Brusselse rijken verdrijven de financieel zwakkeren.

De vzw Baita, het grootste Nederlandstalige sociale verhuurkantoor in Brussel, ijvert voor ‘goedkope en degelijke huisvesting voor mensen die daar moeilijk toegang toe krijgen’, zegt verantwoordelijke Gert Van Snick. De vzw is zelden of nooit eigenaar van de woningen die ze in portefeuille heeft. ‘We proberen privé-eigenaars ervan te overtuigen om hun panden aan ons in beheer te geven. In ruil bieden we hen financiële zekerheid – we betalen zelf de huur en recupereren die op onze beurt bij de huurder. Verder garanderen we dat de woning in de oorspronkelijke staat hersteld wordt na de beëindiging van het contract. Maar zelfs aan die, toch niet ongunstige voorwaarden is het moeilijk om eigenaars te overtuigen.’

In Brussel wordt 8,5 procent van de woningen verhuurd door een sociale huisvestingsmaatschappij. Wie komt in aanmerking voor een sociale huurwoning?

GERT VAN SNICK: Wettelijk moet tweederde van onze huurders een inkomen hebben dat lager ligt dan het toelatingsinkomen voor sociale woningen, de rest mag verhuurd worden aan mensen die meer verdienen. Maar in de praktijk verdienen nagenoeg al onze huurders minder. We reserveren ook een vast deel van ons patrimonium voor specifieke doelgroepen, zoals slachtoffers van mensenhandel, hiv-patiënten, jonge thuislozen en mensen in een asielprocedure. Andere verhuurkantoren leggen andere accenten.

Naar verluidt kampt de sociale huursector met enorme wachtlijsten.

VAN SNICK: ( blaast) Bij ons zijn de wachtlijsten zelfs al afgeschaft, we kunnen intekenaars toch niet meer garanderen dat ze binnen een redelijke termijn over een huis kunnen beschikken. Eind jaren negentig was een wachtlijst nog zinvol. Je had rotatie binnen het publiek van de sociale huurders: je zag mensen binnenkomen en vertrekken. Een woning bij een sociaal verhuurkantoor werd gezien als een transitwoning, een tijdelijke oplossing in afwachting van de herintrede op de privé-markt. Het was een organisch systeem, met een natuurlijk verloop.

Waarom werkt dat nu niet meer?

VAN SNICK: Omdat door de prijsdruk die ontstaan is op de privé-huurmarkt, we geen mensen meer zien vertrekken. Onze huidige huurders vinden geen betaalbaar alternatief meer en blijven dus. En nieuwe sociale woningen komen er nauwelijks bij.

De kloof tussen de huurprijzen en wat de mensen daadwerkelijk kunnen betalen, is te groot geworden?

VAN SNICK: Zo is het. We kunnen onze huurders toch ook niet op straat zetten. Dat gaat ook niet; in hun contract staat nergens vermeld dat ze na een bepaalde tijd weg moéten.

We zien in Brussel twee tegenstrijdige evoluties: de bevolking wordt armer en de huurprijzen stijgen. Dat kan toch niet blijven duren?

VAN SNICK: U slaat de spijker op de kop. Brussel mag ondertussen gerust spreken van een huisvestingscrisis. Elk jaar wordt het verschil tussen wat gevraagd wordt en wat geboden kan worden, groter. Zelfs tweeverdieners – en die behoren normaliter toch niet tot het doelpubliek van een sociaal verhuurkantoor – hebben het op dit moment moeilijk om in Brussel een betaalbare huurwoning te vinden. Vroeger was de gouden regel dat je nooit meer dan een derde van je budget mocht spenderen aan huisvesting om niet in de problemen te komen. Aan die voorwaarden vind je in Brussel geen degelijke woning meer.

Is kopen een alternatief?

VAN SNICK: Wie het kan betalen, zal het zeker proberen. Voor een huurder stijgen de kosten onvermijdelijk. Voor een eigenaar niet, en de waarde van het eigendom zelf klimt spectaculair. De Brusselaar kan ook tellen. Maar doordat er meer gekocht wordt, ontstaat er weer bijkomende druk op de woningmarkt.

Bestaat er dan geen grote impuls om Brussel te verlaten?

VAN SNICK: Voor velen is dat een brug te ver; je laat niet zomaar je vroegere leven en je sociale netwerk achter. Maar de tendens om Brussel de rug toe te keren, bestaat zeker. Men moet dan wel verder zoeken dan de randgemeenten, want die zijn ook veel te duur.

Brussel telt heel wat superrijken. Duwen zij de sociaal zwakkeren weg?

VAN SNICK: ( knikt) Dat fenomeen heeft altijd bestaan. Een wijk kan in dertig jaar tijd enorm veranderen qua bevolking. Wanneer de overheid investeert om een buurt op te waarderen, heeft dat meestal tot gevolg dat de oorspronkelijke bewoners verdreven worden door welgestelde nieuwkomers.

In welke wijken ziet u dat momenteel gebeuren?

VAN SNICK: Het duidelijkst in de Marollen. Dat is een hippe appartementenbuurt aan het worden, vijf jaar geleden hield je dat niet voor mogelijk. De waarde van het patrimonium stijgt er explosief en maakt het voor de oorspronkelijke bewoners moeilijk om te blijven. Dat is een positieve economische evolutie voor de wijk, voor de lokale handelaars en voor de stad, maar de vroegere bewoners betalen er wel de prijs voor. In de Dansaertwijk is hetzelfde gebeurd. Vijftien, twintig jaar geleden was dat een verloederd deel van de stad. Niemand wou daar investeren of een huis kopen. De mensen die het wel deden, zijn er schatrijk mee geworden. De oorspronkelijke bewoners schoven een paar straten op. Tot ze ook daar verdreven worden. n

Jef Van Baelen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content