sprookje wil immers dat niets op Mathilde aan te merken mag vallen, natuurlijk niet. Bijgevolg moet onder meer worden aangenomen dat zij perfect tweetalig zou zijn, al mag het inmiddels geen twijfel lijden dat dit eigenlijk allerminst het geval is. Na de bekendmaking van de verloving hebben vele kranten nochtans lange tijd volgehouden dat Mathilde het Nederlands uitstekend beheerste, hoewel ze daarvoor over geen enkel bewijs beschikten, behalve misschien de allereerste mededeling van het Paleis over de jongedame, waarin werd beweerd dat zij wel vier talen machtig was.

Hoe dan ook valt aan de brede, menselijke betrokkenheid bij het privé-leven van de koninklijke familie niet te ontkomen. Dat ligt ook voor de hand omdat vanuit het perspectief van de machtsuitoefening een belangrijk verschil bestaat tussen een koning en een verkozen politicus. Deze laatste krijgt de macht toevertrouwd omwille van zijn – al dan niet vermeende – bijzondere bestuurscapaciteiten en van zijn politieke programma. Voor de vorst geldt dat niet. Hij is alleen koning omdat het erfelijke toeval dat zo heeft gewild. In de meeste gevallen is hij het omdat hij gewoon de zoon van zijn vader is.

Zo raken zijn persoon en zijn functie automatisch nauw met elkaar verweven. Daarom ook is het niet de parochiepastoor maar wel de aartsbisschop die het huwelijk van de koningskinderen moet inzegenen, al is dat op zichzelf louter een privé-kwestie. De verstrengeling van persoon en functie geldt evenzeer voor de koningin en dus ook voor Mathilde. Haar belangrijkste officiële taak is in feite beperkt tot haar biologische functie: zorgen voor nakomelingschap om de continuïteit van de opvolging te garanderen. Maar ook zo krijgt het koninklijke familieleven een openbaar karakter en kan het uiteindelijk zelfs tot een staatszaak uitgroeien.

Wanneer dus vice-premier Laurette Onkelinx (PS) trouwt, toch niet de geringste onder de Belgische medeburgers, is dat een fait-divers, goed voor een foto met bijschrift ergens op een binnenpagina van de krant. Maar wanneer de vermoedelijke troonopvolger zich in de echt verbindt, moet iedereen daarmee wekenlang mediagewijs worden doodgemept, waarna er op de hoogdag zelf nog ruim een half etmaal televisie tegenaan wordt gegooid.

De vermenging van openbaar- en privé-leven blijft niet tot de publieke belangstelling beperkt. Hoewel er geen twijfel over kan bestaan dat de beide trouwers Franstaligen zijn, dienden de plechtigheden in het Brusselse stadhuis en in de kathedraal hun beslag te krijgen in de drie officiële landstalen (met als voordeel dat, wanneer Filip het woord “ja” uitsprak, dat eigenlijk zowel tot het Nederlands als het Duits kon worden gerekend). Iemand heeft het uitgerekend: het volume tekst dat in elk van de drie talen is uitgesproken, was exact hetzelfde.

Wat een voorbeeldige medeburgers!

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content